Uitspraak 201503466/1/R2

Tegen: de raad van de gemeente Utrecht en het college van burgemeester en wethouders van Utrecht

Proceduresoort: Tussenuitspraak/bestuurlijke lus

Rechtsgebied: Ruimtelijke-ordeningskamer - Bestemmingsplannen Utrecht

ECLI: ECLI:NL:RVS:2015:4039

201503466/1/R2.

Datum uitspraak: 30 december 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak, onderscheidenlijk tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), in het geding tussen:

1. [appellant sub 1] en anderen, allen wonend te Utrecht,

2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te Utrecht,

appellanten,

en

1. de raad van de gemeente Utrecht,

2. het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 5 maart 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Mariaplaats 14, Binnenstad" (hierna: het plan) vastgesteld.

Bij besluit van 12 maart 2015 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de sloop en herbouw van de aanbouw aan de achterzijde van het pand aan de Mariaplaats 14.

Deze besluiten zijn gecooerdineerd voorbereid en bekendgemaakt met toepassing van artikel 3.30 en 3.32 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro).

Tegen deze besluiten hebben [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] beroep ingesteld.

De raad en het college hebben gezamenlijk een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1] en anderen hebben een nader stuk ingediend.

De Societeit De Vereeniging (hierna: de Societeit) heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 november 2015, waar [appellant sub 1] en anderen, bijgestaan door mr. D. de Jong, advocaat te Zeist, en de raad, vertegenwoordigd door mr. K. Ulrich en mr. W. van Gelder, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord Societeit De Vereeniging, vertegenwoordigd door [voorzitter], en bijgestaan door mr. J. van de Riet, advocaat te Utrecht.

Overwegingen

De bestreden besluiten

1. Het pand aan de Mariaplaats 14 is eigendom van Societeit "De Vereeniging". De voorzijde van het pand is in gebruik als restaurant en de achterzijde is in gebruik bij de Societeit. Het plan en de omgevingsvergunning voor bouwen voorzien in de mogelijkheid om de bestaande uitbouw aan de achterzijde van het pand te vervangen door een nieuwe, kleinere, aanbouw, waarbij de bestaande keuken kan worden uitgebreid. Het plan voorziet tevens in de mogelijkheid om de ruimte te kunnen verhuren aan derden ten behoeve van vergaderingen. De vrijkomende gronden aan de achterzijde van het pand zijn bestemd als tuin.

Tegen het plan en de omgevingsvergunning is een aantal omwonenden opgekomen. Zij vrezen met name voor een toename van (geluid)overlast vanwege het gebruik van het pand als gevolg van de mogelijkheid om de ruimte aan derden te verhuren in combinatie met het gebruik ten behoeve van horecadoeleinden. Voorts vrezen zij voor overlast in de tuin aan de achterzijde van het pand. Met omwonenden en de Societeit is een aantal gesprekken gevoerd waarbij is getracht afspraken te maken over het gebruik van het pand door de Societeit. De beheerovereenkomst die in dit kader is opgesteld is uiteindelijk niet door omwonenden ondertekend.

Opzet uitspraak

2. De Afdeling zal allereerst het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] tegen het bestemmingsplan bespreken en daarna het beroep van [appellant sub 1] en anderen bespreken.

Toetsingskader bestemmingsplan

3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B]

Publicatie

4. Volgens [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] is de publicatie van het ontwerpplan en de omgevingsvergunning gebrekkig geweest nu niet de volledige zakelijke inhoud van de besluiten was weergegeven. Volgens [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] bestaat hierdoor de mogelijkheid dat andere belanghebbenden, wonend aan de Mariaplaats niet zijn opgekomen tegen de besluiten.

4.1. Ingevolge artikel 3.32 van de Wro maakt het college van burgemeester en wethouders de vaststelling van het in artikel 3.30, eerste lid, bedoelde bestemmingsplan, en de andere besluiten voor zover ten aanzien van deze besluiten gezamenlijk artikel 3.31, derde lid, is toegepast, gelijktijdig bekend. Zij doen mededeling van deze besluiten in de Staatscourant en voorts langs elektronische weg.

Ingevolge artikel 3:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), voor zover hier van belang, geeft het bestuursorgaan voorafgaand aan de terinzagelegging van het te nemen besluit met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerp. Volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud.

4.2. In de kennisgevingen met betrekking tot de terinzagelegging van het ontwerpplan en de ontwerpomgevingsvergunning in de Staatscourant en in "Utrecht Dichtbij" van 11 juni 2014 is, voor zover thans van belang, vermeld dat het plangebied het perceel Mariaplaats 14 betreft en dat het doel van het bestemmingsplan is om na sloop van de huidige bebouwing aan de achterzijde van het perceel een nieuwe societeitsruimte mogelijk te maken, een tuin te realiseren en daarnaast in beperkte mate uitbreiding van de keuken mogelijk te maken.

De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de zakelijke inhoud van zowel het plan als de omgevingsvergunning niet in voldoende mate is weergegeven. Uit de publicatie kan worden opgemaakt waar het plan betrekking op heeft en welke omgevingsvergunningplichtige activiteiten zullen plaatsvinden in het omschreven gebied. De publicatie bevat voldoende informatie om te kunnen beoordelen of het wenselijk was om de op het gemeentehuis ter inzage gelegde stukken in te zien en eventueel naar aanleiding daarvan een zienswijze in te dienen tegen de besluiten. Dit betoog van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] faalt.

Noodzaak nieuw bestemmingsplan

5. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat de mogelijkheid om het dak van de bestaande uitbouw te vervangen niet is bezien en dat op grond van het vorige plan reeds de mogelijkheid bestond om de bestaande aanbouw te slopen en een kleinere aanbouw terug te bouwen. De vaststelling van een nieuw plan is volgens [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] dan ook niet noodzakelijk.

5.1. Het plan is ingegeven door de aanvraag om een omgevingsvergunning die onder meer betrekking heeft op de uitbreiding van de keuken. Omdat deze uitbreiding niet kon worden gerealiseerd onder het vorige plan en de raad hiertegen geen planologische bezwaren heeft, heeft hij voor het perceel aan de Mariaplaats 14 een nieuw bestemmingsplan vastgesteld. Gelet hierop faalt het betoog van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] dat de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan niet noodzakelijk is.

Horecadoeleinden

6. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen onder verwijzing naar achtereenvolgens een verleende vrijstelling en de verbeelding en de toelichting van het vorige bestemmingsplan dat het plan voorziet in een verruiming van de oppervlakte voor horeca in categorie D1 ter plaatse van de aanduiding "horeca", terwijl de raad stelt dat sprake is van een beperking van de oppervlakte. Volgens [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] is het bestreden besluit in zoverre onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.

6.1. Vast staat op 29 juli 2003 vrijstelling is verleend op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van het gebruiksverbod ten behoeve van horeca in categorie D in het voorgebouw van het pand aan de Mariaplaats 14. Anders dan [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] kennelijk menen, komt door de inwerkingtreding van het vorige bestemmingsplan "Binnenstad" aan de op 29 juli 2003 verleende vrijstelling geen betekenis meer toe. Ook de vraag of het vorige bestemmingsplan "Binnenstad" voorziet in een vergroting van de horecafunctie in categorie D ten opzichte van de verleende vrijstelling en de vraag hoe zich dit verhoudt tot het conserverende karakter van dat plan kan, nu dit plan onherroepelijk is, niet meer aan de orde komen.

Nu [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] erkennen dat ten opzichte van de verbeelding van het vorige plan de oppervlakte ten behoeve van horeca afneemt, faalt het betoog dat het plan voorziet in een verruiming van de horecafunctie en dat het plan dientengevolge onzorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd is vastgesteld.

Vergaderruimte

7. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat het gebruik van het pand ten behoeve van vergaderruimte ten onrechte wordt verruimd nu dit ook wordt toegestaan in de voorzaal. Daarbij komt dat verhuur van vergaderruimte op de gehele begane grond ook is toegestaan aan derden. De vergadercapaciteit wordt daardoor volgens hen vier maal zo groot. Naar de effecten van deze verruiming is ten onrechte geen onderzoek verricht, aldus [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B]. Zij noemen daarbij de overlast voor de woonomgeving alsmede de toenemende parkeerdruk op de omliggende parkeergarages die hiermee gepaard gaat. Volgens [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] heeft de raad zich hier enkel laten leiden door het ingediende plan van de Societeit.

7.1. De raad acht de vergaderfunctie voor de voorzaal en de aanbouw alsmede verhuur van vergaderruimte ten behoeve van derden passend binnen de bestemming "Centrum". De raad betwist dat de vergadercapaciteit vier maal zo groot wordt. Daartoe wijst hij erop dat aan de voorzijde van het pand thans een restaurant is gevestigd. Daarnaast benut de Societeit de ruimte in de aanbouw reeds ten behoeve van vergaderingen, waarvan de capaciteit afneemt vanwege een verkleining van de oppervlakte van de aanbouw.

7.2. Binnen de bestemming "Centrum" zijn de gronden onder meer bestemd voor vergaderruimte, waarbij verhuur aan derden niet is uitgesloten. In het vorige plan was zakelijke dienstverlening - waaronder vergaderaccommodaties - toegestaan voor zover sprake was van bestaand, legaal gebruik en uitsluitend op de bestaande plaats en in dezelfde omvang. Ter zitting is naar voren gekomen dat in de voorzaal verhuur aan derden reeds plaatsvond, zodat in zoverre geen sprake is van een verruiming van de gebruiksmogelijkheden. Voorts is naar voren gekomen dat de Societeit de aanbouw ten tijde van de vaststelling van het vorige plan uitsluitend zelf gebruikte ten behoeve van vergaderingen, zodat het plan wat betreft de mogelijkheid van verhuur aan derden in zoverre voorziet in een verruiming van de gebruiksmogelijkheden. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad deze uitbreiding in overeenstemming kunnen achten met een goede ruimtelijke ordening, waarbij hij heeft kunnen betrekken dat een dergelijke gebruiksfunctie passend is voor een locatie in het centrumgebied. Voorts heeft de raad daarbij kunnen betrekken dat binnen de bestemming "Centrum" ruime gebruiksfuncties zijn opgenomen, waaronder detailhandel en dienstverlening, en dat het toestaan van verhuur voor vergaderruimte ook in dat licht bezien passend kan worden geacht.

Wat betreft de ruimtelijke gevolgen van dit gebruik, te weten mogelijke overlast voor de omgeving en een toename van de parkeervraag, overweegt de Afdeling dat de raad zich onder verwijzing naar de bestaande gebruiksfuncties, de ligging in het centrumgebied alsmede de voor het centrumgebied geldende parkeernorm waaraan wordt voldaan, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de uitbreiding van dit gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] tot gevolg heeft. Gelet op het vorenstaande faalt het betoog van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B].

Bouwvlak

8. Volgens [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] is het bouwvlak ten opzichte van het vorige plan ten onrechte vergroot. Volgens hen is dat niet noodzakelijk omdat de aanbouw buiten het bouwvlak mag worden gebouwd. Hierdoor neemt de mogelijkheid dat deze gronden weer als tuin worden ingericht af hetgeen ingaat tegen de uitgangspunten die zijn geformuleerd in de bij het plan behorende cultuurhistorische effectrapportage.

8.1. Op grond van artikel 3, lid 3.2.1, onder a, van de planregels mogen gebouwen binnen de bestemming "Centrum" uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Gelet hierop is het op grond van het plan - anders dan in het vorige plan ter plaatse van de bestemming "Centrum-3" - niet toegestaan de aanbouw buiten het bouwvlak te bouwen. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor deze plansystematiek. Hierbij betrekt de Afdeling dat op grond van het vorige plan het gehele perceel mocht worden bebouwd - hetgeen ook feitelijk is geschied - terwijl de bouwmogelijkheden thans zijn beperkt tot het aangegeven, kleinere bouwvlak. Voorts is in de cultuurhistorische effectrapportage vermeld dat het is aan te bevelen aan de achterzijde van het pand, waar bijna een millennium een tuin aanwezig was, een open ruimte te creeren. Het plan voorziet hierin met het toekennen van een kleiner bouwvlak en de bestemming "Tuin" aan de achterzijde van het perceel. Gelet op het vorenstaande faalt dit betoog van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B].

Belangenverstrengeling en vooringenomenheid

9. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat sprake is van belangenverstrengeling en de schijn van vooringenomenheid wordt gewekt omdat de huidige burgemeester alsmede zijn voorganger lid zijn van de Societeit. Omdat de ledenlijst van de Societeit niet openbaar is, kan ook niet worden uitgesloten dat andere leden van het college van burgemeester en wethouders lid zijn van de Societeit.

9.1. Uit artikel 2:4 van de Awb volgt dat het bestuursorgaan zijn taak zonder vooringenomenheid vervult en dat het bestuursorgaan ertegen waakt dat tot het bestuursorgaan behorende of daarvoor werkzame personen die een persoonlijk belang bij een besluit hebben, de besluitvorming beinvloeden.

9.2. De Afdeling overweegt dat artikel 2:4, tweede lid, van de Awb ertoe strekt de burger een waarborg te bieden voor naleving van de in het eerste lid neergelegde norm. Daartoe wordt, niet aan de in de bepaling bedoelde personen individueel, maar aan het tot besluiten bevoegde bestuursorgaan, een zorgplicht opgelegd die in elk geval inhoudt dat door het orgaan wordt voorkomen dat de besluitvorming niet meer voldoet aan de in het eerste lid neergelegde norm. Met het begrip "persoonlijk" is blijkens de wetsgeschiedenis van de totstandkoming van artikel 2:4 (Kamerstukken II, 1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 55) gedoeld op ieder belang dat niet behoort tot de belangen die het bestuursorgaan uit hoofde van de hem opgedragen taak behoort te behartigen.

9.3. Ten aanzien van de beweerdelijke vooringenomenheid van de burgemeester, stelt de Afdeling voorop dat de burgemeester deel uitmaakt van het college dat de omgevingsvergunning heeft verleend, maar geen lid is van de raad die heeft besloten over de vaststelling van het bestemmingsplan. Artikel 2:4, tweede lid, van de Awb is daarom voor de beoordeling van de vraag of het besluit omtrent vaststelling van het bestemmingsplan vanwege eventuele persoonlijke belangen van de burgemeester in strijd met het verbod op vooringenomenheid is genomen, niet van belang.

De enkele stelling van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] dat niet is uitgesloten dat leden van het college van burgemeester en wethouders lid zijn van de Societeit, biedt zonder bijkomende omstandigheden onvoldoende grond voor het oordeel dat het college van burgemeester en wethouders vooringenomen was bij het nemen van het besluit waarbij de omgevingsvergunning is vastgesteld. Dit betoog faalt.

Conclusie

9.4. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 1]

Draagvlak

10. [appellant sub 1] en anderen betogen dat de raad de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan onvoldoende heeft gemotiveerd. Uit de plantoelichting van het ontwerpplan volgt volgens hen dat de raad het noodzakelijk vond dat tussen omwonenden en de Societeit een beheerovereenkomst zou worden gesloten, terwijl die uiteindelijk niet tot stand is gekomen. De eenzijdige toezeggingen die de Societeit ter beperking van de overlast heeft gedaan zijn niet juridisch afdwingbaar en kunnen te allen tijde worden gewijzigd, zodat het plan nog steeds op weerstand stuit bij de omwonenden.

10.1. In de plantoelichting staat vermeld dat een aantal bijeenkomsten heeft plaatsgevonden met de Societeit en omwonenden en dat - in de vorm van een beheerovereenkomst - is geprobeerd tussen de Societeit en omwonenden tot afspraken te komen om de overlast te beperken. Deze beheerovereenkomst is, zo staat in de plantoelichting, uiteindelijk niet ondertekend.

De raad komt bij de vaststelling van het plan beleidsvrijheid toe om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die hij uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De omstandigheid dat geen beheerovereenkomst is gesloten tussen de Societeit en omwonenden en dat bij omwonenden geen draagvlak aanwezig is voor de in het plan voorziene ontwikkelingen, zoals [appellant sub 1] en anderen betogen, maakt op zich niet dat de raad het plan om die reden niet heeft kunnen vaststellen. Gelet hierop faalt dit betoog van [appellant sub 1] en anderen.

Activiteiten Societeit

11. [appellant sub 1] en anderen betogen dat het gebruik ten behoeve van de bestaande besloten vereniging, zoals opgenomen in artikel 3, lid 3.1, onder d, van de planregels te onbepaald is en dat het koppelen van toegestaan gebruik aan een rechtspersoon in strijd is met artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro).

Voorts betogen zij dat hierdoor onduidelijk is welk gebruik is toegestaan. Volgens hen bestaan de huidige activiteiten van de Societeit met name uit horecadoeleinden, hoewel de raad uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dit gebruik aan de achterzijde van het pand niet wenselijk te achten. Dat buiten de aanduiding "horeca" op de verbeelding slechts additionele horeca zou zijn toegestaan, zoals in de plantoelichting wordt vermeld, is volgens hen niet verzekerd in de planregels. Naar de mogelijke milieuhinder van het horecagebruik als hoofdfunctie is ook geen onderzoek verricht, terwijl dit volgens hen zeer belastend is voor de directe omgeving.

11.1. De raad stelt dat de Societeit activiteiten organiseert zoals lezingen en vergaderingen en dat de horecafunctie hieraan ondergeschikt is. Het betreffen hier verenigingsactiviteiten die al sinds 1872 plaatsvinden. In de societeitsruimte is momenteel ook een bar en biljart aanwezig. Zelfstandige horeca is aan de achterzijde van het gebouw niet toegestaan. De raad wijst er verder op dat op grond van het vorige plan reeds de mogelijkheid bestond om de bestaande aanbouw te vervangen en op de gronden activiteiten uit te voeren die passen binnen de bestemming "Centrum", zij het dat de ruimte niet mocht worden verhuurd aan derden.

11.2. Aan de gronden zijn de bestemmingen "Centrum" en "Tuin" toegekend.

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de gronden met de bestemming "Centrum" bestemd voor:

a. detailhandel, uitsluitend op de begane grond en in de kelder;

b. dienstverlening, uitsluitend op de begane grond en in de kelder;

c. vergaderruimte;

d. ruimte ten behoeve van de bestaande besloten vereniging;

e. ter plaatse van de aanduiding `horeca', horeca in categorie D1, zoals vermeld in de bij deze regels behorende Lijst van Horeca-activiteiten, uitsluitend op de begane grond en in de kelder;

f. wonen, uitsluitend op de verdiepingen;

g. de bij de bestemming behorende, verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, waterbeheer en waterberging, toegangen, bergingen, opslagruimten, tuinen, erven en terreinen.

11.3. In het vorige plan "Binnenstad" waren aan de gronden de bestemmingen "Centrum-3" en "Tuin" toegekend. Aan de voorzijde van het pand was horeca in categorie D toegestaan en maatschappelijke voorzieningen, uitsluitend op de bestaande plaats en in de bestaande omvang, met daaraan ondergeschikt additionele horeca.

11.4. Het betoog van [appellant sub 1] en anderen over het gebruik als ruimte ten behoeve van de bestaande besloten vereniging, zoals bepaald in artikel 3, lid 3.1, onder d, van de planregels, slaagt. Allereerst is naar het oordeel van de Afdeling met de term `ten behoeve van' onduidelijk welk gebruik is toegestaan en door wie. Dat hier, zoals de raad ter zitting heeft toegelicht, voor `ten behoeve van' dient te worden gelezen `door', volgt niet uit de planregel. Voorts is het gebruik gekoppeld aan de bestaande besloten vereniging. Het in de doeleindenomschrijving opnemen van de gebruiker - in dit geval een rechtspersoon - is evenwel niet ruimtelijk relevant. Uit de planregel zelf dient te volgen welk gebruik ter plaatse van een bepaalde bestemming is toegestaan. De door de raad ter zitting gegeven toelichting dat wat betreft de activiteiten is uitgegaan van hetgeen de Societeit blijkens haar statuten aan activiteiten verricht zoals die zijn beschreven in de plantoelichting leidt niet tot een ander oordeel. Nog afgezien van de omstandigheid dat de Societeit haar statuten kan wijzigen, dient aan de hand van de verbeelding in combinatie met de planregels duidelijk te zijn welk gebruik is toegestaan. Hetgeen in de plantoelichting is opgenomen is niet bepalend voor het toegestane gebruik nu de plantoelichting geen bindend onderdeel van het plan is.

11.5. Gelet op hetgeen hiervoor onder 11.4 is overwogen is naar het oordeel van de Afdeling evenmin verzekerd dat de toegestane horeca-activiteiten van ondergeschikte aard zijn. Dat in de plantoelichting is vermeld dat ter plaatse van de bestemming "Centrum" waar niet de aanduiding "horeca" is opgenomen slechts additionele horeca-activiteiten mogen plaatsvinden, maakt dit niet anders nu de plantoelichting niet bindend is. Ter zitting heeft de raad erop gewezen dat ondergeschikt gebruik, waaronder additionele horeca, is toegestaan maar dat dit niet separaat in de planregels is bepaald omdat dit door middel van de Lijst van horeca-activiteiten is verzekerd. In de planregels ontbreekt evenwel een koppeling met de Lijst van horeca-activiteiten, zodat ook in die zin niet is verzekerd dat de toegestane horeca-activiteiten uitsluitend van ondergeschikte aard mogen zijn. Gelet op het vorenstaande slaagt het betoog van [appellant sub 1] en anderen dat in het plan niet is verzekerd dat de toegestane activiteiten uitsluitend gepaard mogen gaan met additionele horeca.

Geluidoverlast

12. [appellant sub 1] en anderen betogen dat in de planregels ten onrechte niet is bepaald dat de ramen van de aanbouw gesloten dienen te blijven. Volgens hen had de raad hier met het oog op geluidoverlast voor omwonenden aanleiding toe moeten zien.

Voorts betogen zij dat ter plaatse van de tuin (additionele) horeca weliswaar is uitgesloten maar dat hieraan feitelijk geen betekenis toekomt omdat de Societeit de tuin onbeperkt mag gebruiken en het gebruik voor horeca daar ook onder valt. Het gebruik van de tuin door de Societeit is volgens hen ten onrechte niet uitgesloten. Gezien het aantal leden van ruim 350 en het te verwachten intensieve gebruik van de tuin zal dit zeer belastend zijn voor de omgeving. In het plan wordt gerefereerd aan de eenzijdige toezegging van de Societeit om uitsluitend op societeitsdagen leden toe te laten in de tuin. Hieruit kan volgens [appellant sub 1] en anderen worden afgeleid dat de raad onbeperkt gebruik van de tuin ruimtelijk niet aanvaardbaar acht, terwijl dit in het plan niet is vastgelegd en daarmee niet handhaafbaar is.

12.1. De raad heeft geen aanleiding gezien te bepalen dat de ramen en deuren in de aanbouw gesloten dienen te blijven. Hij wijst erop dat (additionele) horeca in de tuin niet is toegestaan. Het volledig uitsluiten van het gebruik van de tuin door de Societeit acht de raad niet redelijk.

12.2. Op grond van artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn de voor "Tuin" aangewezen gronden bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangewezen gronden gelegen gebouwen alsmede voor de ontsluiting van aangrenzende woningen.

Op grond van lid 4.4 wordt als strijdig gebruik met het bestemmingsplan in ieder geval begrepen het gebruik van de in lid 4.1 bedoelde gronden ten behoeve van (additionele) horecadoeleinden.

12.3. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad in dit geval onvoldoende deugdelijk gemotiveerd dat er geen aanleiding is het gebruik van de tuin op enigerlei wijze te reguleren en regels te stellen over het openen van ramen. Bij dit oordeel betrekt de Afdeling dat op korte afstand van de tuin woningen liggen, dat in de huidige situatie geen sprake is van een open ruimte aan de achterzijde en omwonenden in het verleden klachten hebben geuit over geluidoverlast. Het betoog slaagt.

Bestuurlijke lus

13. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

14. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beeindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen de gebreken in het bestreden besluit binnen de hierna te noemen termijn te herstellen. De raad dient daartoe:

- met inachtneming van de overwegingen 11.4 en 11.5 artikel 3, lid 3.1, onder d, van de planregels zodanig aan te passen dat het toegestane gebruik niet is gekoppeld aan de bestaande besloten vereniging, alsmede te bepalen wat onder additionele horeca dient te worden verstaan alsmede waar die wordt toegestaan;

- met inachtneming van overweging 12.3 alsnog toereikend te motiveren waarom met het oog op de belangen van omwonenden in dit geval het onbeperkte gebruik van de tuin door de Societeit, met uitzondering van het gebruik ten behoeve van (additionele) horecadoeleinden, aanvaardbaar is, dan wel een andere planregeling op te nemen. Voorts dient de raad alsnog toereikend te motiveren waarom met het oog op de belangen van omwonenden in dit geval geen aanleiding bestaat om in het plan regels te stellen over het openen van ramen, dan wel een andere planregeling op te nemen.

Bij de voorbereiding van het te nemen besluit tot wijziging hoeft geen toepassing te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb. Het besluit tot wijziging van het plan dient op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te worden gemaakt en te worden medegedeeld.

Het beroep tegen de omgevingsvergunning

15. Aangezien het bestemmingsplan bepalend kan zijn voor de vraag of de omgevingsvergunning terecht is verleend, zal de Afdeling gelet op vorenstaande geconstateerde gebreken de beroepsgronden van [appellant sub 1] en anderen die tegen dit besluit zijn gericht, pas in de einduitspraak bespreken. De Afdeling ziet gelet op de aard en omvang van de te herstellen gebreken en na afweging van de betrokken belangen geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.

Proceskosten

16. Ten aanzien van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

In de einduitspraak zal ten aanzien van [appellant sub 1] en anderen worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] ongegrond;

II. draagt de raad van de gemeente Utrecht naar aanleiding van het beroep van [appellant sub 1] en anderen op om binnen 26 weken na verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het besluit van 5 maart 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Mariaplaats 14, Binnenstad" te herstellen door:

a. met inachtneming van de overwegingen 11.4 en 11.5 artikel 3, lid 3.1, onder d, van de planregels zodanig aan te passen dat duidelijk is welk gebruik door de Societeit ter plaatse is toegestaan, alsmede te bepalen wat onder additionele horeca dient te worden verstaan alsmede waar die wordt toegestaan;

b. met inachtneming van overweging 12.3 alsnog toereikend te motiveren dat met het oog op de belangen van omwonenden in dit geval het onbeperkte gebruik van de tuin door de Societeit, met uitzondering van het gebruik ten behoeve van (additionele) horecadoeleinden, aanvaardbaar is, dan wel een andere planregeling op te nemen. Voorts dient de raad alsnog toereikend te motiveren waarom met het oog op de belangen van omwonenden in dit geval geen aanleiding bestaat om in het plan regels te stellen over het openen van ramen, dan wel een andere planregeling op te nemen.

c. de Afdeling de uitkomst mede te delen en de gewijzigde planregeling op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.C.V. Fenwick, griffier.

w.g. Van Ettekoven w.g. Fenwick

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 30 december 2015

608.