VN-Comite tegen Foltering verbiedt uitzettingen naar Guinee (08-01-16)
Vn_hoge_commissaris_mensenrechten_logo-thumb
IND in korte tijd twee keer op de vingers getikt
In december 2015 publiceerde het VN-Comite tegen Foltering twee uitspraken waarin uitzetting door Nederland van vluchtelingen naar Guinee werd verboden, vanwege een te groot risico op foltering bij terugkeer naar het land van herkomst.
Op 30 november 2015 heeft het VN-Comite tegen Foltering (Committee Against Torture, CAT) uitspraak gedaan in de zaak van een Guinese vluchteling die in Nederland tot aan de Raad van State toe was afgewezen. Eerder had het Comite al een interim measure getroffen in deze zaak, om te voorkomen
dat betrokkene zou worden uitgezet.
De betreffende vluchteling was in 2009 betrokken bij een demonstratie in Guinee, waarna hij is opgepakt en gemarteld. De IND vond zijn asielverhaal ongeloofwaardig omdat er in het medisch rapport enkele tegenstrijdige verklaringen van betrokkene zouden hebben gestaan. De toenmalige praktijk
was nog dat een enkele tegenstrijdigheid reeds kon leiden tot het ongeloofwaardig bevinden van het gehele asielverhaal. Ook een medisch onderzoek van Amnesty International naar de littekens op het lichaam van de Guineeer, welke consequent werden bevonden met de gestelde martelingen, deed de
IND, de rechtbank en de Raad van State niet anders beslissen. Dit terwijl de IND de bevindingen uit het rapport van Amnesty niet weersprak.
Omdat het Comite eerder haar zorgen had geuit over de situatie in Guinee en specifiek over de situatie van de slachtoffers van deze demonstratie, oordeelde het Comite nu dat er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de vluchteling bij terugkeer naar Guinee wederom slachtoffer van marteling
kan worden. Uitzetting naar Guinee zou dan ook een schending van artikel 3 van het VN Verdrag tegen Foltering opleveren.
In een uitspraak van een tiental dagen eerder oordeelde hetzelfde Comite ook al dat een vrouwelijke Guinese vluchteling een te groot risico liep om tegen haar wil besneden te worden bij uitzetting naar Guinee, en dat de uitzetting daarom in strijd is met artikel 3 VN Verdrag tegen Foltering.
Deze uitspraken maken duidelijk dat in gevallen waar marteling of vrouwenbesnijdenis ('female genital mutilation') een rol spelen, maar die desondanks worden afgewezen, het zinvol is om de zaak voor te leggen aan het VN-Comite tegen Foltering. Naast het voorleggen van een klacht aan dit
VN-Comite, zou men ook een klacht kunnen indienen bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Het EHRM kan door middel van een zogenaamde `Interim Measure', vergelijkbaar met de Nederlandse voorlopige voorziening, de uitzettingsprocedure stil leggen totdat er een inhoudelijke
uitspraak wordt gedaan. Niet alleen het EHRM kan dergelijke middelen gebruiken, ook het VN-Comite tegen Foltering kan dit doen.
Hoewel het Comite formeel geen rechtsprekende instantie is, is het wel een gerespecteerd orgaan wiens uitspraken door de aangesloten landen worden opgevolgd. Voor het Comite geldt ten slotte, dat er geen termijn is waarbinnen men een klacht moet indienen nadat een asielaanvraag tot in hoogste
instantie in Nederland is afgewezen. Bij het EHRM geldt daarentegen een termijn van een half jaar.
Meer informatie:
De uitspraak van het CAT d.d. 30 november 2015 over marteling, zaaknr 569/2013, gepubliceerd op 14 december 2015
De uitspraak van het CAT d.d. 20 november 2015 over vrouwenbesnijdenis, zaaknr 613/2014, gepubliceerd op 15 december 2015
(beide downloads zijn Engelstalige PDF-bestanden van resp. 10 en 12 pagina's)
Art 3 lid 1 van het "VN-Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing" (New York, 10 december 1984) luidt in de officiele Nederlandse vertaling:
"Geen enkele Staat die partij is bij dit Verdrag, mag een persoon uitzetten of terugzenden ("refouler") naar of uitleveren aan een andere Staat wanneer er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat hij daar gevaar zou lopen te worden onderworpen aan foltering."
Deel