Tuchtrecht | Onjuiste verklaring of rapport | ECLI:NL:TGZRZWO:2016:10

ECLI:NL:TGZRZWO:2016:10

Datum uitspraak: 18-01-2016

Datum publicatie: 18-01-2016

Zaaknummer(s): 017/2015

Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen: Ongegrond/afwijzing

Inhoudsindicatie: Klacht tegen KNO-arts. Klager stelt dat hij door het omgaan met bepaalde stoffen de schildersziekte heeft opgelopen. Verweerder heeft als deskundige gerapporteerd op verzoek van het gerechtshof. Klager is van oordeel dat de rapportage niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Klacht kennelijk ongegrond.

-------------------

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 18 januari 2016 naar aanleiding van de op 15 januari 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag ingekomen en aan het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle doorgezonden klacht van

A, samen met zijn vrouw B wonende te C,

k l a g e r s

-tegen-

H, keel-, neus- en oorarts, destijds werkzaam te E,

bijgestaan door mr. A.C. de Die, advocaat te Amsterdam,

v e r w e e r d e r

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dit blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- het aanvullend verweerschrift met de bijlagen;

- het proces-verbaal van het op 16 oktober 2015 gehouden mondeling vooronderzoek;

- het stuk ingezonden namens verweerder en ingekomen bij het tuchtcollege op

- 24 november 2015.

2. FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager, geboren in 1934, is scheikundig ingenieur. Hij heeft van 1964 tot 1969 gewerkt bij het F waar hij verantwoordelijk was voor de procesvoering en de wetenschappelijke beschrijving. Klager begeleidde de analysten, die de metingen in de zuurkast verrichtten waarbij stoffen als aceton werden gebruikt. Vervolgens heeft hij van 1969 tot 1975 bij F gewerkt op de researchafdeling fysische chemie-rheologie. Klager heeft vervolgens van 1975 tot 1984 gewerkt op de afdeling Katalyse sectie poreuze structuren. Klager werkte daar met isopropyl-alcohol en hexaan. Er was een centrale afzuiging. Verder werkte klager ongeveer zes weken per jaar met genoemde stoffen in een hogedruklaboratorium en ongeveer 10 weken per jaar in een zuurkast.

Klager stelt dat hij sinds einde 1978 een chronisch ziektebeeld (schildersziekte) heeft ontwikkeld (moeheid, neusverstopping waarbij neuspoliepen werden aangetoond, concentratiestoornissen, een toename van slaapbehoefte, een toename van astmatische klachten, krachtsvermindering in de voeten, karakterverandering en een sterk verminderd libido) door het omgaan met stoffen en materialen, met name chemicalien en oplosmiddelen, die hij bij zijn werkzaamheden in opdracht van F diende te gebruiken. In het kader van een civiele procedure van klager tegen F heeft het gerechtshof in Den Haag bij arresten van 26 maart en 14 mei 2003 een deskundigenbericht bevolen en daartoe drie deskundigen, de longarts G, verweerder en de neuroloog D, benoemd. Het gerechtshof heeft daarbij bepaald dat ieder der deskundigen zijn onderzoek zelfstandig zal verrichten. G trad op als aanspreekpunt en was (mondeling) aangewezen als degene die de correspondentie cooerdineerde (penvoerder). Het gerechtshof heeft de deskundigen tien vragen voorgelegd:

1. Lijdt A thans aan rhinitis, neuspoliepen, allergie, asthma, hyperactiviteit van de luchtwegen en/of organo psychosyndroom, uitgaande van de algemeen geaccepteerde definitie van en/of criteria voor deze aandoeningen?

2. In hoeverre heeft A hieraan geleden vanaf 1975 tot heden?

3. Wat zijn de eventuele gevolgen hiervan voor het functioneren van A op het persoonlijke en professionele vlak?

4. Ervan uitgaande dat A lijdt of heeft geleden aan een of meer van de onder a genoemde aandoeningen, wat is de ernst van deze aandoeningen vanaf 1975 tot op heden geweest? Hebben deze geleid tot (organische) schade?

5. Ervan uitgaande dat A lijdt of heeft geleden aan een of meer van de onder a genoemde aandoeningen, wat betekent blootstelling van A in de periode 1964-1984 aan nikkelzouten en oplosmiddelen in het research-laboratorium van F in I? Heeft deze blootstelling invloed gehad op het ontstaan en/of de ontwikkeling van de onder a genoemde aandoeningen? Zo ja, welke invloed?

6. Ervan uitgaande dat A lijdt of heeft geleden aan een of meer van de onder a genoemde aandoeningen, wat betekent het gegeven dat A heeft gewerkt in een laboratorium waar de stoffen, genoemd in productie 42, overgelegd door A bij de pleidooien in eerste aanleg, aanwezig waren voor de onder a genoemde aandoeningen? Is er een verband, en zo ja, welk? Volgt uit de aanwezigheid van de onder a genoemde aandoeningen dat A blootgesteld is geweest aan voor de gezondheid schadelijke stoffen in het research-laboratorium van F?

7. Ervan uitgaande dat A lijdt of heeft geleden aan een of meer van de onder a genoemde aandoeningen, zouden de onder a genoemde aandoeningen in enigerlei mate ook hebben bestaan indien A niet aan de in vraag e en f bedoelde stoffen en materialen zou zijn blootgesteld dan wel hebben gewerkt in een laboratorium waar deze stoffen niet voorhanden zijn?

8. Ervan uitgaande dat A lijdt of heeft geleden aan een of meer van de onder a genoemde aandoeningen, is er thans ten aanzien van de onder a genoemde aandoeningen sprake van een eindtoestand of verwacht u verbetering of verergering van de verschijnselen?

9. Ervan uitgaande dat A lijdt of heeft geleden aan een of meer van de onder a genoemde aandoeningen, wat is de aan de aandoeningen genoemd onder a verbonden blijvende invaliditeit van A, afgestudeerd aan J in de richting van Chemische Technologie, uitgedrukt in een percentage volgens de AMA-guide, 5^e druk?

10. Geven uw bevindingen u voor het overige nog aanleiding tot het maken van opmerkingen?

Het gerechtshof heeft de deskundigen een `informatieblad voor deskundigen' toegestuurd waarin de algemene gang van zaken is uiteengezet met betrekking tot het uitbrengen van een deskundigenrapport en wat verder van de deskundige wordt verwacht.

Verweerder heeft gerapporteerd als KNO-arts. Klager heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid op de conceptrapporten te reageren. De drie deskundigen hebben gereageerd op de reactie van klager op het concept-deskundigenrapport. Het definitieve deskundigenrapport is op 17 januari 2005 naar het gerechtshof verzonden.

Naar aanleiding van de deskundigenberichten heeft het gerechtshof geoordeeld dat er geen causaal verband bestaat tussen de gezondheidsklachten van klager en blootstelling aan voor de gezondheid schadelijke stoffen en dat dit slechts anders is voor zover het gaat om de (lichte) polyneuropathie.

Klager heeft ook tegen de andere twee deskundigen, die tegelijk met verweerder hebben gerapporteerd, klachten ingediend bij het tuchtcollege. In alle zaken wordt op dezelfde dag uitspraak gedaan.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGERS EN DE KLACHT

Klagers verwijten verweerder:

1. Dat hij niet de gegeven relevante stukken volledig heeft gelezen;

2. Dat hij verkeerd heeft gesteld dat antilichamen nodig zijn bij een LMG-allergeen;

3. Dat hij niet heeft gemeld dat o.a. scheikundige stoffen (waaronder nikkel(verbindingen)) een oorzaak zijn van nasale poliepen;

4. Dat hij heeft gesteld dat een `slightly positive' huidtest voor House Dust Mite een allergie voor HDM betekent en een oorzaak voor astma is;

5. Dat hij niet heeft uitgelegd dat 40% van de bevolking atopisch is en positieve huidtesten heeft;

6. Dat hij niet heeft aangegeven wat het belang van de leeftijd is in atopie (met verwijzing naar onderzoek van K en L);

7. Dat hij onjuistheden in zijn rapport heeft gesteld en slordig en onvolledig is geweest in zijn analyse van het probleem.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Primair stelt verweerder zich op het standpunt dat klagers niet ontvankelijk zijn in hun klacht omdat deze verjaard is.

Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat de klacht (kennelijk) ongegrond dient te worden verklaard. Voor zover nodig wordt hierna meer specifiek op het verweer ingegaan.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Met betrekking tot de verjaring overweegt het college het volgende.

Van belang voor het bepalen van de verjaringstermijn is de datum van de rapportage waarop de klacht betrekking heeft. Nu het rapport op 17 januari 2005 naar het gerechtshof is gezonden dient die datum als datum van het rapport te worden aangehouden. De klacht is bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag binnengekomen op 15 januari 2015. Derhalve binnen de verjaringstermijn van tien jaren ingevolge artikel 65 lid 5 van de Wet BIG. Klagers zijn dan ook ontvankelijk in hun klacht.

5.2

Het college wijst er voorts allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen destijds in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.3

De klachten betreffen het deskundigenrapport van verweerder.

Volgens vaste jurisprudentie dient een deskundigenrapport aan de volgende eisen te voldoen:

1. Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

2. Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;

3. In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

4. Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;

5. De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Het toetst ten volle of het onderzoek door de arts uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.

5.4

Met betrekking tot de gegrondheid van de klacht heeft het college zich in grote lijnen kunnen verenigen met hetgeen verweerder in zijn verweerschrift heeft doen aanvoeren met betrekking tot de klacht en de gegrondheid daarvan - hetgeen gesteund wordt door de daarbij overgelegde producties - en neemt die overwegingen over. Daaraan voegt het college het volgende toe.

5.5

Verweerder heeft klager op 17 juli 2003 onderzocht. Verweerder heeft een algemene en een speciele anamnese afgenomen en lichamelijk keel-, neus- en oorheelkundig onderzoek verricht. Daarnaast beschikte verweerder over een uitgebreid auto-anamnestisch verslag van klager. Verweerder heeft zijn bevindingen beknopt maar adequaat genoteerd in het dossier.

5.6

Verweerder heeft zijn bijdrage voor het deskundigenrapport op 24 augustus 2003 toegezonden aan G. Het concept-deskundigenrapport is op 23 september 2003 aan partijen gestuurd. Verweerder ontving op 16 november 2004 de reactie namens klager op het concept-deskundigenrapport. Hierop heeft verweerder op 27 december 2004 een inhoudelijke reactie gegeven die vervolgens op 17 januari 2005 door G in het definitieve rapport aan partijen is verstuurd. Daarmee heeft verweerder zorgvuldig gehandeld.

5.7

Het eerste klachtonderdeel behelst het verwijt dat verweerder de relevante stukken onvoldoende heeft gelezen. Verweerder betwist dit echter. Het college heeft, bij gebrek aan nadere onderbouwing door klager van dit verwijt, geen of onvoldoende aanknopingspunten om klagers in hun standpunt te volgen. Dit klachtonderdeel kan dan ook niet slagen.

5.8

Verweerder heeft in zijn rapport de vragen van het gerechtshof eveneens kort maar adequaat beantwoord. Verweerder heeft zich in zijn rapportage, en dat is -zoals ook blijkt uit het hierboven weergegeven toetsingskader- juist, beperkt tot zijn vakgebied.

5.9

Het college is van oordeel dat verweerder in zijn rapportage inhoudelijk deskundig en voldoende onderbouwd zijn overwegingen heeft gegeven die zijn conclusie kunnen dragen dat het onwaarschijnlijk is dat de rhinitis en de neuspoliepen van klager zijn ontstaan door de blootstelling aan nikkelzouten en oplosmiddelen en dat hij derhalve in redelijkheid zeker tot zijn conclusie heeft kunnen komen.

5.10

De conclusie van het college is dan ook dat de rapportage van verweerder voldoet aan de daaraan volgens de geldende normen te stellen eisen.

5.11

Gelet op het voorgaande is de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.

6. DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, mr. dr. P.H.M.T. Olde Kalter en J.J.C.M. Rooijmans-Rietjens, leden-artsen, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2016 door

mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.