Tuchtrecht | Onjuiste verklaring of rapport | ECLI:NL:TGZRSGR:2016:5

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2016:5

Datum uitspraak: 12-01-2016

Datum publicatie: 12-01-2016

Zaaknummer(s): 2014-269

Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klacht tegen een verzekeringsarts (bezwaar en beroep), verbonden aan een UWV. (1) Aanduiding contact voor verzekeringsgeneeskundig onderzoek als `hoorzitting'. Klaagster daardoor in verwarring en voelt zich misleid. Oordeel: aanduiding `hoorzitting' onjuist en verwarring wekkend, maar niet ernstig genoeg voor tuchtrechtelijk verwijt. Klacht afgewezen. (2) Voorts verwijt dat de arts in zijn rapport vermeldt dat er lichamelijk onderzoek heeft plaatsgehad, terwijl dat niet het geval was. Gegrond: Er was geen lichamelijk onderzoek geweest. Van een onderzoek en de bevindingen daarvan had de arts dus geen melding mogen maken in zijn rapport. Waarschuwing volstaat, omdat arts onjuistheid inziet en zelf maatregel heeft getroffen ter vermijding van herhaling.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Datum uitspraak: 12 januari 2016

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

gemachtigde: C, wonende te B,

tegen:

D,verzekeringsarts,

werkzaam te E,

verweerder,

gemachtigde: mr. B.J. Lindeman, werkzaam te Amsterdam.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift, met bijlagen, ontvangen op 28 juli 2014 door het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (RTG) te Eindhoven

- het verweerschrift

- de repliek

- de dupliek

- de brief van 17 december 2014, met bijlagen, namens klaagster

- de brieven van 30 december 2014 en 6 januari 2015, met bijlagen, namens verweerder

- de brief van 12 januari 2015, met bijlagen, namens klaagster.

1.2 Het College heeft de behandeling van de klacht overgenomen van het RTG te Eindhoven, omdat de woonplaats van verweerder bepalend is voor de bevoegdheid van een RTG en verweerder woont in de regio van RTG Den Haag.

1.3 De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.4 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 17 november 2015. Klaagster was niet aanwezig. Zij werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder was aanwezig met F namens diens gemachtigde. Verweerder en de gemachtigden hebben hun standpunten mondeling toegelicht. F heeft pleitnotities overgelegd.

2. De feiten

2.1 Verweerder is als verzekeringsarts bezwaar en beroep verbonden aan het UWV te E.

2.2 Klaagster, geboren in 1995, heeft bezwaar aangetekend tegen de afwijzing door het UWV van haar beroep op een Wajong-uitkering. Deze afwijzing was gegrond op het oordeel van de primaire arts omtrent de verdiencapaciteit van klaagster.

2.3 Klaagster heeft, begeleid door haar moeder (haar gemachtigde in deze tuchtprocedure), gevolg gegeven aan de uitnodiging van het UWV voor het spreekuur van verweerder als verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat is gehouden op 27 maart 2014. Klaagster heeft afgezien van het recht op een hoorzitting in het kader van de bezwaarprocedure.

2.4 In de "Medische rapportage" van 5 mei 2014 van verweerder staat dat er een "gecombineerde hoorzitting en verzekeringsgeneeskundig onderzoek door bezwaarverzekeringsarts" is geweest.

2.5 In dat rapport staat bij "Onderzoeksgegevens verkregen tijdens de bezwaarprocedure" onder meer dat er een lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden, en zijn de bevindingen daarvan weergegeven. Er staan onder andere gedetailleerde bevindingen genoemd bij "CWK" en "Rug".

2.6 De conclusie van verweerder was dat er vanuit medisch oogpunt geen noodzaak was om af te wijken van het oordeel van de primaire arts.

2.7 Het UWV heeft het bezwaar van klaagster afgewezen. Naar aanleiding van een klacht bij het UWV heeft op 30 oktober 2014 een nieuw medisch onderzoek plaatsgevonden door een andere arts.

3. De klacht

Klaagster verwijt verweerder, zakelijk weergegeven:

a. dat verweerder tijdens het spreekuur op 27 maart 2014 ineens sprak van een hoorzitting, terwijl klaagster meende dat het ging om een spreekuur met een arts; als zij had geweten dat het een hoorzitting was, zou zij haar advocaat hebben gevraagd aanwezig te zijn;

b. dat verweerder het in zijn rapportage doet voorkomen alsof hij lichamelijk onderzoek heeft verricht en bevindingen daarvan noteert, terwijl dat onderzoek niet heeft plaatsgevonden; verweerder pleegt dus valsheid in geschrifte, aldus klaagster.

4. Het standpunt van verweerder

4.1 Verweerder heeft tot zijn verweer tegen klachtonderdeel a. aangevoerd dat het hem bekend was dat klaagster geen behoefte had aan een hoorzitting, maar hij het niettemin voor mogelijk heeft gehouden dat zij ook andere dan strikt medische zaken met betrekking tot het bezwaar naar voren zou willen brengen. Daartoe heeft hij haar in de gelegenheid gesteld. In dat kader zal hij de term "hoorzitting" gebruikt hebben. Hij heeft daarmee niet bedoeld een ander karakter aan het onderhoud te geven dan dat van een spreekuur en daarvan is ook geen sprake geweest.

4.2 In reactie op klachtonderdeel b. heeft verweerder - zakelijk weergegeven - gesteld bij het opstellen van zijn rapport gebruik te hebben gemaakt van een voorbewerkt sjabloon, dat als werkblad dient. Alleen de onderdelen van het sjabloon die van toepassing zijn moeten in het rapport worden opgenomen. Hij gaat ervan uit dat hij bij het opstellen van zijn werkaantekeningen het onderdeel Lichamelijk onderzoek van het sjabloon niet heeft doorgehaald en dat hij niet uitdrukkelijk heeft vastgelegd dat hij dit onderzoek niet had uitgevoerd. Mede omdat dit onderdeel met zijn overige bevindingen overeenkwam, heeft hij het zonder bedenking overgenomen in zijn rapport. Verweerder betreurt de onbedoelde vergissing. Hij heeft gesteld maatregelen te hebben getroffen om een dergelijke gang van zaken in de toekomst te voorkomen. Het is nu mogelijk om in het sjabloon de optie "geen lichamelijk onderzoek gedaan" te kiezen, aldus verweerder.

5. De beoordeling

5.1 Dit College is bevoegd gelet op de woonplaats van verweerder.

5.2 Het College acht het gebruik door verweerder van de term "hoorzitting" voor het spreekuur op 27 maart 2014, waar alleen medische aspecten aan de orde waren, onjuist en verwarring wekkend. Het was geen hoorzitting, waar ook andere dan medische zaken aan de orde zouden zijn. Bij een hoorzitting is gewoonlijk ook een juridisch medewerker aanwezig. Klaagster had van een dergelijke hoorzitting afgezien. Het College acht dit woordgebruik echter niet zodanig ernstig dat dit verweerder tuchtrechtelijk kan worden verweten. Klachtonderdeel a. zal dan ook worden afgewezen.

5.3 Klachtonderdeel b. is wel gegrond. Gelet op de standpunten van beide partijen is komen vast te staan, dat er op 27 maart 2014 geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Dit had verweerder dan ook niet in zijn rapport mogen schrijven. Nog minder hadden bevindingen van een niet verricht onderzoek in het rapport mogen staan. Dat spreekt voor zich en het vloeit ook voort uit de vereisten waaraan volgens vaste tuchtrechtspraak een deskundigenrapport moet voldoen. Dat de fout mogelijk is veroorzaakt door gebruik van een sjabloon kan de gang van zaken wellicht verklaren, maar niet rechtvaardigen. Daarnaast is hetgeen in het rapport over het lichamelijk onderzoek is vermeld maar een selectie van wat in het sjabloon is opgenomen bij de hier aan de orde zijnde klachten inzake houding en bewegingsapparaat en niet is duidelijk geworden op grond waarvan verweerder deze selectie heeft gemaakt. Door het onderzoek te noemen en door bevindingen te vermelden van een niet verricht onderzoek heeft verweerder dan ook in strijd gehandeld met de zorg die hij jegens klaagster behoorde te betrachten, zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG).

5.4 Of het handelen van verweerder valt te kwalificeren als een strafbaar feit zoals valsheid in geschrifte is voor de beoordeling door het College in deze tuchtrechtelijke procedure niet relevant.

5.5 Het College acht een waarschuwing als maatregel passend, omdat het erom gaat de aandacht van verweerder te vestigen op de onjuistheid van zijn handelen bij het opstellen van zijn rapport. Het College heeft een zwaardere maatregel wel overwogen, maar niet nodig gevonden, omdat verweerder zelf inziet dat zijn werkwijze in deze onjuist was en zelf een maatregel heeft getroffen om een dergelijke fout in de toekomst te vermijden.

5.6 Om redenen aan het algemeen belang ontleend zal deze beslissing, zodra zij onherroepelijk is, op de voet van artikel 71 van de Wet BIG bekend worden gemaakt op hierna te vermelden wijze.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst klachtonderdeel a. af;

verklaart klachtonderdeel b. gegrond;

legt op: de maatregel van waarschuwing;

bepaalt dat deze beslissing, zodra zij onherroepelijk is, in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan het Tijdschrift voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde (TBV) ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Deze beslissing is gegeven door mr. L.J. Sarlemijn, voorzitter, mr.dr. R.P. Wijne, lid-jurist, M. Bakker, C.A.W.M. Hertog en P.A.M. Beker, leden-artsen, bijgestaan door mr. I.C.M. Spitters-Vermeulen, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2016.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.