Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZRAMS:2015:130

ECLI:NL:TGZRAMS:2015:130

Datum uitspraak: 29-12-2015

Datum publicatie: 29-12-2015

Zaaknummer(s): 2015/018

Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen: Ongegrond/afwijzing

Inhoudsindicatie: Verweerder is de opleider van verweerder in de zaak 15/017. Klager verwijt hem dat hij niet persoonlijk naar hem heeft gekeken, geen contact heeft opgenomen met klager nadat hij in het ziekenhuis was opgenomen en onvoldoende toezicht heeft gehouden op zijn opleiding. Afwijzing

------------------

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 19 januari 2015 binnengekomen klacht van:

De heer en mevrouw A,

wonende te B,

k l a g e r s,

tegen

C,

huisarts in opleiding, ,

destijds werkzaam te D,

v e r w e e r d e r.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

- het proces-verbaal van het op 28 mei 2015 gehouden verhoor in het kader van het vooronderzoek;

De klacht is ter openbare terechtzitting van 17 november 2015 op de voet van art. 57 lid 1 BIG gezamenlijk behandeld met de klachtzaak tegen E, huisarts, geregistreerd onder nummer 15/018.

Partijen waren aanwezig.

Klagers werden bijgestaan door mr. M.P.J. Appelman, advocaat te Purmerend, en verweerder door mr. L. Beij, verbonden aan VvAA Rechtsbijstand te Utrecht. Mr. Appelman heeft een toelichting gegeven aan de hand van een pleitnota die aan het college en de wederpartij is overgelegd.

Voorts werd F, doktersassistente, als getuige gehoord.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Op 17 juni 2014 heeft klager/patient, vergezeld van klaagster/zijn echtgenote, een consult gehad bij verweerder, huisarts in opleiding sedert 1 september 2013 en sinds 24 december 2013 werkzaam in de huisartsenpraktijk van E.

2.2 Hierover is in het journaal vermeld:

17-06-2014 sinds vanochtend geleidelijk verergerende en wisselende buikkrampen overaal in de buik, buikkrampen wordt mider na otlasting. Misselijkheid, enkele keren overgegeven (geel/vocht), geen bloed. Eerder deze klachten niet gehad. Eten: heeft samen met zijn vrauw gegeten, eten was niet oud, denkt niet aan voedselvergiftiging. Mictie gb, Defecatie: vanochtend duun ontlasting, licht bruin, geen bloed/slijm. misselijk ogend man, ziet bleek uit, helder en alert. RR 120/80 pols 60/r.a., Sat 98%, Temp 36,6

Cor: s1s2, $; Abd: spaarzame peristaltiek, WT, soepel buik, diffuus gevoelig buik bij palpatie, geen weerstand, geen defense musculaire, geen organomegalie.

RT: lege ampul, geen bloed, lichtbruin ontlasting op de handschoen, prostaat: symetrisch niet vergroot.

virale gastroenteritis

Geruststelling. Uitleg: mogelijk buikgrip; drinken en rust.

Bij Alarm symptomen retour.

Tijdens dit consult heeft verweerder de situatie van klager besproken met zijn opleider, E voornoemd.

2.3. Voorts is in het journaal vermeld, voor zover van belang:

17-06-2014 TC; zoals met pt afgesproken voor controle 2x gebeld (tel: x en Mob: xx) pt neemt tel niet op en heb een bericht achtergelaten. Morgen nogmaals bellen

18-06-2014 TC: echtegenote gesproken, pt ligt te slapen, klachten niet verergerd, drinkt wel, niet misselijk, niet overgegeven, geen koorts.

Met echtgenote afgesproken: als kl niet verminderen / verergeren retour. evt temp meten.

20-06-2014 CHI: appendicitis met abces, opname

C/ TXT/SEH

20-06-2014 CHP;CRP 240, dd appendicitis, verw SEH

TXT/CHP

24-06-2014 Mevrouw geeft door meneer is opgenomen met een gesprongen appendix

.........

22-08-2014 Gebeld met zijn vrouw. Man was niet thuis. Ik zou later terugbellen, maar nu 2x neemt niemand op. Later nog eens proberen.

Resume: Na gehoord te hebben dat hij na ontslag uit ziekenhuis nog niet kon werken meermaals gebeld. Er werd niet opgenomen (later bleek dat telefoonnummer van zijn ouderlijk huis was). Daarna van plan geweest om visite te rijden, bleek dat hij verhuisd was uit het praktijkgebied.

22-08-2014 Dhr kwam de praktijk inlopen en had verwacht dat er een verslag zou zijn; is erg ontstemd en vindt dat er fouten zijn gemaakt vooraf aan zijn opname maar ook in de fase daarna, snapt niet waarom er geen contact met hem is opgenomen gesprek, mijn medeleven en excuses voor de ontstane situatie, ik zal RK en SH inlichten en vragen om hun betrokkenheid. RK ingelicht. SH nu niet kunnen bereiken.

.......

23-08-2014 Na meermalen proberen nu contact gehad met Ard. Hij wil geen contact, niet met SH, maar ook niet met mij. Als hij contact wil neemt hij het initiatief.

Aangegeven dat ik dit respecteer en zijn initatief afwacht

25-08-2014 TC: gebeld x: blijkt vader van pt daar woonachtig te zijn. Kreeg ander nummer: (xxx): pt geeft aan dat hij een brief heeft geschreven hoe het afgelopen is tijdens SU. Hij wil even nadenken of hij hierover met mij wil spreken. Hij neemt zelf een contact op en wil niet door mij gebeld worden.

28-08-2014 resectie acuut ontstoken appendix met deels necrose en perforatie: wondinfect, waarvoor vacuumth.

TXT: chirurg

18-09-2014 C/ CHI: appendicitis perforata

2.4 Op 19 juni 2014 is klager 's avonds om 22.30 uur naar de huisartsenpost geweest, waarover de dienstdoende huisarts. G - onder meer - heeft genoteerd:

.....

(S) (BE$) graag beoordelenVanaf de nacht maandag op dinsdag erg veel pijn in de onderbuik. Met braken en diaree.Dinsdag eige huisarts geweest. Vermoeden een buikgriep. Heeft elke dag telefonisch contact gehad met dhr om te vragen hoe het gaat. Dhr voelt zich nu zieker worden. Heeft nu ook koorts allergie: geen (TRI) .........

(BUS) vanaf maandag diarree en braken. .....heeft heel veel pijn in de buik. 1400 vanmiddag laatste advi l genomen. Koorts nu . huilt van de pijn

(O) (BUS) bleek en klam RR: 120/80 abd: np wt defense+ drukpijn ROB loslaatpijn+ psoastest-

(E) (BUS) buikpijn dd appendicities

(P) (BUS) CRP: 240 naar SEM

Vervolgens heeft hij de spoedeisende hulp bezocht waar na bloedonderzoek en een CT-scan de diagnoseappendicitis met abcesvorming werd gesteld.

2.5 De volgende morgen, 20 juni 2014, is klager geopereerd aan een appendicitis met abces. Op 3 juli 2014 is hij uit het ziekenhuis ontslagen.

3. De klacht en het standpunt van klagers

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

1. een verkeerde diagnose heeft gesteld;

2. tijdens het consult van 17 juni 2014 niet heeft afgedwongen dat E zelf klager kwam beoordelen;

3. dat hij klager ten onrechte naar huis heeft laten gaan;

4. dat hij geen actie heeft ondernomen na het telefooncontact met klaagster op 18 juni 2014.

Klager voert aan dat door de handelwijze van verweerder te laat is ontdekt dat hij appendicitis had, waardoor hij in een levensbedreigende situatie terecht is gekomen. Hij ondervindt daarvan nog steeds nadelige gevolgen.

Ter zitting is de klacht, voor zover ingediend namens de familie van klagers, ingetrokken.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1 Klachtonderdeel 1 en 3 lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

Ten aanzien van het missen van de juiste diagnose heeft te gelden dat dit op zichzelf niet doorslaggevend hoeft te zijn voor het slagen van de klacht. Dat is anders indien vast zou komen te staan dat de wijze waarop de aangeklaagde arts tot zijn (naderhand onjuist gebleken) diagnose is gekomen in strijd is met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame beroepsgenoot mag worden verwacht, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en wat toen in de beroepsgroep gebruikelijk was.

In dit verband dient te worden nagegaan of

a. bij het afnemen van de anamnese zorgvuldig te werk is gegaan,

b. het onderzoek toereikend is geweest,

c. de arts aan de hierbij verkregen informatie op dat moment gerechtvaardigde conclusies heeft verbonden.

beoordeling

5.2. Met inachtneming van voornoemde beoordelingsmaatstaf overweegt het college als volgt.

Op grond van hetgeen partijen daarover hebben gesteld en verweerder in de status en zijn nadien gemaakte verslag heeft genoteerd is het college van oordeel dat verweerder bij het consult op dinsdag 17 juni 2014 bij klager, gezien de door hem gepresenteerde klachten, zorgvuldig en adequaat de anamnese heeft afgenomen en hem eveneens adequaat heeft onderzocht. Hij heeft daarbij aandacht besteed aan de alarmsymptomen en die voldoende uitgesloten hetgeen de aanwezigheid van ernstiger pathologie op dat moment onwaarschijnlijk maakte. Hij heeft vervolgens de waarschijnlijkheidsdiagnose buikgriep gesteld. Verweerderheeft tijdens het consult zijn opleider geraadpleegd. Gebleken is dat verweerder met hem zijn bevindingen en het vervolgbeleid ten aanzien van het beloop van klagers ziekte heeft besproken.

Donderdagavond 19 juni 2014 is bij spoedeisende hulp een andere diagnose (appendicitis met abcesvorming) gesteld. Het college is van oordeel dat het zeer wel mogelijk is geweest dat die zich op het moment van de beoordeling door verweerder nog niet manifesteerde want het beschreven beloop zoals in deze casus is niet ongebruikelijk voor een zich ontwikkelende appendicitis. Verder blijkt uit het verslag van de huisartsenpost en de SEH dat de klinische verschijnselen op 19 juni ook toen niet eenduidig wezen op een appendicitis met een gecompliceerd beloop. Dit beeld werd pas duidelijk na de operatie. Derhalve kan niet worden geconcludeerd dat verweerder op dat moment een onjuiste diagnose heeft gesteld of dat verweerder klager na het consult op 17 juni 2014 ten onrechte naar huis heeft laten gaan. De klachtonderdelen 1 en 3 gaan derhalve niet op.

5.3 Over klachtonderdeel 2 geldt het volgende.

Verweerder was op het moment van het consult bijna een jaar werkzaam als arts in opleiding.

Bij de beoordeling van de vraag welke handelingen in welke fase van de opleiding overgelaten kunnen worden aan een (huis)arts in opleiding om verricht te worden onder het toeziend oog van de opleider, dan wel aan hem overgedragen kunnen worden, waarbij de opleider als achterwacht op afroep beschikbaar is, moet een doorslaggevende rol worden toegekend aan de inschatting die de opleider mag hebben van de ervaring en vaardigheid van de (huis)arts in opleiding.Een en ander heeft tot gevolg dat bij aanvang van de opleiding een aanzienlijk deel van de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid voor het handelen van de (huis)arts in opleiding op de schouders van de opleider c.q. de supervisor drukt, terwijl naarmate er meer aan de (huis)arts in opleiding kan worden toevertrouwd de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid gaandeweg wordt gedeeld tussen opleider/supervisor en (huis)arts in opleiding (zie CTG 6 juni 2013, ECLI:NL:TGZCTG: 2013:YG 2967).

Bij het consult van 17 juni 2014 heeft verweerder met E overlegd en zijn bevindingen besproken. Gezien de fase van de opleiding waarin verweerder zich bevond, waarin hij zelfstandig consulten deed, zo nodig overleg pleegde en elke dag een `leergesprek' hadmet zijn opleider is het college van oordeel dat het niet vereist was dat verweerder bij dit consult `afdwong' dat zijn opleider klager zelf zou komen beoordelen. Klagers hebben ter zitting aangegeven dat zij verweerder daar ook niet specifiek om gevraagd hebben. Dit klachtonderdeel faalt derhalve.

5.4 Ten aanzien van klachtonderdeel 4 wordt het volgende overwogen.

Bij het telefoongesprek tussen klaagster en verweerder op 18 juni 2014 bleek de situatie van klager niet verslechterd. Verweerder werd meegedeeld dat klager wel dronk, niet misselijk was, niet had overgegeven, en geen koorts had. In dat telefoongesprek heeft verweerder blijkens het journaal tevens aangegeven dat klager terug moest komen als de klachten niet zouden verminderen of verergeren.

Naar het oordeel van het college heeft verweerder aldus adequaat gereageerd op wat hem werd gezegd door klaagster: er was geen aanleiding voor verweerder om zijn mening te herzien of nogmaals te bellen. Ook dit klachtonderdeel gaat dus niet op.

5.5. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is. Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af.

Aldus gewezen op 17 november 2015 door:

mr J. Brand, voorzitter,

J.C. van der Molen, dr. E.D.M. Masthoff en J.I. van der Spoel, leden-arts,

mr C.E. Polak, lid-jurist,

mr J.M. Sodderland-Elzas, als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 29 december 2015 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. J. Brand, voorzitter

w.g. J.M. Sodderland-Elzas, secretaris