Tuchtrecht | Geen of onvoldoende zorg | ECLI:NL:TGZRZWO:2016:4

ECLI:NL:TGZRZWO:2016:4

Datum uitspraak: 08-01-2016

Datum publicatie: 08-01-2016

Zaaknummer(s): 035/2015

Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen: Ongegrond/afwijzing

Inhoudsindicatie: klacht tegen huisarts ongegrond. Voldoende regievoering omtrent patient, de continuiteit van de huisartsenzorg voor patient was gewaarborgd door het handelen van de huisarts, de dossiervoering kan tuchtrechtelijke toets doorstaan. klaagster is als echtgenote van klager ontvankelijk in haar klacht.

------------------

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 8 januari 2016 naar aanleiding van de op 23 februari 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A en B, wonende te C,

bijgestaan door mr. D.M. Pot, verbonden aan ARAG Rechtsbijstand te Leusden,

k l a g e r s

-tegen-

I, huisarts, werkzaam te E,

bijgestaan door mr. S. Slabbers, verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam,

v e r w e e r s t e r

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dit blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het aanvullende klaagschrift;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- de repliek met de bijlagen;

- de dupliek met de bijlagen;

- het medisch dossier.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 20 november 2015, alwaar zijn verschenen klagers en verweerster, bijgestaan door hun gemachtigden. Klagers en hun gemachtigde hebben hun standpunt toegelicht aan de hand van pleitnotities die zij aan het Regionaal Tuchtcollege hebben overgelegd.

Klagers hebben tevens klachten ingediend tegen twee andere artsen. Deze zaken zijn bekend onder zaaknummers 033/2015 en 034/2015. De zaken zijn ter zitting gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld. Bij uitspraak van dezelfde datum wordt beslist in de zaken 033/2015 en 034/2015.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klagers zijn de zoon en schoondochter van F, geboren in 1927 en overleden op 3 maart 2014 (hierna: patient) wonende in de G te E.

Verweerster was waarneemster van de huisartsenpraktijk D en H alwaar patient stond ingeschreven.

Patient gebruikte sinds oktober 2013 het medicijn Anandron in verband met een prostaatcarcinoom.

In de nacht van 25 februari 2014 werd door een medewerker van G contact opgenomen met de huisartsenpost in verband met problemen aan de catheter van patient. De huisartsenpost adviseerde om de volgende dag de eigen huisarts te benaderen.

Patient belde de volgende ochtend zelf naar de praktijk. Er werd een visite afgesproken. Dit werd nadien aan de medewerker van G die de huisarts benaderde meegedeeld.

H heeft patient bezocht. Patient had kort daarvoor overgegeven en de verzorging was bij patient aanwezig.

H maakte de navolgende aantekening in het huisartsenjournaal:

"S PLA: veel pijn van de cath. Verzorging heeft geprobeerd te spelen lukt niet, gezwollen been en penis

aino: spoelen lukt niet catheter, zeer veel gruis -> catheter vervangen.

F: ziet er ziek uit, ligt op bed, gaat niet goed. Toen catheter weer liep,knapte hij weer langzaam op.

O RR 120/80, pols gb, Temp 36,5 (volgens verzorging) urine: nitriet neg en leuco's positief, sediment: veel bloed en leuco's, geen bact. uricult ingezet

E

P 15.30 uur: gebeld naar G voor de urine uitslag , gaat nu weer goed met F"

In het dossier bevindt zich een recept op naam van H, gedateerd 25 februari 2014 waarop Ciprofloxacine tablet omhuld 500 mg, 28 tabletten, 2 maal per dag 1 tablet, alsmede een catheterset. Het recept is ondertekend.

Op 26 februari 2014 nam de assistente van de huisartsenpraktijk contact op met G. Zij noteerde in het huisartsenjournaal:

"S gebeld om door te geven dat er een ontstking bij zit, en dat er een kuurtje gebracht werd: verzorging meld dat het nog steeds niet goed gaat, bruinig braaksel, laat alles lopen, willen graag dat dokter nogmaals langskomt.

E .

O uricult postief

E ."

Daarop is een visite met verweerster afgesproken voor tussen de middag.

"S Gister catheterwissel gehad ivm niet goed lopen. Gistravond gespuugd, vandaag diarree, ligt in bed, meer dyspnoe dan anders, kan goed plat liggen, goed geslapen.

O Ligt in bed, goed aanspreekbaar. Hoorbare ronchivanuitkeel Sal 83%--> kliniek past daar niet bij . Geen dyspnoe RR 120/84 pols iets rreg 90-100 pr min.

Pulm voortgeleide ronchi

E

P start Ciproxin. Bij zieker worden herbeoordelen. Vaak drinken."

Tevens is bij die datum in het huisartsenjournaal opgenomen:

"S 1700 uur doktersdienst belt nu 39 koorts rode wanger warm en koud benauwd 110/70 kan goed plat liggen

O net begonnen met cipro

E .

P bij toename ziek worden dyspnoe herbeoordelen

Uit de aantekeningen van de verzorging van patient in G werd, voor zover thans van belang, genoteerd:

"26-2 Bij erger ziek worden weer arts bellen.

Vanmiddag controles bij dhr gedaan.

Dhr. voelde erg warm aan een,

RR 113/61 P109 Temp 39

Kortademig.

HA gebeld voor overleg. Dhr goed laten

drinken. Vanmiddag gestart met 14 daagse kuur 2x pd 1 tabl.

Om 19.00 Temp 38

21.30 Temp 38.1

Contact met zoon gehad vanavond

hij is op de hoogte van de situatie

Morgen ha bellen over situatie van

dhr. Ha wil graag weten hoe het gaat."

Op 27 februari 2014 werd D gebeld door G. Genoteerd werd in de dagrapportage:

"HA gebeld om op de hoogte te houden over de situatie dhr.

Dhr. was vanmorgen verward, wisselend helder, moeite met praten

Dhr. is kortademig en voelt zich beroerd. Temp 09:15 35.6DEGC

HA komt vanmiddag voor co"

D legde een visite af en noteerde daarvan het navolgende:

"S verzorging:ziek en benauwd

O vis gemaakt rond 1300 uur, erg ziek kortademig bleek 40 koorts rr 90/60

E sepsis , zeer ernstig

P Zoon A gebeld met vraag of ik nog moet insturen? Ja zegt hij terwijl hij eigenlijk geen tijd voor mij had !! ingestuurd naar SEH en ambu met spoed gebeld!!"

Patient werd daarna met de ambulance naar het J gebracht onder verdenking van een urosepsis. Patient is op 3 maart 2014 in het ziekenhuis overleden.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGERS EN DE KLACHT

Klagers verwijten verweerster -zakelijk weergegeven- dat zij geen actie heeft ondernomen op 26 februari 2014 toen er door G telefonisch contact werd opgenomen omtrent de verslechterende gezondheidstoestand van patient.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster voert -zakelijk weergegeven- aan dat de schoondochter van patient niet ontvangen kan worden in haar klacht omdat zij niet klachtgerechtigd is. Verweerster voert aan dat zij in de gegeven omstandigheden heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam beroepsbeoefenaar mag worden verwacht. Voor zover nodig zal in de overwegingen nader ingegaan worden op het verweer.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Ten aanzien van de vraag of schoondochter van klager kan worden ontvangen in haar klacht omdat zij niet klachtgerechtigd is overweegt het college als volgt. Na het overlijden van de patient zijn de naaste betrekkingen klachtgerechtigd ten aanzien van de medische behandeling die patient heeft betroffen. Dat berust niet op een eigen klachtrecht van die naaste betrekkingen, maar op een klachtrecht dat is afgeleid van de in het algemeen te veronderstellen of veronderstelde wil van de patient. Hieraan ligt ten grondslag het beginsel dat de naaste betrekkingen verondersteld worden de wil van de patient het beste te kennen. In onderhavige casus is klager, als zoon van de overleden patient, in die zin als klachtgerechtigde aan te merken. Niet valt niet in te zien waarom niet de schoondochter van patient, die zich geheel achter de klacht van de zoon schaart en als echtgenote van klager ook als naaste betrekking van patient kan worden beschouwd, niet mede als (afgeleid)klachtgerechtigde zou kunnen worden beschouwd. Klaagster kan worden ontvangen in haar klacht.

5.3

Ten aanzien van de klacht dat verweerster geen actie heeft ondernomen op 26 februari 2014 toen de gezondheidstoestand van patient verslechterde overweegt het college als volgt. Verweerster heeft verklaard en opgetekend in het huisartsenjournaal van

26 februari 2014 dat zij, toen zij die dag waarnam voor haar collega's een bezoek heeft afgelegd bij patient rond het middaguur. Patient was op dat moment goed aanspreekbaar, lag goed en had goed geslapen. Verweerster heeft geconstateerd dat nog niet gestart was met de die ochtend voorgeschreven antibiotica en bewerkstelligd dat deze alsnog zou worden bezorgd zodat er direct gestart kon worden. Dit wordt ondersteund door de uitdraai van de apotheek waaruit blijkt dat om 11.39 uur het etiket voor de Ciproxin is geprint. Met een belinstructie aan de verzorging voor als patient zieker werd is verweerster bij patient vertrokken waarna zij rond 15.30 uur is gebeld door G dat de situatie ongewijzigd was maar dat er wel koorts opgetreden (39 graden) was. De verzorging heeft verweerster toen aangegeven dat het niet nodig was opnieuw een visite af te leggen. Dat, zoals klagers stellen, toen aan verweerster verzocht is opnieuw langs te komen blijkt niet uit de notities van het huisartsenjournaal van dit telefonisch contact noch uit de status van de verzorging. Na dit telefonisch contact van 15.30 uur is er geen contact opgenomen met de huisartsenpraktijk tot de volgende ochtend. Verweerster had de waarneming inmiddels beeindigd. Op grond van het voorgaande constateert het college dat verweerster adequate en verantwoorde huisartsenzorg heeft verleend tijdens haar waarneming en het door haar gehanteerde beleid, waarbij ze patient zelf heeft beoordeeld en voldoende instructies voor het verzorgend personeel verdedigbaar is. Niet is gebleken van een zodanig medische noodzaak op grond waarvan verweerster op 26 februari 2014 na haar visite van rond de middag opnieuw bij patient had moeten langsgaan. De klacht is ongegrond.

6. DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan door mr. F. van der Maden, voorzitter, mr. E.W.M. Meulemans, lid-jurist, M.J.T. Tijkotte, M.D. Klein Leugemors en J.M. Komen, leden-artsen, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Sijnstra-Meijer, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2016 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.