Tuchtrecht | Overige klachten | ECLI:NL:TGZCTG:2016:14
ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2016:14
Datum uitspraak: 12-01-2016
Datum publicatie: 13-01-2016
Zaaknummer(s): c2015.177
Onderwerp: Overige klachten
Beroepsgroep: Arts
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen arts verbonden aan het team Jeugdgezondheidszorg van de GGD. Klager verwijt verweerster onzorgvuldig handelen bij het doen van een zorgmelding bij Vangnet Jeugd over de zoon van klager. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht als kennelijk ongegrond af en het beroep van klager wordt verworpen.
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2015.177 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., arts, werkzaam te B., verweerster in beide instanties,
gemachtigde: mr. J.C.C. Leemans, verbonden aan
DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 3 januari 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van
6 februari 2015, onder nummer 14/003, heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen.
Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2015.178 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van
10 november 2015, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door zijn partner
mevrouw D., en de arts, bijgestaan door mr. Leemans voornoemd.
Zowel klager als de arts en haar gemachtigde hebben hun respectieve standpunten ter zitting nader toegelicht.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
"2. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1. Verweerster is sinds 2009 als arts verbonden aan de E. B. en werkt bij het team Jeugdgezondheidszorg (hierna: JGZ) F. (tegenwoordig: G.). Bij dit team werken meerdere jeugdartsen en verpleegkundigen samen.
2.2. Klager en zijn echtgenote zijn de ouders van H., geboren 2008 (hierna: de zoon). De zoon zit op de voorschool `I.', onderdeel van J. kinderopvang (hierna: de voorschool). In het kader van het F. protocol `Bezoeken JGZ voorschoolse voorzieningen' heeft een collega-verpleegkundige van verweerster (hierna: de verpleegkundige) op 16 februari 2012 de voorschool bezocht. De leidsters van de voorschool hebben met de verpleegkundige gesproken over de ontwikkeling van de zoon, zijn gedrag en ziekteverzuim. De verpleegkundige heeft de leidsters geadviseerd zelf in gesprek te gaan met de ouders van de zoon. JGZ, waaronder verweerster en de verpleegkundige, had geen zorgen.
2.3. Verweerster heeft, naar aanleiding van het bezoek aan de voorschool, op
20 februari 2012, met een andere jeugdarts van JGZ intercollegiaal overleg gevoerd over de zoon. De conclusie was dat de verantwoordelijkheid tot handelen bij de voorschool lag en dat JGZ de acties van de voorschool zou monitoren. Nadien heeft de verpleegkundige de contacten met de voorschool en de ouders van de zoon onderhouden.
2.4. Op 18 juni 2012 heeft de voorschool weer contact opgenomen met verweerster voor overleg, waarna verweerster K. heeft geconsulteerd over een mogelijke aanmelding van de zoon. Het betrof een anonieme consultatie. Besloten wordt dat K. contact opneemt met de verpleegkundige. Vanaf dat moment is verweerster niet meer betrokken bij de zorg(melding) voor de zoon.
2.5. Op 4 juli 2012 heeft de verpleegkundige een zorgmelding gedaan bij K..
3. De klacht en het standpunt van klager
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die zij jegens klager behoorde te betrachten. Volgens klager heeft verweerster:
1. in strijd gehandeld met vereiste zorgvuldigheid en de geldende protocollen;
2. de privacy van klager en zijn gezin ernstig geschaad door buiten de ouders om een valse zorgmelding te doen bij de E./K.;
3. klakkeloos een valse melding van de voorschool heeft overgenomen, zonder enige research te doen dan wel achterliggende informatie op te vragen en zonder contact op te nemen met klager en zijn echtgenote;
4. haar bevoegdheid overschreden en aangewend voor een ander doel dan waartoe die gegeven is.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college
5.1 Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. Het gaat daarbij om persoonlijke verwijtbaarheid van verweerster. Het college stelt vast dat de betrokkenheid van verweerster bij de situatie rondom de zoon van klager beperkt is geweest tot twee momenten en wel op 20 februari 2012 en 18 juni 2012.
5.2 Het college ziet aanleiding de klachtonderdelen gezamenlijk te behandelen.
De verwijten die klager verweerster maakt, vinden geen steun in de stukken. Verweerster heeft geen zorgmelding gedaan noch zijn door haar zorgafspraken gemaakt zodat klachtonderdelen 2 en 3 reeds om die reden ongegrond zijn. Nadat er vanuit de voorschool een verzoek was gekomen om over de zoon te spreken, heeft verweerster zich tweemaal de vraag gesteld of zij dan wel JGZ in actie zou moeten komen. Die vraag heeft zij eerst bij haar directe collega's binnen het team JGZ E. en vervolgens bij K. uitgezet, waarna zij heeft besloten dat op dat moment geen taak voor haar dan wel JGZ was weggelegd. Niet valt in te zien wat verweerster daarmee valt te verwijten. Het eerst bespreken van de zorgen over de zoon met collega's getuigt juist van zorgvuldig handelen. Het behoort ook tot haar taak berichten van de voorschool serieus te nemen. Daarbij komt dat verweerster zich rekenschap heeft gegeven van het feit dat het om een precaire aangelegenheid gaat. Zij heeft conform de privacy richtlijn JGZ-E. B. gehandeld door geanonimiseerd bij K. louter uitgevraagd hoe zij zou kunnen handelen. Voorstelbaar is dat klager een en ander als ondoorzichtig heeft ervaren. Verweerster valt echter geen tuchtrechtelijk verwijt te maken.
De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.
Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt."
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder "2. De feiten" zijn weergegeven.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 Klager beoogt met zijn beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert - impliciet - tot gegrondverklaring van het beroep.
4.2 De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep en tot bevestiging van de bestreden beslissing.
4.3 In de onderhavige zaak draait het om het volgende. De voorschool waar de zoon van klager stond ingeschreven had van het AMK het advies gekregen een melding over de zoon te doen bij K. terwijl de voorschool tot het doen van een dergelijke melding zelf niet bevoegd was. De voorschool heeft naar aanleiding van het advies van het AMK contact opgenomen met het team Jeugdgezondheidszorg (hierna: JGZ), die deze meldingsbevoegdheid wel heeft. Ter zitting in hoger beroep heeft de arts verklaard dat JGZ een dergelijk geval niet eerder bij de hand had gehad. De arts heeft daarom op 18 juni 2012 eerst intern overlegd en vervolgens telefonisch anoniem advies ingewonnen bij K. omtrent de te volgen procedure in het geval van een melding. K. heeft toegezegd hierover nader contact op te nemen met de (collega)verpleegkundige van de arts. De betrokkenheid van de arts met de (zorg)melding is hierna geeindigd.
4.4 Het Centraal Tuchtcollege beoordeelt het onder 4.3 omschreven handelen van de arts als adequaat en zorgvuldig en onderschrijft derhalve het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege datde arts met betrekking tot de klacht geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Het beroep van klager moet daarom worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep
Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, mr.A.R.O. Mooy en
mr. R. Veldhuisen, leden-juristen en dr. B.P.M. Schweitzer en drs. B.W. Topman, leden- beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 12 januari 2016. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.