Tuchtrecht | Onvoldoende informatie | ECLI:NL:TGZRSGR:2016:2

ECLI:NL:TGZRSGR:2016:2

Datum uitspraak: 05-01-2016

Datum publicatie: 05-01-2016

Zaaknummer(s): 2014-184c

Onderwerp: Onvoldoende informatie

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klacht tegen een psychiater. (1) Voorgedaan als behandelaar van klaagster, terwijl het meer dan een jaar geleden was dat zij elkaar een keer hadden gesproken. Ongegrond: Arts was eindverantwoordelijk voor de behandeling van klaagster en had haar enkele maanden voor zitting gezien. Daarom aan te merken als behandelaar van klaagster. (2) De arts kon aan andere psychiater en de rechter geen informatie verstrekken over stoornis die klaagster zou hebben en over nieuwe feiten sinds eerste afwijzende beschikking Rechtbank. Ongegrond: De arts heeft werkhypothese voorgelegd en beargumenteerd en nieuwe feiten aangedragen. Dat Rechtbank heeft geoordeeld dat onvoldoende nieuwe feiten zijn aangedragen maakt niet dat de arts tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klacht afgewezen.

---------------

Datum uitspraak: 5 januari 2016

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

gemachtigde: mr. E.H.C.M. Biemans, werkzaam te Ridderkerk

tegen:

C, psychiater

werkzaam te B,

verweerder,

gemachtigde: K.T.B. Salomons, werkzaam te Den Haag.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 1 augustus 2014

- het verweerschrift

- de brief d.d. 10 december 2014 aan de zijde van klaagster.

1.2 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 10 november 2015. De partijen, bijgestaan door hun gemachtigden, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht en daarbij pleitnotities overgelegd.

1.3 De klacht is behandeld tezamen met de andere, samenhangende klacht zoals bedoeld in artikel 57, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, die bekend is onder het dossiernummer 2014-184a.

2. De feiten

2.1 Verweerster is als psychiater verbonden aan D, E. Klaagster (geboren in 1960) is medio januari 2013 psychiatrisch onderzocht door een andere psychiater van de E. De diagnose van die destijds betrokken psychiater was dat klaagster een waanstoornis heeft. Klaagster is vervolgens behandeld door de E; een psychiatrisch verpleegkundige van de E is gestart met cognitieve gedragstherapie. Verweerster heeft klaagster op 6 januari 2014 onderzocht.

2.2 Op 18 april 2014 is een verzoekschrift ingediend tot het verlenen van een voorlopige machtiging tot opneming van klaagster in een psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in artikel 2 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (hierna: Bopz). Bij dit verzoekschrift is een geneeskundige verklaring als bedoeld in artikel 5 lid 1 Bopz overgelegd. Deze geneeskundige verklaring, gedateerd 17 april 2014, is opgesteld door psychiater F. Daarin is als diagnose gesteld: waanstoornis (achtervolgingstype). In de verklaring is geen behandelend psychiater genoemd.

2.3 De rechtbank B heeft het verzoek om een voorlopige machtiging bij beschikking van 29 april 2014 afgewezen. Daartoe is kort gezegd overwogen dat zonder nadere toelichting van de behandelaar van klaagster (die door een communicatiefout niet ter zitting aanwezig was) niet is komen vast te staan dat er sprake is van gevaar en dat de stoornis die in de geneeskundige verklaring is vermeld, door het ontbreken van een deskundige ter zitting, niet kan worden bevestigd.

2.4 Op 28 mei 2014 is opnieuw een verzoekschrift als bedoeld in artikel 2 Bopz ten aanzien van klaagster ingediend. In de daarbij overgelegde geneeskundige verklaring, gedateerd 21 mei 2014 en opgesteld door psychiater G, staat verweerster genoemd als behandelend psychiater. Daarin is onder meer vermeld:

"a. op grond van welke symptomen, gedragingen en feiten oordeelt u dat betrokkene lijdt aan een stoornis van geestvermogens?

Ik heb betrokkene zelf niet kunnen onderzoeken, zij was bij twee pogingen om haar te spreken niet thuis of deed alsof ze er niet was. Wel heb ik kennis genomen van de feiten die vermeld staan in de RM aanvraag en de gegevens uit de geneeskundige verklaring van collega F dd. 17-04-2013.

Er is sprake van overlastgevend gedrag naar de buren, ze veroorzaakt lawaaioverlast door te schreeuwen, en denkt achtervolgd te worden door de politie als ze naar buiten gaat. Ze is ervan overtuigd dat er een complot is gesmeed tegen haar door de aannemer -die de woning onder haar heeft verbouwd-, de makelaar en de benedenburen, in een poging haar weg te pesten. Ze denkt dat de politie haar in de gaten houdt, en ziet verbanden met een politiehelikopter die boven haar huis hing en een politie-auto die met sirene in de buurt reed. Zij heeft ook voorwerpen naar medebewoners gegooid.

b. van wanneer dateren deze symptomen, gedragingen en feiten?

Symptomen bestaan al jaren maar nemen de laatste maanden in ernst toe.

c. welke gedragingen en feiten (...) zijn niet door uzelf waargenomen, maar door anderen aan u meegedeeld? (...)

Alle feiten zijn medegedeeld door de behandelaren van het E (H, svp en C, psychiater)"

Ook in deze verklaring is de diagnose waanstoornis (achtervolgingstype) gesteld.

2.5 Ter zitting van de rechtbank B van 17 juni 2014 is verweerster als behandelend psychiater van klaagster gehoord. Diezelfde dag heeft de rechtbank ook het tweede verzoek om een voorlopige machtiging afgewezen. In de beschikking van 17 juni 2014 is daartoe onder meer overwogen:

"Betrokkene betwist uitdrukkelijk de aanwezigheid van een waanstoornis. Betrokkene, een alleenstaande vrouw, woont al 14 jaar zonder enig probleem op haar huidige adres. In de periode voorafgaande aan het verzoek vonden op grote schaal verbouwingen in en rond haar woning plaats met zeer veel overlast als gevolg (...). Klachten van haar kant hadden niet het gewenste gevolg wat bij haar zeer veel stress veroorzaakt heeft. De situatie is nu opgeklaard, met de (inmiddels nieuwe) buren heeft zij goed contact, zo stelt zij. Ook van andere buren, vrienden en vriendinnen ondervindt zij thans zeer veel steun (...). Gelet op de geschetste (niet betwiste) gang van zaken en het feit dat het onafhankelijke psychiatrisch onderzoek van betrokkene bijna 2 maanden geleden plaatsvond acht de rechtbank het verzoek van de officier onvoldoende onderbouwd en zal het daarom afwijzen. (...)

Daarmee acht de rechtbank ook het gevaar dat de vermeende stoornis zou veroorzaken is onvoldoende concreet gemaakt. Het belangrijkste gevaar dat genoemd wordt is maatschappelijk teloorgang. Tijdens het verhandelde ter zitting is gebleken dat betrokkene een stevig netwerk om zich heen heeft. Zo heeft betrokkene de steun van een sociale raadsvrouw. Ook heeft zij (aldus de advocaat) onlangs een schone lei verklaring gehad nadat zij het traject van de WSNP heeft doorlopen. Gelet hierop zijn er onvoldoende nieuwe feiten aangedragen - sinds het afwijzen van de voorgaande, afgewezen machtiging - waaruit het gevaar zou moeten blijken. (...)"

3. De klacht

Klaagster verwijt verweerster zakelijk weergegeven:

- dat verweerster zich heeft voorgedaan als behandelaar van klaagster terwijl het meer dan een jaar geleden was dat verweerster klaagster had gesproken;

- dat verweerster geen informatie aan psychiater G en de rechtbank kon verstrekken over (i) de stoornis die klaagster zou hebben en (ii) nieuwe feiten die zich sinds de eerste afwijzende beschikking van de rechtbank zouden hebben voorgedaan.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Verweerster was eindverantwoordelijk voor de behandeling van klaagster door E en zij heeft klaagster op 6 januari 2014 gezien (d.w.z. enkele maanden voor de zitting van 17 juni 2014). Verweerster was daarom aan te merken als behandelaar van klaagster. Dat zij niet is genoemd in de geneeskundige verklaring van 17 april 2014 doet hieraan niet af. Het eerste klachtonderdeel faalt.

5.2 Verweerster heeft toegelicht dat zij zowel aan de rechter als aan psychiater G haar werkhypothese heeft voorgelegd en heeft beargumenteerd, en toen ook heeft uiteengezet dat zij van mening was dat er nieuwe feiten waren omdat werd gedacht aan de huisuitzetting van klaagster, vanwege de meldingen van geluidsoverlast. Klaagster heeft dit niet weersproken. Eveneens onweersproken is dat diverse opeenvolgende meldingen van overlast ten aanzien van klaagster zijn gedaan, te weten op 7, 8, 9, 15 en 16 mei 2014. Tegen deze achtergrond kan niet worden vastgesteld dat verweerster de psychiater en de rechtbank onvoldoende of onjuist heeft geinformeerd. Meer in het bijzonder volgt uit het oordeel van de rechtbank, dat onvoldoende nieuwe feiten zijn aangedragen, nog niet dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

Ook het tweede klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

5.3 De conclusie is dat verweerster met betrekking tot de klacht geen verwijt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. De klacht zal dan ook als ongegrond worden afgewezen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door mr. M.E. Honee, voorzitter, mr. H.A.B. van Dorst-Tatomir, lid-jurist, H.N. Koetsier, H.C. Baak en dr. J.P. van der Sluijs, leden-artsen, bijgestaan door mr. S.R.M.I. Roos-Bollen, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2016.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.