Tuchtrecht | Onjuiste verklaring of rapport | ECLI:NL:TGZRZWO:2016:11

ECLI:NL:TGZRZWO:2016:11

Datum uitspraak: 18-01-2016

Datum publicatie: 18-01-2016

Zaaknummer(s): 018/2015

Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen: Ongegrond/afwijzing

Inhoudsindicatie: Klacht tegen longarts. Klager stelt dat hij door het omgaan met bepaalde stoffen de schildersziekte heeft opgelopen. Verweerder heeft als deskundige gerapporteerd op verzoek van het gerechtshof. Klager is van oordeel dat de rapportage niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Klacht kennelijk ongegrond.

------------------

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 18 januari 2016 naar aanleiding van de op 13 januari 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam en naar het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle doorgezonden klacht van

A, samen met zijn vrouw B wonende te C,

k l a g e r s

-tegen-

G, longarts, destijds werkzaam te E,

bijgestaan door P, jurist te Q,

v e r w e e r d e r

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dit blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- het aanvullend verweerschrift met de bijlagen;

- het proces-verbaal van het op 16 oktober 2015 gehouden mondeling vooronderzoek;

- het aanvullend stuk voorzien van een bijlage, namens verweerder, ingekomen bij het college op 18 november 2015.

2. FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager, geboren in 1934, is scheikundig ingenieur. Hij heeft van 1964 tot 1969 gewerkt bij het F waar hij verantwoordelijk was voor de procesvoering en de wetenschappelijke beschrijving. Klager begeleidde de analysten, die de metingen in de zuurkast verrichtten waarbij stoffen als aceton werden gebruikt. Vervolgens heeft hij van 1969 tot 1975 bij F gewerkt op de researchafdeling fysische chemie-rheologie. Klager heeft vervolgens van 1975 tot 1984 gewerkt op de afdeling Katalyse sectie poreuze structuren. Klager werkte daar met isopropyl-alcohol en hexaan. Er was een centrale afzuiging. Verder werkte klager ongeveer zes weken per jaar met genoemde stoffen in een hogedruklaboratorium en ongeveer 10 weken per jaar in een zuurkast.

Klager stelt dat hij sinds einde 1978 een chronisch ziektebeeld (schildersziekte) heeft ontwikkeld (moeheid, neusverstoptheid waarbij neuspoliepen werden aangetoond, concentratiestoornissen, een toename van slaapbehoefte, een toename van astmatische klachten, krachtsvermindering in de voeten, karakterverandering en een sterk verminderd libido) door het omgaan met stoffen en materialen, met name chemicalien en oplosmiddelen, die hij bij zijn werkzaamheden in opdracht van F diende te gebruiken. In het kader van een civiele procedure van klager tegen F heeft het gerechtshof in Den Haag bij arresten van 26 maart en 14 mei 2003 een deskundigenbericht bevolen en daartoe drie deskundigen, verweerder, de KNO-arts H en de neuroloog D, benoemd. Het gerechtshof heeft daarbij bepaald dat ieder der deskundigen zijn onderzoek zelfstandig zal verrichten. Verweerder trad op als aanspreekpunt en was (mondeling) aangewezen als degene die de correspondentie cooerdineerde (penvoerder). Het gerechtshof heeft de deskundigen tien vragen voorgelegd:

1. Lijdt A thans aan rhinitis, neuspoliepen, allergie, asthma, hyperactiviteit van de luchtwegen en/of organo psychosyndroom, uitgaande van de algemeen geaccepteerde definitie van en/of criteria voor deze aandoeningen? 2. In hoeverre heeft A hieraan geleden vanaf 1975 tot heden? 3. Wat zijn de eventuele gevolgen hiervan voor het functioneren van A op het persoonlijke en professionele vlak? 4. Ervan uitgaande dat A lijdt of heeft geleden aan een of meer van de onder a genoemde aandoeningen, wat is de ernst van deze aandoeningen vanaf 1975 tot op heden geweest? Hebben deze geleid tot (organische) schade? 5. Ervan uitgaande dat A lijdt of heeft geleden aan een of meer van de onder a genoemde aandoeningen, wat betekent blootstelling van A in de periode 1964-1984 aan nikkelzouten en oplosmiddelen in het research-laboratorium van F in I? Heeft deze blootstelling invloed gehad op het ontstaan en/of de ontwikkeling van de onder a genoemde aandoeningen? Zo ja, welke invloed? 6. Ervan uitgaande dat A lijdt of heeft geleden aan een of meer van de onder a genoemde aandoeningen, wat betekent het gegeven dat A heeft gewerkt in een laboratorium waar de stoffen, genoemd in productie 42, overgelegd door A bij de pleidooien in eerste aanleg, aanwezig waren voor de onder a genoemde aandoeningen? Is er een verband, en zo ja, welk? Volgt uit de aanwezigheid van de onder a genoemde aandoeningen dat A blootgesteld is geweest aan voor de gezondheid schadelijke stoffen in het research-laboratorium van F? 7. Ervan uitgaande dat A lijdt of heeft geleden aan een of meer van de onder a genoemde aandoeningen, zouden de onder a genoemde aandoeningen in enigerlei mate ook hebben bestaan indien A niet aan de in vraag e en f bedoelde stoffen en materialen zou zijn blootgesteld dan wel hebben gewerkt in een laboratorium waar deze stoffen niet voorhanden zijn? 8. Ervan uitgaande dat A lijdt of heeft geleden aan een of meer van de onder a genoemde aandoeningen, is er thans ten aanzien van de onder a genoemde aandoeningen sprake van een eindtoestand of verwacht u verbetering of verergering van de verschijnselen? 9. Ervan uitgaande dat A lijdt of heeft geleden aan een of meer van de onder a genoemde aandoeningen, wat is de aan de aandoeningen genoemd onder a verbonden blijvende invaliditeit van A, afgestudeerd aan J in de richting van Chemische Technologie, uitgedrukt in een percentage volgens de AMA-guide, 5^e druk? 10. Geven uw bevindingen u voor het overige nog aanleiding tot het maken van opmerkingen?

Het gerechtshof heeft de deskundigen een `informatieblad voor deskundigen' toegestuurd waarin de algemene gang van zaken is uiteengezet met betrekking tot het uitbrengen van een deskundigenrapport en wat verder van de deskundige wordt verwacht.

Verweerder heeft gerapporteerd als longarts. Klager heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid op de conceptrapporten te reageren. De drie deskundigen hebben gereageerd op de reactie van klager op het concept-deskundigenrapport. Het definitieve deskundigenrapport is op 17 januari 2005 naar het gerechtshof verzonden.

Naar aanleiding van de deskundigenberichten heeft het gerechtshof geoordeeld dat er geen causaal verband bestaat tussen de gezondheidsklachten van klager en blootstelling aan voor de gezondheid schadelijke stoffen en dat dit slechts anders is voor zover het gaat om de (lichte) polyneuropathie.

Klager heeft ook tegen de andere twee deskundigen, die tegelijk met verweerder hebben gerapporteerd, klachten ingediend bij het tuchtcollege. In alle zaken wordt op dezelfde dag uitspraak gedaan.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGERS EN DE KLACHT

Klagers verwijten verweerder:

1. Dat hij het blokkeringsrecht van klager heeft geschonden; 2. Dat hij het recht op bescherming van persoonlijke gegevens heeft geschonden; 3. Dat hij, door de gegevens van de universiteiten van K, L en M niet op te vragen, er voor heeft gezorgd dat hijzelf en zijn collega's onvolledig en onvoldoende zijn geinformeerd ten aanzien van klagers aandoeningen; 4. Dat hij de kundigheid van zijn `senior collegae' in twijfel heeft getrokken; 5. Dat hij de bevindingen van N incorrect heeft geinterpreteerd; 6. Dat hij een verkeerde datum heeft vastgesteld als het begin van de aandoening van klager; 7. Dat hij niet heeft gemeld aan klager en aan het gerechtshof hoeveel ervaring en kennis hij heeft van nikkelaandoeningen en specifieke bronchiale provocatietests met nikkel; 8. Dat hij een foutieve voorstelling heeft gegeven van nikkelastma door te stellen dat er (steeds) antilichamen nodig zijn voor de diagnose astma. Dat ondanks wetenschappelijke literatuur; 9. Dat hij de bevindingen van professor O van tafel heeft geschoven en stelt dat diens conclusies `onbegrijpelijk' zijn maar niet de moeite neemt om contact op te nemen met professor O en ook niet rapporteert waarom hij dat niet heeft gedaan; 10. Dat hij niet heeft vermeld dat hij de richtlijn niet heeft gevolgd en ook niet waarom hij die niet heeft gevolgd; 11. Dat hij geen verdere adviezen zoals van een allergoloog of een toxicoloog heeft genomen; 12. Dat hij niet het schade-effect van isopropylalcohol tezamen met n-hexaan aan de longen heeft aangegeven en in hoeverre ontwikkeling van astma hierdoor bevorderd wordt; 13. Dat hij niet heeft aangegeven dat klager slaapapnoe heeft en niet heeft aangegeven dat dit een complicatie kan zijn voor klagers astma.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Primair stelt verweerder zich op het standpunt dat klagers niet ontvankelijk zijn in hun klacht omdat deze verjaard is.

Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat de klacht (kennelijk) ongegrond dient te worden verklaard. Voor zover nodig wordt hierna meer specifiek op het verweer ingegaan.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Met betrekking tot de verjaring overweegt het college het volgende.

Van belang voor het bepalen van de verjaringstermijn is de datum van de rapportage waarop de klacht betrekking heeft. Nu het rapport op 17 januari 2005 naar het gerechtshof is gezonden dient die datum als datum van het rapport te worden aangehouden. De klacht is bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam binnengekomen op 13 januari 2015. Derhalve binnen de verjaringstermijn van tien jaren ingevolge artikel 65 lid 5 van de Wet BIG. Klagers zijn dan ook ontvankelijk in hun klacht.

5.2

Het college wijst er voorts allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen destijds in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.3

Volgens vaste jurisprudentie dient een deskundigenrapport aan de volgende eisen te voldoen:

1. Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

2. Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;

3. In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

4. Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;

5. De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Het college toetst ten volle of het onderzoek door de arts uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan.

Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.

5.4

Met betrekking tot de gegrondheid van de klacht heeft het college zich in grote lijnen kunnen verenigen met hetgeen verweerder in zijn verweerschrift heeft doen aanvoeren met betrekking tot de klacht en de gegrondheid daarvan- hetgeen gesteund wordt door de daarbij overgelegde producties- en neemt die overwegingen over. Daaraan voegt het college het volgende toe.

5.5

Verweerder heeft gerapporteerd als longarts. Hij heeft een concept-deskundigenbericht opgesteld en klager in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Klager heeft van die gelegenheid ook gebruik gemaakt en verweerder heeft deze reactie in zijn rapport verwerkt. Deze gang van zaken is als zorgvuldig te bestempelen. Wat het blokkeringsrecht betreft, niet is weersproken dat dat destijds niet in het aan verweerder toegezonden informatieblad van het gerechtshof stond, zodat het in die tijd gezien niet verwijtbaar is dat verweerder klager die mogelijkheid niet heeft geboden.

5.6

Met verweerder is het college van oordeel dat er tussen deskundigen nu eenmaal verschillen van inzicht kunnen bestaan. Verweerder heeft als longarts uitgebreid en zorgvuldig onderzoek gedaan. Verweerder heeft dossierstudie verricht en klager op 4 juli 2013 eenmaal poliklinisch gezien. Er is een longfuctieonderzoek gedaan, een histamineprovocatietest uitgevoerd en een thoraxfoto gemaakt.

Op basis van de uitslagen van deze onderzoeken heeft verweerder inhoudelijk deskundig, op neutrale, genuanceerde en zorgvuldig gemotiveerde wijze zijn overwegingen weergegeven en zijn oordeel gebaseerd. Nu de onderzoeken en de motivatie verweerders oordeel ook kan dragen en zijn deskundigheidsgebied betreffen kan verweerder daarvan geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

5.7

De conclusie van het college is dan ook dat de rapportage voldoet aan de daaraan volgens de geldende normen te stellen eisen.

5.8

Gelet op het voorgaande is de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.

6. DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, J.J.C.M. Rooijmans-Rietjens en dr. R.B. van Leeuwen, leden-artsen, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2016 door

mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.