Uitspraak 201502824/1/A1

Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Den Haag

Proceduresoort: Tussenuitspraak/bestuurlijke lus

Rechtsgebied: Algemene kamer - Hoger beroep - Omgevingsvergunning project strijd bestemmingsplan

ECLI: ECLI:NL:RVS:2016:21

201502824/1/A1.

Datum uitspraak: 13 januari 2016

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellante B], wonend te Den Haag, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 februari 2015 in zaak nr. 14/8120 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.

Procesverloop

Bij besluit van 17 juli 2014 heeft het college aan de vereniging Willem de Zwijger (hierna: Willem de Zwijgerschool) omgevingsvergunning verleend voor het gebruik van twee grasstroken voor de Willem de Zwijgerschool aan de Gentsestraat 124 te Den Haag als speelterrein en het verplaatsen van het hekwerk van de school.

Bij uitspraak van 24 februari 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de vereniging Willem de Zwijger een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het college en [appellant] hebben een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 november 2015, waar [appellant], bijgestaan door S. van Herpen, en het college, vertegenwoordigd door A.C. Visser, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de Willem de Zwijgerschool, vertegenwoordigd door F.W. Schotte en J. Buis.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

2. De Willem de Zwijgerschool heeft zowel aan de voor- als achterzijde van de school een schoolplein. De omgevingsvergunning voorziet in de mogelijkheid om aan de voorzijde twee grasstroken met bomen bij het speelgedeelte te betrekken door verplaatsing van het hekwerk. [appellant] woont aan de [locatie] tegenover de zijkant van de school en heeft (deels) zicht op die grasstroken.

3. Het gebruik van de grasstroken als speelterrein bij de school en de plaatsing van het hekwerk om die grasstroken zijn in strijd met de ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Belgisch Park" op de perceelsgedeelten rustende bestemming "Groenvoorziening" en het daarbij behorende bebouwingsvoorschrift.

Ingevolge artikel 30, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor "Groenvoorziening" aangewezen gronden bestemd voor plantsoenen, gazons, bermen, voetpaden of soortgelijke voorzieningen.

Ingevolge het tweede lid mag op deze gronden niet worden gebouwd.

Ingevolge het derde lid kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bepaalde in het tweede lid ten behoeve van de bouw van bouwwerken ten dienste van openbaar nut, mits:

a. de totale grondoppervlakte niet meer dan 100 m2 bedraagt;

b. de hoogte niet meer dan nul meter bedraagt.

4. Het college heeft, om het bouwplan niettemin mogelijk te maken, met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3-o, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo), daarvoor een omgevingsvergunning verleend.

Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

a. het bouwen van een bouwwerk;

(...)

c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.

Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.

Ingevolge het tweede lid wordt, in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3-o, kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid in afwijking van het bestemmingsplan omgevingsvergunning heeft mogen verlenen voor het betrekken van de grasstroken bij het schoolterrein door verplaatsing van het hekwerk. Daartoe voert hij aan het geen geringe planologische ingreep betreft. Hij wijst in dit verband op de beperkte vrijstellingsbevoegdheid in het bestemmingsplan (tot 100 m^2). Voorts wijst hij erop dat de rechtbank van een onjuiste oppervlakte van de groenstroken is uitgegaan. Verder voert [appellant] aan dat de rechtbank heeft miskend dat de toegankelijkheid van de groenstroken voor omwonenden drastisch afneemt en dat het plan tot een toename van geluidsoverlast zal leiden. Voorts voert [appellant] aan dat de rechtbank er ten onrechte vanuit is gegaan dat het groene karakter van de groenstroken niet wordt aangetast. In dat verband brengt hij naar voren dat de huurovereenkomst tussen de gemeente als eigenaar van de gronden en de Willem de Zwijgerschool onvoldoende zekerheid biedt dat het groene karakter behouden blijft.

5.1. Aan het college komt krachtens artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3-o van de Wabo de bevoegdheid toe om van een bestemmingsplan af te wijken. Het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning met toepassing van dit artikel is een discretionaire bevoegdheid. De rechter moet zich beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om een omgevingsvergunning te verlenen.

5.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het onderhavige plan een geringe planologische ingreep betreft. De rechtbank heeft daarbij terecht betrokken dat het te verplaatsen hek ongeveer 1 m hoog is en smalle spijlen heeft waar men doorheen kan kijken, zodat het hek grotendeels transparant is. Hoewel de rechtbank, zoals [appellant] terecht aanvoert, in de uitspraak een onjuiste oppervlakte van de grasstroken heeft vermeld (14 m^2 en 18 m^2), staan op de door de rechtbank gehanteerde bouwtekening wel de juiste lengte- en breedtematen van de grasstroken vermeld (14.167 m x 10.382 m en 16.248 m x 11.218 m), zodat de rechtbank uit de bouwtekening is gebleken hoe het bouwplan zich verhoudt tot de bestaande bebouwing en het overige aanwezige groen. Voorts brengt het gegeven dat de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid tot 100 m^2 is beperkt, zoals [appellant] naar voren brengt, niet met zich dat een plan dat groter is reeds om die reden een significante planologische ingreep behelst.

5.3. Wat betreft het gebruik van de grasstroken door omwonenden heeft het college ervan uit kunnen gaan dat het plan slechts een beperkte vermindering van dit gebruik betekent. Het college heeft ter zitting toegelicht dat het hek na schooltijd open blijft en de grasstroken dus voor omwonenden toegankelijk blijven. Het college heeft in redelijkheid een groter belang kunnen toekennen aan de uitbreiding van het schoolplein door het betrekken van de groenstroken bij het schoolplein en daarmee het vergroten van het speelterrein voor de kinderen, dan aan het belang van omwonenden bij het onbeperkt kunnen gebruiken van de groenstroken.

Voorts is het college er terecht van uitgegaan dat de uitbreiding van het schoolplein niet leidt tot meer geluidsoverlast voor [appellant]. Ter zitting heeft de Willem de Zwijgerschool toegelicht en onderbouwd dat de toekomstige uitbreiding van de Willem de Zwijgerschool naar een zogeheten brede buurtschool niet leidt tot meer leerlingen, zodat daardoor niet meer kinderen het schoolplein gebruiken.

Over het behoud van het groene karakter overweegt de Afdeling als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat het college belang hecht aan behoud van het groene karakter van de grasstroken en dat het er vanuit gaat dat het groene karakter gewaarborgd is door de tussen de gemeente en de Willem de Zwijgerschool gesloten huurovereenkomst. In die overeenkomst is overeengekomen dat de huurder, de Willem de Zwijgerschool, toestemming krijgt om twee groenstroken toe te voegen aan het voorplein, waarbij het huidige groen en de bomen zullen worden gehandhaafd. Verder is overeengekomen dat het beheer en onderhoud voor rekening van de huurder komen. [appellant] is echter geen partij bij deze overeenkomst en kan geen nakoming daarvan afdwingen. Gelet hierop heeft het college, zonder nadere voorschriften aan de omgevingsvergunning te verbinden, ten onrechte voldoende gewaarborgd geacht dat het groene karakter van de groenstroken behouden blijft.

Het betoog slaagt.

6. Het betoog van [appellant] dat de door het college gevolgde procedure niet transparant was, hetgeen volgens hem blijkt uit een brief, waarin aan hem wordt medegedeeld dat de omgevingsvergunning aan de school wordt afgegeven ondanks zijn bezwaar, faalt. De brief waarnaar [appellant] verwijst betreft het verweerschrift van het college van 1 december 2014 verzonden naar aanleiding van het door [appellant] tegen het bestreden besluit ingediende beroep.

Het betoog faalt.

7. De slotsom is dat het in beroep bestreden besluit van 17 juli 2014 is genomen in strijd met artikel 3:4, eerste lid, van de Awb. De Afdeling ziet in het belang van een spoedige beeindiging van het geschil aanleiding om het college met toepassing van artikel 8:51d van de Awb op te dragen het door haar vastgestelde gebrek in dat besluit te herstellen. Daartoe dient het college met inachtneming van hetgeen onder 5.3. is overwogen, uiterlijk binnen 6 weken na verzending van deze tussenuitspraak, een nieuw besluit te nemen.

8. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op om binnen 6 weken na verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het gebrek in het besluit van 17 juli 2014 te herstellen, de uitkomst aan de Afdeling en partijen mede te delen en het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.

w.g. Helder w.g. Soede

lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2016

270-828.