Uitspraak 201502254/1/A3

Tegen: de burgemeester van Amsterdam

Proceduresoort: Hoger beroep

Rechtsgebied: Algemene kamer - Hoger Beroep - Verordeningen

ECLI: ECLI:NL:RVS:2016:32

201502254/1/A3.

Datum uitspraak: 13 januari 2016

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], wonend te Amsterdam,

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid The Victory Rembrandtplein B.V., gevestigd te Amsterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 februari 2015 in zaken nrs. 13/2885, 13/2889, 13/2887 en 13/2891 in het geding tussen:

[appellant sub 1A] en [appellant sub 1B],

de vennootschap

en

de burgemeester van Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 3 november 2011 heeft de burgemeester [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] onder voorschriften een vergunning verleend voor het als cafe exploiteren van het perceel [locatie 1] met serre en ongebouwd terras. Bij besluit van 22 december 2011 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum een aanvraag van [appellant sub 1A] om verlening van een vergunning voor een groter terras bij het perceel [locatie 2] niet in behandeling genomen. Bij besluit van 23 december 2011 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum een aanvraag van [belanghebbende] om verlening van een vergunning voor een groter terras bij het perceel [locatie 3] niet in behandeling genomen. Bij besluit van 11 september 2012 heeft de burgemeester de vennootschap onder voorschriften een vergunning verleend voor het als cafe exploiteren van het perceel [locatie 4] met serre en ongebouwd terras.

Bij besluiten van 25 april 2013 heeft de burgemeester de daartegen door [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] onderscheidenlijk de vennootschap gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 4 februari 2015 heeft de rechtbank de daartegen door [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] onderscheidenlijk de vennootschap ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] onderscheidenlijk de vennootschap hoger beroep ingesteld.

De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 december 2015, waar [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], bijgestaan door mr. M.I. Houben, advocaat te Amsterdam, de vennootschap, vertegenwoordigd door Houben, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. A.H.M. Buijs, werkzaam bij de gemeente Amsterdam, zijn verschenen. Tevens is voor de vennootschap [belanghebbende] verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 3.17, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 van de gemeente Amsterdam, beslist de burgemeester, als een vergunningsaanvraag tevens betrekking heeft op de exploitatie van een of meer terrassen, voor zover deze terrassen zich op de weg bevinden, ook over de ingebruikneming van de weg ten behoeve van het terras, dit in afwijking van het bepaalde in artikel 4.3 van deze verordening.

Ingevolge het tweede lid, kan de burgemeester, onverminderd het bepaalde in artikel 3.11, tweede lid, de in het eerste lid bedoelde ingebruikneming van de weg weigeren als:

a. het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;

b. het beoogde gebruik een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg of

c. het beoogde gebruik afbreuk doet aan andere publieke functies van de weg, inclusief de bescherming van het uiterlijk aanzien daarvan.

Volgens paragraaf 1.1 van het Terrassenplan Rembrandtplein 2009 (hierna: het TPR) zijn in de Terrassennota 2008 een aanzienlijk aantal beleidsregels vastgelegd, die in principe als basis voor een terrassenplan voor het Rembrandtplein worden gehanteerd. Als belangrijkste beleidsregels voor het maken van een Terrassenplan Rembrandtplein worden veertien beleidsregels vermeld. Bij de uitwerking van het TPR wordt op een aantal punten afgeweken van de vermelde beleidsregels, aangezien het TPR een specifieke uitwerking is.

Volgens paragraaf 1.2 zijn de regels voor het TPR, in de volgorde van de in paragraaf 1.1 vermelde beleidsregels, de volgende:

(...)

2. Rondom het plein dient in het voetgangersgebied tussen de terrassen en de objecten in de openbare ruimte (zoals masten voor verlichting en bovenleiding, paaltjes voor verkeersborden, bomen, boombakken, prullenbakken, etc.) een doorloopruimte van minimaal 1,5 meter te zijn.

(...)

6.

(...)

- Rembrandtplein westzijde (zijde Reguliersdwarsstraat en Reguliersbreestraat): Bij de recente herprofilering zijn hier in het voetgangersgebied grote verhoogde boombakken aangebracht, welke dienst doen als openbare zitelementen. Om voldoende doorloopruimte te garanderen moet er tussen deze boombakken en de grens van de terrassen minimaal 1,50 meter doorloopruimte vrij blijven. Daarmee resteert een maximale diepte voor de terrassen gemeten vanaf de gevellijn van de hoofdbebouwing (deels serre) van 10 meter. Deze diepte sluit goed aan bij de voetgangersstroom tussen de Halvemaansteeg/Reguliersbreestraat en het Thorbeckeplein met achtergelegen gebied.

7. Een groot deel van het Rembrandtplein is voetgangersgebied, met een laad- en losregime. De bereikbaarheid voor nood- en hulpdiensten moet te allen tijde gewaarborgd blijven. Deze beleidsregel geldt in verband met het veiligheids- en openbare orde beleid (uitgaansgebied) ook buiten de venstertijden voor laden en lossen. Dit punt sluit aan op de onder punt 6 gehanteerde regels.

(...)

13. Toegangs- en vluchtwegen van bovenverdiepingen met andere bestemmingen (wonen, hotel, etc.) mogen niet belemmerd worden. Op de terrastekeningen worden de betreffende gebieden aangegeven, zowel op de overzichtstekening als op de individuele tekeningen behorend bij de vergunningen.

2. De percelen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] onderscheidenlijk de vennootschap bevinden zich aan de westzijde van het Rembrandtplein. De burgemeester heeft hun bezwaren ongegrond verklaard onder verwijzing naar een advies van de bezwaarschriftencommissie van 16 april 2013. Volgens dit advies heeft de burgemeester bij de verleende exploitatievergunningen de diepte van de terrassen overeenkomstig het TPR teruggebracht van 9,28 meter tot 6 meter gemeten vanaf de bebouwde serre. Voorts is uitbreiding van de terrassen overeenkomstig het TPR geweigerd.

3. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] onderscheidenlijk de vennootschap betogen dat de rechtbank ten onrechte hun beroepsgrond heeft verworpen dat de regel in het TPR dat tussen de grens van de terrassen en de boombakken minimaal 1,5 meter loopruime beschikbaar moet blijven, onredelijk is. Hiertoe voeren zij aan dat deze regel een maximale terrasdiepte van 6 meter met zich brengt, waardoor hun positie is verslechterd ten opzichte van de voor het TPR bestaande situatie. Het TPR is volgens hen in zoverre onevenredig. Eventuele compensatie door verbreding van de terrassen is onvoldoende. Het TPR vormt volgens hen voorts een ondeugdelijk gemotiveerde afwijking van de algemene beleidsregel volgens welke een loopruimte van 1,5 meter aan de niet-terraskant van de boombakken voldoende is. Volgens [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] onderscheidenlijk de vennootschap verzetten de uitgangspunten van het TPR zich niet tegen het laten varen van evenbedoelde regel. Voorts levert evenbedoelde regel strijd op met het uitgangspunt dat nieuwe terrassen als gevolg van de toepassing van het algemene beleid niet kleiner dan wenselijk worden. De loopruimte tussen terrassen en boombakken is volgens hen ook niet nodig, omdat voetgangers deze niet gebruiken. Volgens [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] onderscheidenlijk de vennootschap hebben zij voorts aangeboden eventuele praktische problemen bij het vergunnen van terrassen van 9,28 meter te ondervangen, horen de boombakken niet op het plein en hebben zij niet tijdig tegen de plaatsing daarvan kunnen opkomen.

3.1. De rechtbank heeft terecht terughoudend toetsend voormelde beroepsgrond verworpen. Hieraan heeft de rechtbank terecht ten grondslag gelegd dat het TPR een aantal redenen vermeldt om voor het Rembrandtplein een eigen terrassenplan te maken, waaronder de herprofilering van dat plein en bestrijding van de rommelige uitstraling als gevolg van het gebrek aan samenhang tussen de afmetingen van de tot dan toe vergunde terrassen. Voorts heeft de rechtbank terecht de standpunten van de burgemeester van belang geacht dat in het voetgangersgebied een laad- en losregime geldt, de bereikbaarheid van nood- en hulpdiensten altijd gewaarborgd moet zijn en de toegangs- en vluchtwegen van bovenverdiepingen en hotel niet mogen worden belemmerd. Hierbij is van belang dat de burgemeester in zijn verweerschrift in hoger beroep te kennen heeft gegeven dat de voetgangersruimte aan de niet-terraszijde van de boombakken ook als laad- en losruimte dient en bijna de gehele dag door auto's en busjes wordt gebruikt. Dat, zoals door [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] onderscheidenlijk de vennootschap ter zitting van de Afdeling is gesteld, laden en lossen slechts tot 11.00 uur is toegestaan, doet op zichzelf niet aan de feitelijke situatie af. Voorts maken de boombakken onderdeel uit van het ontwerp van het plein, hebben deze een publieke functie en komen de terrassen bij een diepte van 9,28 meter niet op een lijn te staan, omdat de boombakken de lijn doorbreken. Voormeld uitgangspunt dat ongewenst kleine terrassen voorkomen moeten worden, ziet volgens de burgemeester niet op de westzijde, maar op de zuidzijde van het plein. Voorts zou de toegang tot hotel Atlanta bij een terrasdiepte van 9,28 meter doodlopen op een boombak en doen de voorgestelde aanpassingen, zoals het plaatsen van terrasschotten, afbreuk aan het uitgangspunt dat de terrassen op een lijn worden gezet om de rommelige uitstraling tegen te gaan.

De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de boombakken in dit geding niet ter discussie staan. Deze zijn immers geplaatst in het kader van de herinrichting van het plein. Dat de, in de openbare ruimte gelegen, terrassen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] onderscheidenlijk de vennootschap op grond van het TPR zijn verkleind, betekent, gelet op het voorgaande, niet dat [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] of de vennootschap onevenredig zijn benadeeld.

Het betoog faalt.

4. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. A. Hammerstein, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, griffier.

w.g. Borman w.g. Hartsuiker

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2016

620.