Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZCTG:2015:375

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2015:375

Datum uitspraak: 17-12-2015

Datum publicatie: 17-12-2015

Zaaknummer(s): c2014.151 en c2014.152

Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose

Beroepsgroep: Psychotherapeut

Inhoudsindicatie: Klacht tegen psychotherapeut tevens psychiater. Klager verblijft, na eerdere plaatsing in andere instellingen, sedert eind 2011 in een forensisch psychiatrisch centrum op basis van een TBS met bevel tot verpleging. Verweerder is vanaf eind 2012 als behandelcoordinator bij de behandeling van klager betrokken. Klager: 1) is het niet eens met de veroordeling en tbs, 2) stelt dat er documenten en stukken worden achtergehouden, 3) verwijt verweerder dat hij vasthoudt aan een onjuiste diagnose, 4) verwijt verweerder dat de diagnose te laat is gesteld en dat hij onjuist is behandeld, 5) verwijt verweerder dat hij onvoldoende tijd en aandacht aan zijn patienten geeft, 6) verwijt verweerder dat hij klager heeft toegezegd begeleid verlof voor hem aan te vragen en deze toezegging niet is nagekomen. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht als kennelijk ongegrond af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

------------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaken onder nummers C2014.151 en C2014.152 van:

A., verblijvende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. A.L. Louwerse,

tegen

C., psychotherapeut (C2014.151) en psychiater (C2014.152),

werkzaam te B., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. M.R. Gans.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 19 juni 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen C. - hierna verweerder - een klacht ingediend. Bij beslissing van 28 januari 2014, onder nummer PT2013/05, heeft dat College de klacht kennelijk ongegrond verklaard en afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Verweerder heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

Deze zaken zijn in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2014.153 en C2014.154 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 15 oktober 2015, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door

mr. A.L. Louwerse, en verweerder, bijgestaan door mr. M.R. Gans. Beide partijen en hun gemachtigden hebben hun standpunten ter terechtzitting toegelicht. Klager heeft pleitnotities aan het Centraal Tuchtcollege overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

"2. Vaststaande feiten

2.1

Klager verblijft, na een eerdere plaatsing in andere inrichtingen, sinds

7 november 2011 in het Forensisch Psychiatrisch Centrum D. te B. op basis van een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging.

2.2

Verweerder is sinds augustus/september 2012 tot medio december 2012 als psychotherapeut bij de behandeling van klager betrokken als behandelcooerdinator.

3. De beoordeling

3.1 de veroordeling en de terbeschikkingstelling

Het College begrijpt dat klager het niet eens is met de strafrechtelijke veroordeling waarbij hem onder meer de maatregel van terbeschikkingstelling is opgelegd. Binnen deze tuchtrechtelijke procedure kunnen de juistheid van die veroordeling en de oplegging en het voortduren van die maatregel echter niet ter discussie komen. Er is alleen ruimte voor beoordeling van het eventuele professionele handelen van verweerder bij de totstandkoming van die maatregel of de verlenging daarvan. Klager voert echter niet aan dat verweerder bij de oplegging van die maatregel of bij de verlenging daarvan op enige wijze betrokken is geweest en wat hem in dat verband te verwijten zou zijn. Dit betekent dat de klacht in zoverre ongegrond is.

3.2 achterhouden van stukken

Klager heeft zijn verwijt dat `documenten en bewijsstukken' worden achtergehouden niet uitdrukkelijk (mede) tot verweerder gericht, zodat het in deze procedure al om deze reden geen doel treft. Aan het verzoek te gelasten dat deze `documenten en bewijsstukken' worden afgegeven aan klager en/of aan derden zou het College bovendien niet hebben kunnen voldoen, omdat het niet bevoegd is een dergelijk bevel te geven.

3.3 diagnose(s)

Voor zover de klacht inhoudt dat verweerder vasthoudt aan een onjuiste diagnose, geldt dat klager onvoldoende heeft toegelicht waarop hij dit grondt. De enkele stelling dat hij `niet ziek [is], maar een gezonde vent van middelbare leeftijd met een stevige stabiele levensovertuiging en beleving' is onvoldoende. Verweerder heeft door het overleggen van de behandelrapportage van 20 maart 2013 inzicht verschaft in de psychiatrische onderzoeken die klager in de loop der jaren heeft ondergaan, laatstelijk nog in februari 2013. Het argument van klager dat de door de kliniek gebruikte diagnose `waanstoornis' in eerder rapportages niet voorkwam en/of dat niet iedereen het daarmee eens is en dat ook de opsteller van het rapport pro Justitia van 20 maart 2013 (E.) deze diagnose niet onderschrijft, kan hieraan niet afdoen. Daarbij komt dat verweerder terecht heeft aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat er geen of onvoldoende feiten of omstandigheden zijn op grond waarvan hij als behandelcooerdinator redelijkerwijs tot de slotsom had moeten komen dat de diagnose `(geisoleerde) waanstoornis' is gesteld na een ondeugdelijk onderzoek of dat deze diagnose zo onwaarschijnlijk was dat daaraan niet mocht worden vastgehouden. Voor een tuchtrechtelijk verwijt bestaat daarom geen aanleiding. Dit klachtonderdeel is dus ongegrond.

3.4 vertraging bij het stellen van de diagnose(s) en te late en onjuiste behandeling

Eerst bij repliek heeft klager doen aanvoeren dat hij te laat is gediagnosticeerd, namelijk pas in februari 2013, toen hij al een jaar en drie maanden in de kliniek was opgenomen. Daarbij is echter niet toegelicht of en in hoeverre dit verwijt zich tot verweerder persoonlijk richt. Het College moet in het midden laten of de vertraging die hierbij is opgetreden geheel of gedeeltelijk aan klager moet worden verweten, omdat verweerder dit bij dupliek stelt, maar klager daarop niet meer heeft kunnen reageren. Het College is van oordeel dat de kliniek nog enige tijd mocht voortborduren op de diagnose(s) die tijdens het eerdere traject van de terbeschikkingstelling waren gesteld. Bijzondere omstandigheden die dit anders zouden maken, zijn niet gesteld of gebleken. Anders dan klager kennelijk heeft willen betogen levert dit in de omstandigheden van dit geval geen schending op van artikel 16 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden. Voor een tuchtrechtelijk verwijt aan verweerder op dit punt ziet het College bij deze stand van zaken geen termen.

Klager heeft voorts onvoldoende weersproken wat al bij verweerschrift onder verwijzing naar de daarbij gevoegde stukken is aangevoerd, namelijk dat hij - in elk geval geruime tijd - volhardde in de gedachte dat hij geen behandeling nodig had en weigerde daaraan mee te werken, omdat hij naar zijn mening onschuldig was veroordeeld. Dat brengt mee dat er evenmin aanleiding bestaat om verweerder tuchtrechtelijk verantwoordelijk te houden voor het feit dat de behandeling te laat zou zijn gestart, nog daargelaten dat hij niet vanaf het begin bij de behandeling van klager betrokken is geweest.

In hetgeen klager heeft doen aanvoeren met betrekking tot zijn stelling dat hem een behandeling is onthouden, dan wel dat de behandeling niet juist is of was, ziet het College geen voldoende aanknopingspunten voor een tuchtrechtelijk verwijt. Voor zover klager heeft betoogd dat verweerder heeft aangedrongen op het gebruik van de hem voorgeschreven medicatie, zie het College evenmin aanleiding voor een tuchtrechtelijk verwijt.

3.5 onvoldoende tijd en aandacht

Verweerder heeft het klachtonderdeel dat hij onvoldoende tijd en aandacht aan zijn patienten geeft, weersproken met de stelling dat hij als behandelcooerdinator de patienten - naar het College begrijpt: dus ook klager - eenmaal per twee weken gedurende ongeveer een half uur spreekt. Klager heeft hiertegen op zijn beurt onvoldoende ingebracht. Bij deze stand van zaken houdt het verwijt geen stand. Voor zover klager heeft betoogd dat verweerder heeft aangedrongen op het gebruik van de hem voorgeschreven medicatie, ziet het College evenmin aanleiding voor een tuchtrechtelijk verwijt. Het betoog van klager dat de gesprekken met verweerder een te beperkte inhoud hadden, namelijk alleen gingen over een erkenning van het ten laste van hem bewezen verklaarde, is niet voldoende onderbouwd. Als dit al zo zou zijn, moet worden geoordeeld dat verweerder de gesprekken hierop niet in hoofdzaak heeft mogen richten, omdat klager, zoals hiervoor al is overwogen, zich op het standpunt stelde dat behandeling niet nodig was, omdat hij nu eenmaal onschuldig was. Dit standpunt bracht mee dat de behandeling werd geblokkeerd. Er was dus alle reden daarover te spreken.

3.6 bejegening

Klagers verwijt dat verweerder de afspraak dat het strafdossier zou worden doorgenomen niet is nagekomen, is bij het verweerschrift gemotiveerd betwist. Bij repliek heeft klager volstaan met een herhaling van deze stelling, maar gaat hij niet of onvoldoende in op het verweer. Dit brengt mee dat het verwijt geen doel treft.

Verweerder heeft eveneens betwist dat hij klager zou hebben toegezegd voor hem begeleid verlof aan te vragen en dat hij deze toezegging niet is nagekomen.

Klager heeft bij repliek niet zodanige gegevens naar voren gebracht dat moet worden aangenomen dat zijn stelling nochtans juist is.

Dit betekent dat ook dit klachtonderdeel faalt.

4. Slotsom

Gelet op het voorgaande - en in aanmerking genomen dat er ook overigens geen aankopingspunten kunnen worden gevonden voor enig tuchtrechtelijk verwijt - acht het College de klacht kennelijk ongegrond. Beslist zal worden als volgt."

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 In hoger beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

Algemeen

4.3 Zowel uit het beroepschrift als uit de behandeling ter terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege blijkt dat de klacht de algehele gang van zaken binnen het Forensisch Psychiatrisch Centrum D. (hierna: de kliniek) betreft, meer in het bijzonder de door klager ervaren trage gang van zaken met betrekking tot het stellen van een diagnose en het opstellen van een behandelplan en de personen die daarvoor verantwoordelijk zijn. Het Centraal Tuchtcollege heeft goede nota genomen van de bij klager hierover levende onvrede. Het is echter niet aan het Centraal Tuchtcollege te oordelen over de algehele gang van zaken bij de kliniek nu het College daartoe niet bevoegd is. Bij de verdere beoordeling zal het Centraal Tuchtcollege de volgorde van de klachtonderdelen die zijn weergegeven door het Regionaal Tuchtcollege als uitgangspunt nemen.

De veroordeling en de ter beschikkingstelling

4.4 Binnen deze tuchtrechtelijke procedure kan de juistheid van de strafrechtelijke veroordeling van klager en de oplegging van de maatregel van ter beschikkingstelling en de verlenging daarvan niet beoordeeld worden. Dit klachtonderdeel treft geen doel.

Het achterhouden van stukken

4.5 Het verwijt van klager dat `documenten en bewijsstukken' worden achtergehouden is niet uitdrukkelijk (mede) tot verweerder gericht, zodat het reeds hierom geen doel treft in deze procedure. Aan het verzoek te gelasten dat deze `documenten en bewijsstukken' aan klager en/of derden worden afgegeven zou het Centraal Tuchtcollege bovendien niet hebben kunnen voldoen, omdat het College niet bevoegd is een dergelijk bevel te geven.

De diagnose(s)

4.6 Uit de door partijen in het geding gebrachte rapportages en stukken kan worden opgemaakt dat in de loop van de tijd verschillende diagnoses ten aanzien van klager zijn gesteld. Het Centraal Tuchtcollege kan in het kader van de klacht tegen verweerder geen uitspraak doen over de vraag of de in februari 2013 door F., psychiater, gestelde diagnose `waanstoornis' onjuist is. In het licht van de betwisting van verweerder heeft klager niet aannemelijk gemaakt dat het rapport dat aan die diagnose ten grondslag ligt op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen is, nog afgezien van het feit dat verweerder niet verantwoordelijk gehouden kan worden voor het stellen van die diagnose. In het door klager overgelegde rapport van 20 maart 2013 van E., psychiater, is opgenomen dat verweerder op 15 februari 2013 als voormalig behandelcooerdinator van klager aan E. heeft verklaard dat de kliniek zich op het officiele standpunt stelt dat klager een ontkennende dader is met een geisoleerde waanstoornis. Met verweerder is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat niet valt in te zien waarom verweerder - nu hij niet verantwoordelijk is voor het stellen van de diagnose - tot een ander oordeel had moeten komen. Dat E. op 20 maart 2013 en G. op 18 maart 2013 tot een andere diagnose zijn gekomen dan F. moge zo zijn, doch dit betreft een discussie waarbij verweerder niet betrokken was. Dit klachtonderdeel faalt.

Vertraging bij het stellen van de diagnose(s) en te late en onjuiste behandeling

4.7 Klager verwijt verweerder dat pas een jaar en drie maanden na zijn opname in november 2011 in de kliniek diagnostisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Volgens klager had verweerder direct onderzoek moeten regelen vanaf het moment dat verweerder in augustus/september 2012 behandelcooerdinator van klager werd. Daarnaast voert klager aan dat verweerder tijdens de multidisciplinaire behandelbespreking in oktober 2012 heeft toegezegd het strafdossier van klager door te nemen. Hieruit blijkt dat klager openstond voor behandeling en meer in het bijzonder om een delictscenario te doen. Klager verwijt verweerder dat hij die toezegging niet is nagekomen. Eerst in mei/juni 2013 is het strafdossier door de opvolger van verweerder met klager doorgenomen.

4.8 Verweerder heeft aangevoerd dat hij gedurende de periode dat hij behandelcooerdinator van klager is geweest, te weten van augustus/september 2012 tot en met december 2012, tweewekelijks met klager heeft gesproken en dat hij daarbij is uitgegaan van het behandelplan van 1 augustus 2012. Volgens verweerder heeft hij klager in die gesprekken diverse mogelijkheden, waaronder het werken aan een verlofregeling en nieuw diagnostisch onderzoek, aangeboden om een start te maken met de behandeling, maar klager heeft daarvan geen gebruik willen maken vanwege zijn ontkennende houding ten aanzien van de delicten waarvoor hij veroordeeld is. Ook heeft hij met klager de eigen versie van het strafdossier van klager doorgenomen. Volgens verweerder behoorde dit niet tot zijn taak en had dit niets van doen met een delictscenario procedure, omdat klager met het doornemen van het strafdossier alleen zijn onschuld wilde aantonen.

4.9 Het Centraal Tuchtcollege stelt voorop dat verweerder niet betrokken is geweest bij het opstellen van de behandelplannen van klager van 16 november 2011, 18 januari 2012 en 1 augustus 2012 en de daarin beschreven diagnose(s), zodat hem in zoverre geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Zonder bijkomende omstandigheden die niet gesteld of gebleken zijn, ziet het Centraal Tuchtcollege niet in dat verweerder niet het behandelplan van 1 augustus 2012 als uitgangspunt van zijn behandeling had mogen nemen. Uit dit plan blijkt de problematiek met betrekking tot het stellen van de diagnose vanwege de omstandigheid dat klager de indexdelicten ontkent en weigert aan behandeling mee te werken. De delictscenario procedure kon niet gestart worden omdat klager een ontkennende dader is. De weigerachtige houding van klager blijkt ook uit de brief van 20 december 2012 van mevrouw

H., psychodiagnosticus, waarin is opgenomen dat klager weigert mee te werken aan persoonlijkheidsonderzoek en neuropsychologisch onderzoek. Hoewel klager betwist dat hij geen inhoudelijke behandeling wenste, erkent hij dat hij de indexdelicten niet wilde erkennen, terwijl de gangbare behandeling binnen de kliniek de erkenning als vertrekpunt neemt. Nu verweerder slechts gedurende drie maanden behandelcooerdinator van klager is geweest, kan hem - gelet op de weigerachtige houding van klager in die periode ten aanzien van het beleid zoals weergegeven in het behandelplan - niet verweten worden dat hij te laat of niet direct (ander) onderzoek heeft ingesteld of dat hij klager behandeling heeft onthouden. Vast staat dat verweerder nieuw diagnostisch onderzoek heeft aangevraagd, dat door klager is geweigerd. Het verwijt van klager dat verweerder zijn toezegging het strafdossier met klager door te nemen niet is nagekomen, treft geen doel. Het is niet aan verweerder om het strafdossier met klager door te nemen om argumenten voor de onschuld van klager te vinden, omdat dit niet tot zijn functie behoort. Voor zover het verwijt inhoudt dat verweerder zijn toezegging om het strafdossier te bestuderen niet is nagekomen, treft dit geen doel nu verweerder ter zitting heeft aangevoerd dit wel te hebben gedaan. Dit klachtonderdeel treft geen doel.

Onvoldoende tijd en aandacht

4.10 Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft en neemt over hetgeen het Regionaal Tuchtcollege ten aanzien van dit klachtonderdeel heeft overwogen. Dit heeft tot gevolg dat dit klachtonderdeel niet slaagt.

Bejegening

4.11 Dit klachtonderdeel is toegespitst op het verwijt dat verweerder zijn afspraak tot het aanvragen van begeleid verlof niet is nagekomen. Verweerder betwist dat hij klager zou hebben toegezegd dat hij zonder meer begeleid verlof zou aanvragen. In het licht van deze betwisting en bij gebreke van een nadere feitelijke onderbouwing van klager is niet aannemelijk geworden dat feitelijk sprake is geweest van een zodanige toezegging. Ter terechtzitting heeft verweerder onweersproken verklaard dat hij de mogelijkheden voor het verkrijgen van begeleid verlof voor klager heeft onderzocht en dat de conclusie was dat dit niet haalbaar was, zodat het aanvragen van verlof geen zin had. Dit klachtonderdeel treft evenmin doel.

Conclusie

4.12 De voorgaande overwegingen leiden tot de conclusie dat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter,

mr. G.P.M. van den Dungen en mr. drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en

prof. dr. M.J.M. van Son, drs.A.C.L. Allertz, drs. G.L.G. Couturier, drs.M. Drost, leden-beroepsgenoten, mr. drs. E.E. Rippen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting

van 17 december 2015. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.