Tuchtrecht | Onvoldoende informatie | ECLI:NL:TGZRSGR:2015:169

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2015:169

Datum uitspraak: 29-12-2015

Datum publicatie: 29-12-2015

Zaaknummer(s): 2015-068

Onderwerp: Onvoldoende informatie

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de internist dat hij patient onvoldoende heeft geinformeerd over zijn toestand/ziekte en de behandelingen, dat de communicatie moeizaam verliep, dat de behandelingen met vertraging zijn aangevangen en dat de klachten van patient niet serieus zijn genomen.

----------------

Datum uitspraak: 29 december 2015

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C, internist,

werkzaam te D,

verweerder,

gemachtigde: mr. M.J. de Groot, werkzaam te Utrecht.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift ontvangen op 17 maart 2015

- het verweerschrift met bijlagen

- de repliek

- de dupliek.

De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 3 november 2015. De partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Verweerder werd bijgestaan door zijn gemachtigde, die pleitnotities heeft overgelegd.

2. De feiten

2.1 Klaagsters echtgenoot, wijlen E, geboren in 1968 (verder te noemen: patient), kwam op verwijzing van de huisarts op 7 oktober 2014 in het F te G vanwege gewichtsdaling en slikklachten.

2.2 Op 13 oktober 2014 werden een echo en een slikfoto gemaakt, waarvan de uitslag op 14 oktober 2014 met klaagster en patient werd besproken. Op 16 oktober 2014 werd patient na een consult bij een kno-arts opgenomen voor een scopie en een biopsie.

Op 17 oktober 2014 werd een CT-scan gemaakt. Op 23 oktober 2014 werd met patient en klaagster besproken dat er sprake was van slokdarmkanker. Patient kreeg een neussonde ingebracht vanwege problemen met eten en drinken. Op de echo van de hals werd een verdacht plekje achter de schildklier gezien. De behandeling is op 29 oktober 2014 aan verweerder overgedragen. Op 29 oktober 2014 werd een PET-scan gemaakt. De PET-scan toonde op de plek in de hals aankleuring, verdacht voor maligniteit. Daarop volgde een spoedopname tot 1 november 2014 vanwege obstipatieklachten als gevolg van medicatie. Op 31 oktober 2014 heeft verweerder per e-mail de behandeling van patient besproken met een collega in het H. Daarbij heeft hij gewezen op de plek in de hals. Verweerders collega in het H heeft op 3 november 2014 geantwoord: "Zet de CROSS gewoon door. Deze klieren kunnen we verwijderen. Pre-Ok is een herhaling van PET/CT nuttig."

2.3 Verweerder zag patient op 6 november 2014 voor het eerst poliklinisch. Hij heeft toen onder meer met klaagster en patient besproken dat sprake was van een plekje in de hals. In het medisch dossier heeft hij daarover aangetekend: "potentieel verdacht -> niet bereikbaar voor PA". Hij heeft verder het behandelplan besproken. In het dossier staat genoteerd:

"B/ - gesprek onco vpk 10/11

- aanmelden ZRTI

- poli/lab vlgs protocol

- PET-CT na afronden CRIx

- machtiging vervoer & verwijzing (...)".

2.4 Op 10 november 2014 werd tijdens het oncologisch spreekuur uitleg gegeven over het behandelplan bestaande uit chemotherapie en bestraling. Op 17 november 2014 werd in het ziekenhuis een centraal infuus (PICC-lijn) aangelegd voor toediening van chemo. Tevens werd een via de huisarts vanwege een opgezwollen keel aangevraagde echo van de keel en hals gemaakt. Op die dag meldden klaagster en haar echtgenoot aan de klachtenfunctionaris van het ziekenhuis dat zij vonden dat de behandeling te lang op zich liet wachten. De klachtencommissie heeft daarop met verweerder gesproken en er werd voorgesteld om dit het volgend consult met verweerder te bespreken. Op 18 november 2014 nam de huisarts contact op met verweerder en werden de klachten en behandelmogelijkheden besproken.

2.5 Op 19 november 2014 werd uitleg gegeven over bestraling tijdens een afspraak bij het I (I), waarna op 25 november 2014 werd gestart met de chemotherapie en bestraling. De door klaagster en patient geuite onvrede werd toen met verweerder besproken.

2.6 Patient werd op 6 januari 2014 met spoed opgenomen. Verweerder was op dat moment vanwege vakantie niet aanwezig. Patient is op 21 januari 2015 overleden.

3. De klacht

Klaagster verwijt verweerder zakelijk in de kern weergegeven dat hij te weinig uitleg heeft gegeven over de (ernst van) de bevindingen en over de inzet en het verloop van de behandeling. Tevens heeft verweerder niet naar de klachten van patient geluisterd als gevolg waarvan niet tijdig een passende behandeling is ingezet. Klaagster is van mening dat in dat geval het leven van patient misschien gered had kunnen worden.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Verweerder heeft op 23 oktober 2014 kennis gemaakt met klaagster en patient en vanaf 29 oktober 2014 de behandeling van patient van zijn collega overgenomen. Bij patient was kort daarvoor de diagnose slokdarmcarcinoom gesteld.

5.2. Verweerder heeft patient op 6 en op 25 november 2014 in consult gezien. Verweerder heeft gesteld dat op 6 november 2015 uitgebreid over de ernst van de bevindingen naar aanleiding van de daarvoor verrichte onderzoeken is gesproken en dat daarbij eveneens is toegelicht dat op grond van de echo tevens sprake was van een sterke verdenking op uitzaaiingen in de hals. Volgens verweerder heeft hij daarbij verteld dat dit laatste niet kon worden bevestigd, omdat de betreffende locatie niet bereikbaar was voor een biopt. Verweerder heeft aangegeven dat tevens is besproken dat het H, waar patient mogelijk geopereerd zou worden, deze ongunstige prognose vooralsnog niet als bezwaar voor deze operatie beschouwde, maar dat het definitieve besluit in dat verband pas zou kunnen worden genomen na beoordeling van de na de chemotherapie en bestraling nogmaals uit te voeren PET-scan. Volgens verweerder is tijdens het daaropvolgende consult op 25 november 2014 opnieuw uitgebreide uitleg gegeven. Verweerder heeft gesteld dat hij bij patient een hoge lijdensdruk bemerkte en in dat verband een verwijzing heeft gegeven voor een psycholoog. Daarna is verweerder niet meer bij de behandeling van patient betrokken geweest.

5.3 Klaagster heeft gesteld dat verweerder aan haar en patient onvoldoende informatie heeft verstrekt over de bevindingen en behandeling. Het College heeft vastgesteld dat de aantekeningen van het consult op 6 november 2014 in het medisch dossier overeenkomen met de weergave van verweerder van dit consult. Namens verweerder is ter zitting aangegeven dat hij de indruk had dat klaagster en patient de informatie begrepen en zich bewust waren van de ernst van de situatie. In het medisch dossier staat in dit verband bij het consult op 25 november 2015 genoteerd dat dit gesprek tot verduidelijking bij klaagster had geleid. Uit het klaagschrift volgt dat dit kennelijk toch niet het geval was geweest althans dat klaagster en patient hadden begrepen dat de slokdarmkanker goed te behandelen was en er in de hals geen sprake was van een uitzaaiing, maar van een lymfeklier die geen kwaad kon en operatief verwijderd zou kunnen worden. Het College heeft echter geen aanwijzingen dat verweerder in dat verband een verwijt te maken valt. Het is het College niet gebleken dat verweerder aan klaagster en patient onjuiste of onvoldoende informatie heeft verstrekt. Gezien het vorenstaande kan het College niet vaststellen dat verweerder in dit verband te kort is geschoten.

5.4 Ten aanzien van het verwijt dat verweerder onvoldoende naar de klachten heeft geluisterd heeft klaagster toegelicht dat dit met name de door patient geuite slikklachten betrof.

Het College merkt in dit verband op dat er in het algemeen voor de behandeling van slikklachten bij een slokdarmcarcinoom geen alternatieve mogelijkheden zijn naast een voedingssonde. Verweerder heeft betwist dat hij deze of andere klachten van patient niet serieus heeft genomen. In dit verband heeft klaagster aangegeven dat de huisarts, tijdens een visite bij patient thuis, telefonisch contact heeft opgenomen met verweerder om de mogelijkheden in dit verband te bespreken en tijdens de beantwoording door verweerder de telefoon op de speaker heeft gezet. Blijkbaar is de wijze waarop verweerder dit antwoord aan de huisarts heeft verstrekt op patient en klaagster onheus overgekomen. Verweerder heeft in dit verband aangegeven dat hij niet wist dat de telefoon op de speaker stond en dat hij in dat geval bij zijn wijze van beantwoorden daarmee meer rekening had gehouden althans minder zakelijk zou hebben geantwoord. Dat verweerder, zoals klaagster stelt, zich in dit gesprek bagatelliserend over de klachten van patient heeft uitgelaten, ontkent verweerder. Aldus verschillen partijen van mening over de bewoordingen die verweerder in dit gesprek heeft gebruikt. Het College heeft geen aanleiding om aan de versie van een van de partijen meer waarde toe te kennen. Op grond van het verloop van de behandeling van de klachten van patient door verweerder en hetgeen partijen over en weer over het desbetreffende telefoongesprek naar voren hebben gebracht, kan het College niet vaststellen dat verweerder patient en zijn klachten niet serieus heeft genomen.

5.5 Tenslotte verwijt klaagster verweerder dat de behandeling te lang heeft geduurd. Patient werd op 7 oktober 2014 voor het eerst in het ziekenhuis gezien. Uit het dossier volgt dat naar aanleiding van de daaropvolgende onderzoeken de diagnose slokdarmcarcinoom op 23 oktober 2014 met klaagster en patient werd besproken. Nadat de diagnose werd bevestigd op de op 29 oktober 2014 gemaakte PET-scan, waarbij ook de verdenking op de uitzaaiing in de hals werd bevestigd, heeft verweerder overleg gehad met het H en de behandeling tijdens het consult van 6 november 2014 met patient besproken. Hij heeft patient op 6 november 2014 aangemeld bij het I. Vervolgens werd op 25 november 2014 aangevangen met het behandelplan, te weten chemotherapie en radiotherapie. Deze gang van zaken acht het College niet onzorgvuldig. De verrichte onderzoeken waren nodig om tot een goede diagnose te komen. Omdat een operatie van patient zou gaan plaatsvinden in H, waarmee het F afspraken over samenwerking had, was ook het overleg met het H nodig. Verweerder heeft verder verklaard dat hij bij de behandeling mede afhankelijk is van anderen, zoals het H en het I, en dat er bij het I gemiddeld twee weken overheen gaat voordat met de behandeling wordt gestart. Deze verklaring stuit bij het College niet op bedenkingen. Er was op basis van de bevindingen geen aanleiding voor verweerder om in dat verband op meer spoed aan te dringen, nog daargelaten of dit een mogelijkheid zou zijn geweest.

5.6 Gezien het vorenstaande heeft het College geen aanwijzingen dat verweerder tekort is geschoten in de zorg ten opzichte van klaagster en patient. Om die reden zal de klacht in alle onderdelen worden afgewezen als ongegrond.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door mr. A.E.B. ter Heide, voorzitter, mr. H. Uhlenbroek, lid-jurist, dr. N.G. Hartwig, dr. J.W. de Leeuw en dr. J.W. van 't Wout, leden-artsen, bijgestaan door mr. C.G. Versteeg, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 29 december 2015.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.