Tuchtrecht | Onjuiste verklaring of rapport | ECLI:NL:TGZCTG:2016:31

ECLI:NL:TGZCTG:2016:31

Datum uitspraak: 12-01-2016

Datum publicatie: 15-01-2016

Zaaknummer(s): c2015.141

Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klacht tegen psychiater: De klacht heeft betrekking op de door de psychiater over klager opgestelde rapportage. Klager was werkzaam als beleidsmedewerker en is arbeidsongeschikt geraakt i.v.m. psychische klachten. Verweerder is als psychiater verbonden aan een landelijk samenwerkingsverband gespecialiseerd op het gebied van psychiatrische expertise, diagnostiek en neuropsychologisch onderzoek. In het kader van de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van klager heeft de bedrijfsarts dit samenwerkingsverband verzocht om psychiatrisch onderzoek. Verweerder heeft het onderzoek gecoordineerd en gedeeltelijk zelf verricht. In de rapportage is de diagnose trauma capitis gesteld. Klager verwijt verweerder: 1) dat hij zijn oren heeft laten hangen naar de door de bedrijfsarts gegeven opdracht en niet heeft willen luisteren naar diagnoses door de reguliere gezondheidszorg; 2) dat hij niet voor opdracht aan de psychiater/neuropsycholoog zelf een goede diagnose heeft gesteld; 3) dat hij de opdracht niet heeft teruggegeven aan de bedrijfsarts en deze erop had moeten wijzen dat alleen testen van hersenletsel niet mogelijk is; 4) met zijn rapport een schijnwerkelijkheid heeft gecreeerd die betrokkene had kunnen schaden; 5) dat hij ten onrechte het blokkeringsrecht niet heeft erkend; 6) dat hij het inzage- en correctierecht voor klager geblokkeerd heeft naar de neuropsycholoog. Klager stelt daartoe onder meer dat door de reguliere gezondheidszorg de diagnose insomnie en burn-out is gesteld. Zijn werkgever heeft klager gedwongen tot het ondergaan van een onderzoek gericht op hersenletsel dat klager in een ver verleden bij de beide ongevallen zou hebben opgelopen. Met de diagnose trauma capitis kon de werkgever klager mogelijk ontslaan (ongeschiktheid door ziekte voor aanvang dienstverband), terwijl dat niet het geval is bij insomnie en burn-out. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

------------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.141 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

H., psychiater, werkzaam te I.,verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. E.J.C. de Jong te Utrecht.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 30 augustus 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen H. - hierna verweerder - een klacht ingediend. Bij beslissing van 20 januari 2015, onder nummer 13/324, heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Verweerder heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 3 december 2015, waar zijn verschenen klager en verweerder, die werd bijgestaan door mr. E.J.C. de Jong voornoemd. Klager en verweerder hebben hun standpunten ten overstaan van het Centraal Tuchtcollege toegelicht. Mr. de Jong heeft het standpunt van verweerder eveneens toegelicht.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

"2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Klager, geboren op 20 mei 1959, was werkzaam als beleidsmedewerker bij het E.. Op 6- en 23-jarige leeftijd is hem een ongeval overkomen. Tussen 2007 en (begin) 2010 heeft klager operaties ondergaan aan de neus , ter verwijdering van een papilloom. In 2009 vond een prostaatoperatie plaats.

2.2 Per 12 september 2011 is klager arbeidsongeschikt geraakt in verband met psychische klachten.

2.3 Verweerder is als psychiater verbonden aan G., een landelijk samenwerkingsverband gespecialiseerd op het gebied van psychiatrische expertise, diagnostiek en neuropsychologisch onderzoek.

2.4 In het kader van de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van klager heeft de bedrijfsarts in december 2011 aan G. verzocht om psychiatrische onderzoek bij klager te verrichten. Verweerder heeft het onderzoek gecooerdineerd en gedeeltelijk zelf verricht. De vragen die de bedrijfsarts ter beantwoording heeft voorgelegd zijn:

"1. Is er sprake van een diagnose bij (psychiatrisch) onderzoek?

2. Is er een indicatie voor begeleiding of behandeling?

3. Verklaren de bevindingen bij (psychiatrisch danwel neuropsychologisch onderzoek) zijn probleem in het functioneren dan wel zijn gedrag ten aanzien van besluiten van de werkgever?

4. Geeft neuropsychologisch onderzoek aanwijzingen voor cognitieve beperkingen? Is dat mogelijk verklaarbaar/voortkomend uit het vroegere verkeersongeval?

5. Geven de bevindingen van het neuropsychologisch onderzoek aanleiding tot advies ten aanzien van (toekomstige) inzetbaarheid in werkzaamheden dan wel is specifieke werkbegeleiding dan wel werkomgeving geindiceerd?".

2.5 Verweerder heeft in het kader van zijn psychiatrische expertise aan de psychiater/neuropsycholoog J. verzocht klager te testen in het kader van een neuropsychologisch onderzoek (hulponderzoek). De vraagstelling luidde:

"Vraag 1: Vindt u aanwijzingen voor cognitieve stoornissen of afwijkingen?

Vraag 2: Zo ja, welke?

Vraag 3: In geval van afwijkingen; kunt u een uitspraak doen over de klinische relevantie en/of over eventuele beperkingen?

Vraag 4: In geval van afwijkingen; kunt u een uitspraak doen over de etiologie?

Vraag 5: Zijn er interventies mogelijk om de beperkingen te verminderen, zo ja: welke?

Vraag 6: heeft u aanwijzingen voor onderpresteren?

Vraag 7: In geval van onderpresteren, zijn er aanwijzingen voor malingering?".

2.6 J. heeft klager op 25 april 2012 getest en heeft zijn bevindingen verwoord in een rapport. Bij dat onderzoek zijn stoornissen geobjectiveerd in verschillende domeinen. Verondersteld werd dat die cognitieve stoornissen geduid konden worden als restverschijnselen na het eerder doorgemaakte trauma capitis. In het rapport d.d. 25 april 2012 staat als conclusie vermeld:

"De somatische voorgeschiedenis vermeldt tot twee keer toe een trauma capitis met bewustzijnsverlies en langdurige cognitieve klachten.

Betrokkenen rapporteert thans geheugen,- concentratie- en motorische problemen. Tijdens huidig neuropsychologisch onderzoek worden cognitieve stoornissen geobserveerd in het verbale geheugen, de volgehouden- en verdeelde aandacht. De intelligentie is niet conform opleidingsniveau en er is geen sprake van onderpresteren.

Er wordt verondersteld dat de gevonden cognitieve stoornissen geduid kan worden als restverschijnselen na de eerder doorgemaakte trauma capitis, conform de gegevens uit de literatuur.

Gezien de aard van de bevindingen, wordt de klinische relevantie van de bevindingen als matig ingeschat."

2.7 Klager is op 26 juli 2012 door verweerder en door een psycholoog gezien. Verweerder heeft de bevindingen bij onderzoek neergelegd in een rapport d.d. 4 september 2012 en heeft daarin een antwoord gegeven op voormelde vragen. Verweerder heeft zijn concept-rapport aan klager voorgelegd, waarbij deze gebruik heeft kunnen maken van het correctierecht.

2.8 In voormeld rapport van verweerder staat onder meer:

ANAMNESE

(...) De huidige klachten (in aflopende volgorde gerangschikt naar de mate van de door betrokkene ervaren ernst) bestaan uit:

- Slaapproblemen en vermoeidheid (...) Betrokkene heeft de vermoeidheidsklachten laten onderzoeken door de huisarts. Een en ander leverde geen bijzonderheden op. Vervolgens werd betrokkene verwezen naar het K. voor een slaapregistratie. Hier kwam uit dat sprake was van "insomnia". De oorzaak werd, volgens betrokkene, gezocht in enerzijds de diverse operaties van de afgelopen jaren maar anderzijds ook de problemen op het werk. (...)"

- Concentratieproblemen. (...)

- Angstklachten (...)

- Pijnlijke spieren in de schouder en de nek.

(...)

BESCHOUWING

(...) De somatische voorgeschiedenis vermeldt tot twee keer toe een trauma capitis met bewustzijnsverlies en langdurige cognitieve klachten. Betrokkene meldde zich per september 2011 arbeidsongeschikt in verband met psychische klachten, geduid in het kader van burnout. Een en ander lijkt vooral geluxeerd door een al langer lopend arbeidsconflict. De huidige klachten bestaan hoofdzakelijk uit vermoeidheid, slaapproblemen, cognitieve problemen en aspecifieke angst- en spanningsklachten. Bij psychiatrisch onderzoek als zodanig worden geen relevante afwijkingen gevonden. Vanwege de belastte somatische voorgeschiedenis in combinatie met het huidige klachtenpatroon wordt aanvullend onderzoek verricht, te weten een neuropsychologisch onderzoek. Hierbij worden diverse stoornissen geobjectiveerd, onder andere op het gebied van de geheugen en aandachtsfuncties. Als onderhoudende factoren voor de klachten lijken de volgende van belang:

- Werkproblemen (...)

- persoonlijkheidsproblematiek (...).

Met betrekking tot de objectiveerbaarheid van de klachten kom ik tot de volgende afweging.(...) Los daarvan acht ik de klachten van betrokkene van voldoende ernst om te spreken van een psychiatrische stoornis.

In diagnostische zin is daarbij primair sprake van een cognitieve stoornis NAO, vermoedelijk ontstaan ten gevolge van het herhaalde hersenletsel dat betrokkene in zijn jeugd doormaakte. Zijn klachten van een snelle (mentale) vermoeibaarheid in combinatie met concentratieproblemen, zouden hierdoor ook verklaard kunnen worden. De slaapproblemen die hij beschrijft lijken vooral de resultante van het beschreven arbeidsconflict en de daarmee samengaande spanningen. Het is vervolgens goed denkbaar dat de vermoeidheidsklachten ten gevolge van deze slaapproblemen, in combinatie met de spanningsklachten in algemene zin, weer leiden tot een verslechtering van het cognitief functioneren (...). Ten aanzien van de persoonlijkheid kan wellicht gedacht worden aan dwangmatige of autistiforme trekken. (...)

2.9 Het rapport van verweerder is klager op 1 augustus 2012 in concept toegezonden in verband met het correctierecht van klager. Verweerder heeft vervolgens een aantal feitelijke onjuistheden gecorrigeerd. Klager wenste tevens gebruik te maken van blokkeringsrecht. Verweerder heeft klager erop gewezen dat hem geen blokkeringsrecht toekomt en heeft het rapport aan de bedrijfsarts gestuurd.

2.10 Vanaf oktober 2012 was klager in behandeling bij L.. In een door L. opgestelde evaluatie van de behandeling d.d. 23 januari 2013 staat:

"Volgens behandelaar: Pt werd aangemeld met psychofysiologische insomnia (gediagnostiseerd bij M.) en spanningsklachten bij werkgerelateerde problemen. Bij G. is een neuropsychologisch onderzoek gedaan naar het huidige cognitieve functioneren van pt. Dit, aangezien hij op 6- en 23- jarige leeftijd na ongeval mogelijk hersenschade opliep. Ter uitsluiting is hier een autismeonderzoek gedaan door het diagnostiekteam. Er kwam geen positieve diagnose voor een autismespectrumstoornis naar voren. Klachten lijken vooralsnog als burnout na overbelasting geduid te kunnen worden (...)."

3. De klacht en het standpunt van klager

Klager verwijt verweerder, samengevat:

1) dat hij zijn oren heeft laten hangen naar de door de bedrijfsarts gegeven

opdracht en niet heeft willen luisteren naar diagnoses door de reguliere gezondheidszorg;

2) dat hij niet voor opdracht aan de heer Visser zelf een goede diagnose heeft

gesteld;

3) dat hij de opdracht niet heeft terugggeven aan de bedrijfsarts en deze erop had

moeten wijzen dat alleen testen van hersenletsel niet mogelijk is;

4) met zijn rapport een schijnwerkelijkheid heeft gecreeerd die betrokkene had

kunnen schaden;

5) dat hij ten onrechte het blokkeringsrecht niet heeft erkend;

6) dat hij het inzage- en correctierecht voor klager geblokkeerd heeft naar de

neuropsycholoog. Klager stelt daartoe onder meer - samengevat - dat door de reguliere gezondheidszorg de diagnose insomnie en burn-out is gesteld. Zijn werkgever heeft klager gedwongen tot het ondergaan van een onderzoek gericht op hersenletsel dat klager in een ver verleden bij de beide ongevallen zou hebben opgelopen. Met de diagnose trauma capitis kon de werkgever klager mogelijk ontslaan (ongeschiktheid door ziekte voor aanvang dienstverband), terwijl dat niet het geval is bij insomnie en burn-out.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1 Het college stelt bij de beoordeling van de klachtonderdelen voorop dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van het professioneel handelen van verweerder er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om de vraag of hij bij zijn beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2 Ten aanzien van het eerste en tweede klachtonderdeel overweegt het college dat het geen aanwijzingen heeft dat verweerder zijn oren heeft laten hangen naar de bedrijfsarts. Uit zijn rapport volgt dat verweerder zelf onderzoek heeft gedaan en hulponderzoek heeft ingesteld, waarbij verweerder de informatie van klager en van de neuropsycholoog heeft betrokken. Beide klachtonderdelen ontberen feitelijke grondslag en worden daarom verworpen.

5.3. Het derde en vierde klachtonderdeel zien op de rapportage door verweerder. Verweerder heeft klager in opdracht van de bedrijfsarts en ten behoeve van de beoordeling van arbeidsongeschiktheid vanuit zijn eigen psychiatrische expertise beoordeeld. Verweerder diende na onderzoek de in 2.4 genoemde vijf vragen te beantwoorden, waarbij blijkens die vragen en het door verweerder ingestelde onderzoek niet - zoals klager betoogt - alleen op hersenletsel zou worden of is getest. Voor het derde klachtonderdeel ontbreekt dan ook een deugdelijke feitelijke grondslag. Klager verwijt verweerder daarmee ten onrechte dat deze de opdracht niet heeft teruggeven aan de bedrijfsarts.

5.4 Wat de rapportage betreft geldt het volgende. In een tuchtprocedure als de onderhavige beoordeelt het college (slechts) of de medische beoordeling voldoet aan de tuchtrechtelijke standaard. Volgens vaste tuchtrechtelijke jurisprudentie dient een medisch advies (ten tijde van de datum van de beoordeling) vanuit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid aan de navolgende eisen te voldoen:

1. Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

2. Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;

3. In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

4. Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;

5. De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Het college toetst ten volle of het onderzoek door de arts uit het oogpunt van

vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.

5.5 Het college is van oordeel dat de rapportage voldoet aan de hiervoor genoemde norm. Verweerder beschikte bij het uitbrengen van zijn advies over de rapportage van de neuropsycholoog en heeft deze informatie bij de bepaling van zijn standpunt betrokken. Het is het college uit hetgeen klager heeft gesteld niet gebleken dat deze informatie niet compleet was. Verweerder heeft blijkens de inhoud van de rapportage een uitgebreide anamnese afgenomen, het beloop van de klachten besproken en de psychiatrische en somatische voorgeschiedenis bij zijn beoordeling betrokken. Het college is niet gebleken van onzorgvuldigheid bij het uitgevoerde psychiatrisch onderzoek. Al met al voldoet de rapportage aan de hiervoor genoemde criteria.Het derde en vierde klachtonderdeel dienen dan ook te stranden.

5.6 Wat het blokkeringsrecht ex artikel 7:464 lid 2 BW betreft, is het college van oordeel dat klager dat recht niet toekomt nu sprake is van onderzoek in het kader van een bestaande arbeidsverhouding. Dat geldt zowel voor de rapportage van verweerder, als voor de rapportage van de neuropsycholoog. Aan de hand van de door klager overgelegde stukken blijkt het college voorts dat klager gebruik heeft kunnen maken van zijn correctierecht. Klachtonderdelen 5 en 6 zijn ongegrond.

5.7 De conclusie van het vorenstaande is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is. Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47, lid 1, onder b, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt."

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 In hoger beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, met uitzondering van overweging 5.6. In plaats daarvan wordt als volgt overwogen.

4.4 Wat het blokkeringsrecht ex artikel 7:464 lid 2 BW betreft, is het college van oordeel dat klager dat recht niet toekomt nu sprake is van onderzoek in het kader van een bestaande arbeidsverhouding. Aan de hand van de door klager overgelegde stukken blijkt het college voorts dat klager gebruik heeft kunnen maken van zijn correctierecht. De klachtonderdelen 5 en 6 zijn ongegrond.

4.5 De voorgaande overwegingen leiden tot de slotsom dat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. J.P. Fokker en

mr. R. Veldhuisen, leden-juristen, mr.drs. M.J. Kelder en mr. drs. R.H. Zuijderhoudt, leden- beroepsgenoten en mr. drs. E.E. Rippen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 12 januari 2016. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.