Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZCTG:2016:44

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2016:44

Datum uitspraak: 19-01-2016

Datum publicatie: 20-01-2016

Zaaknummer(s): c2014.503

Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de cardioloog een verdedigbaar beleid heeft gevoerd door klager tijdens de controle na het stellen van algemene vragen systematisch te bevragen over zijn medicijngebruik. Niet is gebleken van aanwijzingen dat klager niet in staat zou zijn geweest om adequaat te verklaren over de door hem gebruikte medicatie.Korte geanonimiseerde samenvatting van de zaak, zoals steeds per zaak te vinden is op de site www.tuchtrecht.nl

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2014.503 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., cardioloog, werkzaam te B., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. J.C.C. Leemans te Amsterdam.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 27 augustus 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen C. - hierna de cardioloog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 4 november 2014, onder nummer 2013-197d, heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De cardioloog heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2014.506, C2014.507 en C2014.508 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 10 december 2015, waar zijn verschenen klager en de cardioloog, de cardioloog bijgestaan door zijn gemachtigde.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing in raadkamer het volgende ten grondslag gelegd.

"2. De feiten

2.1 Klager, geboren op 16 april 1961, is onder meer bekend met cardiale klachten. Na een myocardinfarct eind september 2011 is een drug-eluting stent geplaatst. Vanaf deze ingreep gebruikte klager een combinatie van de bloedplaatjesremmers Ascal en Grepid (Clopidogrel).

2.2 Na de ingreep heeft klager diverse malen de huisarts(enpost) en de afdeling Spoedeisende Hulp en Cardiologie van het D.-Ziekenhuis, locatie E. te B. (hierna: D.), bezocht met pijnklachten op de borst.

2.3 Op 10 oktober 2012 is klager door verweerder gezien voor een poliklinische controle.

2.4 In augustus 2013 heeft klager op zijn vakantie adres in F. een huisarts bezocht in verband met een aantal klachten. Deze huisarts heeft naar aanleiding van de medicatielijst van klager waarop de combinatie van Ascal en Grepid nog vermeld stond contact opgenomen met de eigen huisarts van klager. Wegens afwezigheid heeft de waarnemend huisarts van klager hierop actie ondernomen. Deze waarnemend huisarts heeft contact opgenomen met de afdeling cardiologie van het D.. Na dat contact volgde de mededeling van de waarnemende huisarts aan klager om terstond de inname van het medicijn Grepid te staken.

3. De klacht

Klager verwijt verweerder zakelijk weergegeven dat deze onzorgvuldig heeft gehandeld door hem langer dan een half jaar, en in ieder geval langer dan de maximale periode van een jaar na zijn hartinfarct in september 2011, de combinatie van de medicijnen Ascal en Grepid voor te schrijven. Volgens klager heeft verweerder hem daarmee langdurig in een risicovolle situatie gebracht, aangezien het gebruik van Grepid langer dan maximaal een jaar na een hartinfarct de kans op bloedingen verhoogt.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Klager is op 10 oktober 2012 door verweerder gezien voor een poliklinische controle.Daarbij heeft verweerder aan klager gevraagd naar het actuele medicijngebruik. Klager stelt dat hij zijn medicijnpaspoort, waarin zowel het gebruik van Ascal als Grepid waren opgenomen, aan verweerder heeft overhandigd. Verweerder betoogt dat hij geen medicijnpaspoort heeft gezien en tijdens de controle moeite had om duidelijkheid te verkrijgen over welke medicijnen klager gebruikte. In de poliklinische brief dd. 25 oktober 2012 wordt naast enkele andere medicijnen wel Ascal als medicatie genoemd, maar niet Grepid. Het is daarom redelijk te veronderstellen dat verweerder in de veronderstelling was dat er geen Grepid meer werd gebruikt.

Klager en verweerder verschillen van mening over de vraag of klager een medicijnpaspoort bij zich had en verweerder aldus wist dat klager op dat moment het medicijn Grepid gebruikte. Het College kan niet uitmaken wie van beiden daarin gelijk heeft, omdat aan het woord van de een niet meer geloof gehecht kan worden dan aan het woord van de ander. Het is vaste tuchtrechtspraak in gevallen als deze, waarbij de lezingen van beide partijen uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld wat de feitelijke gang van zaken is geweest, dat het verwijt van de klager op het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van de klager minder geloof verdient dan dat van de verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het College dus hier niet vaststellen.

5.2 Uit het beschikbare medisch dossier alsmede uit het klaagschrift en de repliek blijkt niet dat verweerder nadien op enige wijze betrokken is geweest bij de behandeling van klager en/of aan klager een herhaalrecept voor het medicijn Grepid heeft verstrekt.

5.3 Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen."

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 In hoger beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2 De cardioloog heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3 Het Centraal Tuchtcollege overweegt als volgt. Vast staat dat na een myocardinfarct eind september 2011 bij klager een drug-eluting stent is geplaatst. Uit de brief van 13 oktober 2011 van G., arts-assistent cardiologie in het H.-Ziekenhuis, aan I., werkzaam in het D.-Ziekenhuis, blijkt dat na het plaatsen van deze stent aan klager de volgende medicatie is voorgeschreven:

"Ascal 1 dd 100 mg levenslang.

Plavix 1 dd 75 mg of Prasugrel 1 dd 5/10 mg(Centraal Tuchtcollege: Grepid) gedurende 1 jaar."

Ter terechtzitting hebben zowel klager als de cardioloog verklaard dat na het plaatsen van de drug-eluting stent in ieder geval voor de duur van een jaar Grepid dient te worden gebruikt. Op 10 oktober 2012 is klager bij de cardioloog verschenen voor een poliklinische controle.

4.4 Ter terechtzitting heeft de cardioloog verklaard dat de consulten die hij afneemt altijd via een vaste systematiek verlopen, en zo ook de poliklinische controle van klager op 10 oktober 2012. Naast een aantal algemene vragen wordt de door de patient gebruikte medicatie per soort uitgevraagd. Tijdens de controle vormt de cardioloog zich een beeld van de patient en schat hij in of deze in staat is coherent te verklaren over zijn medicijngebruik, hetgeen volgens de cardioloog gebruikelijk is bij poliklinische patienten. De cardioloog heeft in dit kader verklaard dat hij ruim de tijd (een half uur) heeft genomen voor de controle van klager en dat hij, ondanks het moeizame verloop van de controle, meende een kloppend beeld te hebben van de cardiale status van klager en zijn medicijngebruik, hetgeen volgens de cardioloog ook blijkt uit zijn verslaglegging.

4.5 Het Centraal Tuchtcollege acht de handelwijze van de cardioloog correct, nu hij tijdens de controle na het stellen van algemene vragen aan klager heeft gevraagd welke medicatie deze gebruikt. Dit heeft hij gedaan door het systematisch vragen naar gebruik van medicatie voor specifieke klachten. Dat hij op die wijze heeft gehandeld, volgt niet alleen uit zijn verklaring ter zitting, maar ook uit de verslaglegging in het medisch dossier. Daaruit blijkt niet dat klager hem heeft laten weten - door mededeling van het gebruik van Grepid, of door het tonen van een medicijnpaspoort - dat hij nog steeds Grepid gebruikte. Grepid was na de ingreep voorgeschreven voor de duur van een jaar, en dit maakt dat de cardioloog niet hoefde verwachten dat klager op het moment van de controle- meer dan een jaar na de ingreep - nog Grepid gebruikte en daar specifiek naar moest vragen. Of klager een medicijnpaspoort heeft laten zien of niet, is vanwege de tegenstrijdige stellingen van partijen op dat punt niet vast te stellen. Tenslotte overweegt het Centraal Tuchtcollege dat het gebruik van Grepid naast Ascal, langer dan een jaar na het plaatsen van een drug-eluting stent, niet het door klager omschreven grote risico op ernstige bloedingen meebrengt.

4.6 Gelet op het voorgaande dient het beroep van klager te worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter,

mr. G.P.M. van den Dungen en mr. L.F. Gerretsen-Visser, leden-juristen en

dr. A.A. de Rotte en drs. M.G.M. Smid-Oostendorp, leden-beroepsgenoten en

mr. M. van Esveld, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 19 januari 2016.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.