Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZCTG:2016:46

ECLI:NL:TGZCTG:2016:46

Datum uitspraak: 19-01-2016

Datum publicatie: 21-01-2016

Zaaknummer(s): c2015.170

Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts. Deze zou, nadat klager in 2008 is behandeld wegens een Helicobacter pylori-infectie, ten onrechte gezegd hebben dat "de bacterie dood is" en in maart 2012 geweigerd hebben klager te behandelen. Klacht afgewezen. Beroep verworpen.

-------------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.170 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigden: mw. mr. E.J. Kolmeijer en mw. mr. M. Ahmadi, respectievelijk advocaat en jurist te Rotterdam,

tegen

C., huisarts, werkzaam te D., verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mw. mr. L. Beij, jurist bij VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.

1. Verloop van de procedure

A.-hierna klager-heeft op 8 april 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen huisarts C.-hierna de arts-een klacht ingediend. Bij beslissing van 10 februari 2015, onder nummer 2014-093 heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen en heeft dat beroep nadien aangevuld. De arts heeft een verweerschrift in beroep ingediend. Bij faxbericht van

18 november 2015 heeft de arts (een back-up versie van) het patientendossier van klager van 2006 tot en met maart 2012 overgelegd.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tucht-college van 19 november 2015, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door zijn gemachtigden, en mr. Beij. De laatste heeft verklaard dat de arts wegens een longontsteking verhinderd was om de zitting bij te wonen.

Anders dan aangekondigd, heeft klager geen geluidsopnamen ten gehore gebracht en daarvan evenmin een transscriptie overgelegd.

De zaak is over en weer bepleit. Mr. Ahmadi heeft het standpunt van klager toegelicht aan de hand van een pleitnotitie die aan het Centraal Tuchtcollege is overgelegd. Ook mr. Beij heeft pleitaantekeningen overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

2.1. In eerste aanleg zijn de volgende feiten vastgesteld:

"2. De feiten

2.1 Verweerster is sinds 1982 werkzaam in een solopraktijk te B..

Klager was tot begin maart 2012 patient bij verweerster. Uit het huisartsenjournaal van 28 februari 2012 volgt dat klager in 2003-2004 bekend was met klachten passend bij obsessief compulsieve stoornis; deze diagnose is later bijgesteld naar persoonlijkheidsproblematiek cluster B, met name borderlinetrekken.

2.2 In november 2008 was bij klager sprake van een Helicobacter pylori-infectie. In verband daarmee heeft verweerster klager behandeld middels een zogenaamde triple therapie, bestaande uit een protonpompremmer (maagzuurremmer), Omeprazol (volgens recept d.d. 12 november 2008) en twee antibiotica, Amoxicilline en Klacid (volgens recept 11 november 2008).

2.3 Op 6 februari 2012 heeft verweerster klager Omeprazol voorgeschreven en op 23 februari 2012 is dit vervangen door Ranitidine.

2.4 Op 2 maart 2012 is klager in de praktijk van verweerster verschenen, in verband met maag- en ontlasting klachten. Aangezien hij geen afspraak had, heeft de assistente voor klager een afspraak gemaakt bij verweerster voor een later moment op de dag.

Klager is die dag vervolgens nog een paar keer de praktijk binnengelopen, op zoek naar verweerster. Verweerster was op dat moment (nog) niet in de praktijk aanwezig wegens het afleggen van visites.

2.5 Vanaf 2 maart 2012 heeft klager de praktijk van verweerster verlaten. Verweerster heeft vervolgens het medisch dossier overgedragen aan haar opvolger, huisarts E. te B..

2.6 Twee jaar later, op 27 maart 2014, is klager nog een keer de praktijk van klaagster binnengedrongen. Nadat de politie was ingeschakeld heeft klager de praktijk verlaten. Nadien heeft verweerster klager niet meer gezien".

2.2. De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer hielden volgens het Regionaal Tuchtcollege het volgende in:

"3. De klacht

Klager verwijt verweerster, zakelijk weergegeven, dat zij

1. in 2008 ten onrechte heeft geconcludeerd dat de bacterie dood was, waardoor

klager in gevaar is gebracht;

2. op 2 maart 2012 heeft geweigerd klager te helpen.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan".

2.3. Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:

"5. De beoordeling

Na bestudering van de overgelegde stukken oordeelt het College als volgt.

5.1 Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel:

Blijkens het medisch dossier is klager in november 2008 door verweerster behandeld in verband met een Helicobacter pylori-infectie. Verweerster heeft in haar verweer verklaard dat zij zich niet kan herinneren dat zij op enig moment klager zou hebben verteld dat `de bacterie dood' zou zijn. Een dergelijke terminologie is ook niet haar gebruikelijk taalgebruik.

Nu het College enerzijds niet over een aanwijzing in het medisch dossier beschikt dat verweerster zou hebben geconcludeerd dat 'de bacterie dood' zou zijn en bovendien gebleken is dat de lezingen van partijen omtrent het eerste klachtonderdeel uiteenlopen, kan het College niet vaststellen wat er toen (tijdens het consult in 2008) door verweerster gezegd is. Aan het woord van de een kan in dit geval niet meer gewicht worden toegekend dan aan het woord van de ander. Het eerste klachtonderdeel wordt daarom verworpen.

5.2 Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel constateert het College dat er op 2 maart 2012 kennelijk sprake is geweest van een incident op de praktijk. Naar eigen zeggen zou klager dood gaan als hij niet direct zou worden geholpen. Het College beschikt niet over aanwijzingen dat klager die dag daadwerkelijk zodanig ernstig ziek was dat hij onmiddellijk door een arts moest worden beoordeeld.

Het College verwijst verder naar de verklaring zoals afgelegd door de assistente (bijlage 1 bij verweerschrift), die op die dag werkzaam was in de praktijk van verweerster. Het College heeft geen enkele reden te veronderstellen dat die verklaring "leugens" zouden zijn zoals klager in zijn stukken stelt. Uit die verklaring volgt dat, toen klager de eerste keer 's morgens vroeg in de praktijk verscheen, hij geen afspraak had. Verweerster was bovendien niet in de praktijk aanwezig, daar zij op dat moment bezig was met het afleggen van visites. Nadat er vervolgens wel met klager een afspraak was gemaakt door de assistente voor een later moment op die dag, is klager zelf die afspraak niet nagekomen. Ook het tweede klachtonderdeel is ongegrond.

5.3 Om bovenstaande redenen zal de klacht in haar geheel zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen".

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor zijn weergegeven onder 2.1.

4. Beoordeling van het beroep

4.1. In beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2. De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van klager in zijn beroep, subsidiair tot verwerping daarvan en bevestiging van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.

4.3. De arts heeft gepersisteerd in haar beroep op niet-ontvankelijkheid van klager nu zij zich niet behoorlijk heeft kunnen verweren doordat het medisch dossier van klager over de relevante periode voor haar niet beschikbaar was. Klager moest toestemming geven om een back-up van dat dossier op te vragen hetgeen hij - tot kort voor de zitting - heeft geweigerd. De arts heeft het ontbrekende deel van het dossier kort voor de zitting in beroep ontvangen, nadat klager alsnog toestemming daartoe had verleend, en zij heeft deze stukken overgelegd. Er is geen bezwaar gemaakt tegen het toevoegen van die stukken aan het procesdossier en de gemachtigde van de arts is daar in haar pleidooi inhoudelijk ook op ingegaan. Gelet daarop kan niet worden gezegd dat de arts in haar verdediging is geschaad, zodat klager in zijn beroep kan worden ontvangen.

4.4. Voor zover klager heeft bedoeld in zijn beroepschrift nieuwe klachten aan de orde te stellen moeten die worden gepasseerd.

4.5. De twee klachtonderdelen waar het in eerste aanleg en in beroep om gaat, zijn de behandeling van klager door de arts ter zake van een Helicobacter pylori-infectie in 2008, waarna de arts tot twee keer toe ten onrechte zou hebben gezegd dat "de bacterie dood is", en het achterwege blijven van adequate hulp door de arts op 2 maart 2012.

4.6. Wat betreft de mededeling dat de bacterie dood zou zijn, heeft klager ook in beroep niet aannemelijk gemaakt dat de arts dit gezegd heeft. Dit klachtonderdeel moet dan ook worden verworpen. Dit oordeel berust niet hierop dat het woord van klager minder geloof verdient dan het woord van de arts, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat bepaalde gedragingen van een arts haar tuchtrechtelijk kunnen worden verweten, eerst moet worden vastgesteld dat de feitelijke grondslag voor dat oordeel aanwezig is, dat wil zeggen dat aannemelijk is geworden dat feitelijk sprake is van zodanige gedragingen. Dat is hier niet het geval.

4.7. Daarbij merkt het Centraal Tuchtcollege nog op dat de internist naar wie de arts klager in 2008 heeft verwezen, heeft geadviseerd de Helicobacter pylori door middel van een drievoudige kuur te bestrijden. Dat advies is door de arts eind 2008 opgevolgd. Alleen als de dyspepsiesymptomen niet zouden verdwijnen, adviseerde de internist een ureumademtest, tenminste zes weken na het einde van de eridicatiekuur. Begin januari 2009 heeft klager telefonisch klachten geuit maar hij is daarna niet, zoals verzocht, op het spreekuur verschenen voor verder onderzoek. Ook op 12 augustus 2009 heeft klager telefonisch maagklachten gemeld, maar is hij niet verschenen op de toen gemaakte afspraak en heeft hij daarna geen nieuwe afspraak gemaakt. Hoewel klager sindsdien regelmatig contact heeft gehad met de arts en haar praktijk, heeft hij pas in februari 2012 opnieuw maagklachten naar voren gebracht.

4.8. Op 2 maart 2012 heeft klager zich aan de balie van de praktijk van de arts gemeld zonder dat hij een afspraak had. Er is toen een afspraak voor later op diezelfde dag gemaakt. Klager verscheen een uur te vroeg voor die afspraak, zo blijkt uit het medisch dossier. Daarna is hij nog een paar keer de praktijk binnengelopen, op zoek naar de arts die op dat moment visites reed.

4.9. Niet is gebleken dat klager zodanig ernstig ziek was dat hij op 2 maart 2012 onmiddellijk gezien moest worden door een arts. Verder heeft de arts niet geweigerd klager op die dag op het afgesproken tijdstip te ontmoeten. Daar is het echter door het gedrag van klager niet meer van gekomen.

4.10. De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege dan ook geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot het geven van andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. T.L. de Vries, voorzitter, mr. J.P. Fokker en

mr. R.A. van der Pol, leden-juristen en drs. M.A.P.E. Bulder-van Beers en

drs. F.M.M. van Exter, leden-beroepsgenoten en mr. B.J. Broekema-Engelen, secretaris, en

uitgesproken ter openbare zitting van 19 januari 2016.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.