Tuchtrecht | Onvoldoende informatie | ECLI:NL:TGZCTG:2015:381

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2015:381

Datum uitspraak: 17-12-2015

Datum publicatie: 17-12-2015

Zaaknummer(s): c2015.101

Onderwerp: Onvoldoende informatie

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klager heeft in het kader van een keuring ter beoordeling van zijn rijgeschiktheid de praktijk van de aangeklaagde neuroloog bezocht. Klager verwijt de neuroloog dat hij: 1. aan derden (het CBR) zaken meedeelt die hij klager heeft onthouden; 2. klager niets heeft verteld over wat een onderzoek inhoudt en wanneer iemand niet meewerkt en wie dat beoordeelt. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond zonder verder onderzoek in raadkamer afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege heeft het beroep van klager verworpen.

-----------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.101 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., neuroloog, wonende en werkzaam te D.,

verweerder in beide instanties.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 21 juli 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen neuroloog C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 25 november 2014, onder nummer 14/256 heeft dat College de klacht in al haar onderdelen als kennelijk ongegrond en zonder verder onderzoek in raadkamer afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen en heeft nadien de gronden van zijn beroep aangevuld. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 3 november 2015, waar zijn verschenen klager alsmede de arts. Klager heeft nog een aantal gekopieerde pagina's uit verschillende boeken

(van Crombag en Bettelheim) aan het Centraal Tuchtcollege overgelegd.

De zaak is over en weer bepleit.

2. Beslissing in eerste aanleg

2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

"2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Klager is op 21 februari 2014 als bestuurder van een motorvoertuig aangesproken door de politie, vanwege vreemd rijgedrag. Omdat klager weigerde aan een alcoholtest mee te werken is hij door de politie meegenomen naar het politiebureau. Vanwege de verwarde toestand van klager, is hij op het politiebureau door een politiearts onderzocht. Uit dat onderzoek is naar voren gekomen dat klager lijdt aan diabetes, maar dat hij zijn medicijnen niet gebruikt. Dit was volgens de politiearts de reden voor het warrige en recalcitrante gedrag van klager.

2.2 Naar aanleiding van het gebeuren op 21 februari 2014, is verweerder door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: CBR) verzocht om de rijgeschiktheid van klager te beoordelen. Verweerder is als neuroloog verbonden aan E. te D.

2.3 Op 16 april 2014 heeft klager de praktijk van verweerder voor een keuring bezocht. Het door verweerder daarvan aan het CBR toegezonden rapport vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:

"Anamnese

Het afnemen van de anamnese was bij betrokkene niet mogelijk, omdat hij geen antwoord gaf op mijn vragen. Als reactie op mijn vraag stelde hij steeds een wedervraag. Ik hem uitgelegd dat voor een beoordeling van zijn rijgeschiktheid ik graag zijn kant van het voorval wil horen. Hij gaf geen antwoord, omdat ik reeds informatie van het proces-verbaal had. Ondanks mijn uitleg, dat het om betrokkene gaat, kreeg ik geen antwoord van betrokkene. Op zijn vraag of hij op deze keuring vrijwillig was, had ik hem geantwoord, dat hij geheel vrijwillig aanwezig was en het zijn keuze is om op deze keuring te verschijnen om eventueel zijn rijbewijs terug te krijgen.

(...)

Beoordeling

Het was niet mogelijk om bij betrokkene een anamnese af te nemen, waardoor een zo objectief mogelijke beoordeling t.a.v. zijn rijgeschiktheid niet mogelijk is, het verdere onderzoek heb ik bij betrokkene gestaakt.

Een beoordeling t.a.v. zijn rijgeschiktheid is door mij op dit moment niet mogelijk. "

2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

"3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

1. aan derden (het CBR) zaken meedeelt die hij klager heeft onthouden,

2. klager niets heeft verteld over wat een onderzoek inhoudt en wanneer iemand niet meewerkt en wie dat beoordeelt.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan."

2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

"5. De overwegingen van het college

5.1 De klachten lenen zich voor gezamenlijke beoordeling. Het college overweegt dat uit het door verweerder op 16 april 2014 opgestelde rapport blijkt dat verweerder aan klager heeft uitgelegd dat het om een beoordeling van de rijgeschiktheid ging vanwege het incident met de politie. Uit het rapport blijkt verder dat klager geen antwoord gaf op de door verweerder gestelde vragen en dat verweerder daarom het onderzoek heeft gestaakt en aan het CBR heeft gemeld dat beoordeling van de rijgeschiktheid van klager niet mogelijk was. Het college ziet, anders dan klager, geen aanknopingspunten om verweerder hiervoor een tuchtrechtelijk verwijt te kunnen maken.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt."

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

Procedure

4.1 In hoger beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht. Hij concludeert (impliciet) tot gegrond verklaring van zijn klacht en vernietiging van de bestreden beslissing

4.2 De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en ( impliciet ) geconcludeerd tot verwerping van het beroep en bevestiging van de bestreden beslissing.

Beslissing

4.3 In hoger beroep heeft klager aangevoerd dat aan hem door de arts het protocol voor zijn onderzoek ( in het kader van de beoordeling van de rijgeschiktheid na invordering van het rijbewijs) niet bekend is gemaakt. Klager heeft, met verwijzing naar diverse publicaties over onder meer justitie en de psychiatrie, aangegeven dat hij weinig vertrouwen had in het onderzoek dat de arts zou uitvoeren en dat hij meer informatie wenste.

De arts heeft aangegeven dat de gebruikelijke gang van zaken is, dat hij eerst de visie van de keurling over het voorval dat aan de keuring ten grondslag lag wil horen om niet alleen van het proces-verbaal van de politie te moeten uitgaan. Pas daarna verricht hij neurologisch onderzoek. De resultaten van de anamnese en het onderzoek worden dan in een rapport vermeld en aan de keurling verzonden voor inzage- en (evt.) blokkeringsrecht.

In het onderhavige geval bleek het echter niet mogelijk om een rapport op te stellen, omdat klager stelselmatig geen antwoord gaf op in het kader van het onderzoek relevante vragen en voortdurend reageerde met wedervragen. Om die reden heeft de arts het onderzoek gestaakt en geen rapport opgesteld maar slechts per brief van

16 april 2014 aan het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) divisie Rijgeschiktheid gemeld dat het onderzoek om genoemde redenen niet had kunnen plaatsvinden.

Klager stelt in dit verband dat hem inzage in die brief had moeten worden gegeven.

Het Centraal Tuchtcollege acht die stelling van klager niet juist. Er is geen sprake van een rapport maar slechts van een feitelijke schriftelijke mededeling aan het CBR waarvoor geen inzage- en blokkeringsrecht geldt. Dit klachtonderdeel treft ook in hoger beroep geen doel. De door klager overgelegde literatuur werpt geen ander licht op deze kwestie.

4.4 Voor het overige heeft de behandeling van de zaak in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter, prof. mr. J. Legemaate en mr. M. Wigleven, leden-juristen en drs M.A.P.E. Bulder-van Beers en dr. C.C. Tijssen, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 17 december 2015.Voorzitter w.g. Secretaris w.g.