Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZCTG:2015:385

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2015:385

Datum uitspraak: 17-12-2015

Datum publicatie: 17-12-2015

Zaaknummer(s): c2015.245

Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose

Beroepsgroep: Gezondheidszorgpsycholoog

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klacht tegen gz-psycholoog, werkzaam als Hoofd Behandeling van de forensische psychiatrische kliniek waar klager verbleef. Klager verwijt verweerster dat hem geen behandeling is aangeboden en dat verweerster niet met klager in gesprek wilde. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen en het beroep van klager wordt verworpen.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.245 van:

A., verblijvende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. E. van der Stel, advocaat te Haarlem,

tegen

C., gz-psycholoog, werkzaam te D.,

verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. M. Meijer, verbonden aan SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 13 augustus 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. - hierna de gz-psycholoog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 25 juni 2015, onder nummer 14198a, heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De gz-psycholoog heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 17 november 2015, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door

mr. Van der Stel voornoemd, en de gz-psycholoog, bijgestaan door

mr. P.H.N. Keuning-Taapken, kantoorgenote van de gemachtigde van de

gz-psycholoog.

Partijen hebben hun respectieve standpunten ter zitting nader toegelicht.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

"2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klager verbleef sinds 6 april 2011 in FPC E. te Venray. Verweerster was Hoofd Behandeling van de afdeling F. 1 waar klager sinds februari 2014 verbleef. Bij brief van 10 juni 2014 heeft de advocaat van klager de Dienst Justitiele Inrichtingen van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (verder te noemen het ministerie) verzocht tot overplaatsing van klager naar een andere TBS-kliniek. Het ministerie heeft de advocaat van klager bij brief van 17 juli 2014 laten weten het overplaatsingsverzoek toe te kennen en daarbij - onder meer- aangegeven:

Tot deze beslissing ben ik mede gekomen doordat in elk geval met zekerheid is vast te stellen dat momenteel sprake is van een behandelimpasse (te weten: betrokkene volgt thans geen behandeling, zit veel in afzondering en er heerst wantrouwen tegen personeel) en het ontbreken van een samenwerkingsrelatie, voor FPC E. voorwaarde om weer met de behandeling te kunnen beginnen. Mede door het in de laatste verlengingsbeslissing opgenomen advies van de rechtbank dat dhr. A. zelf actief moet laten zien aan behandeling mee te werken is een overplaatsing m.i. geindiceerd. In E. zal dit niet meer van de grond komen.

Ik zal dhr. A. aanbieden voor een overplaatsing naar de G..

Aangezien betrokkene hier niet direct geplaatst zal kunnen worden, verzoek ik u met klem, als advocaat van dhr. A., dhr. A. wel te motiveren voor het starten en volgen van enige behandeling in E., als voorbereiding op de overplaatsing naar de G..

Klager is begin november 2014 overgeplaatst naar TBS kliniek H. in I..

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerster a) dat zij geen gehoor heeft gegeven aan de uitspraak van het ministerie door klager geen behandeling c.q. therapie aan te bieden ter voorbereiding op de overplaatsing naar een andere kliniek en b) dat zij ook geen gehoor gegeven aan de verzoekbriefjes van klager voor een gesprek.

Ter toelichting stelt klager dat hij meerdere malen aan verweerster heeft laten weten dat hij behandeld wilde worden en bereid was om mee te werken aan therapie. Klager heeft steeds te horen gekregen dat hij geen therapie zal krijgen omdat hij toch wordt overgeplaatst. Klager is op 6 juli 2014 op afzondering geplaatst en zou daar moeten blijven tot aan zijn overplaatsing.

4. Het standpunt van verweerster

Het verweer van verweerster houdt, kort en zakelijk weergegeven, het volgende in.

Verweerster betwist uitdrukkelijk dat zij zou hebben nagelaten klager te motiveren voor het starten en volgen van enige behandeling. Aan klager is in het verleden meerdere malen verscheidene therapieen aangeboden. Hij heeft deze echter steeds afgehouden. Na zijn interne overplaatsing naar de afdeling F. 1 in februari 2014, leek klager in eerste instantie gemotiveerd te zijn voor behandeling en werkte hij kort mee. Rond april 2014 vond er een omslag plaats in het gedrag van klager en werden verschillende inmiddels ingezette therapeutische modulen door hem afgebroken.

In afwachting van de overplaatsing van klager naar de G. is steevast therapie aan klager aangeboden. Op 6 juli 2014 is ook een afzonderingsmaatregel aan klager opgelegd in het kader van handhaving van de orde en veiligheid, welke maatregel door het ministerie is verlengd tot 29 augustus 2014. Ook in de periode na juli 2014 hield klager alle behandelingen af die hem werden aangeboden. Klager stond niet open voor de behandelingen en wilde nergens aan mee werken in afwachting van zijn overplaatsing naar een andere instelling. Omdat de G. de opname van klager weigerde, duurde de overplaatsing langer dan verwacht. Ook in de tussentijd is klager wederom behandeling en onderzoek aangeboden, hetgeen opnieuw door klager werd geweigerd. Klager is uiteindelijk pas begin november 2014 overgeplaatst naar H..

Verweerster betwist dat ze niet bereid zou zijn een gesprek met klager aan te gaan. Verweerster heeft geen verzoekbriefje(s) van klager ontvangen. Evenmin heeft hij haar of haar collega's om een gesprek gevraagd. Diverse pogingen van verweerster om met klager in gesprek te gaan werden door hem afgehouden. Er is geen sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.

5. De overwegingen van het college

Ad klachtonderdeel a).

Mede gelet op de inhoud van de brief van het ministerie van 17 juli 2014 stelt het college vast dat in de periode voorafgaand aan de beslissing tot overplaatsing sprake was van een behandelimpasse, dat behandeling van klager in E. niet meer van de grond zou komen en dat klager door zijn advocaat moest worden gemotiveerd voor behandeling gedurende de wachttijd tot overplaatsing. In het licht van deze omstandigheden komt de -overigens onvoldoende met feiten onderbouwde- stelling van klager dat hij meerdere malen heeft aangegeven dat hij in afwachting van zijn overplaatsing behandeld wilde worden en bereid was om mee te werken aan therapie, het college niet aannemelijk voor. Daarentegen komt het verweer van verweerster het college niet onaannemelijk of onjuist voor. Immers was er in de periode 6 juli tot 29 augustus 2014 sprake van een aan klager opgelegde afzonderingsmaatregel waardoor behandeling niet mogelijk was, was het bovendien niet gelukt om goede afspraken met klager te maken over de invulling van de wachttijd tot overplaatsing en had door omstandigheden de overplaatsing langer geduurd dan was voorzien, hetgeen verweerster niet kan worden aangerekend. De stelling van klager dat verweerster hem geen behandeling c.q. therapie heeft aangeboden ter voorbereiding op de overplaatsing naar een andere kliniek, wijst het college dan ook van de hand. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel b).

Gelet op de betwisting door verweerster van de niet, althans onvoldoende onderbouwde stellingen van klager, kan het college niet vaststellen dat verweerster niet bereid was tot een gesprek met klager. Niet is komen vast te staan dat door klager een verzoek -al dan niet via een briefje- is gedaan. Ook dit klachtonderdeel dient te worden verworpen.

Nu van onzorgvuldig en/of tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerster niet is gebleken, dient de klacht als kennelijk ongegrond te worden afgewezen."

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder "2. De feiten" zijn weergegeven.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Klager beoogt met zijn beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert - impliciet - tot gegrondverklaring van het beroep.

4.2 De gz-psycholoog voert hiertegen verweer en concludeert tot verwerping van het beroep.

4.3 In hoger beroep ligt opnieuw de vraag voor of de gz-psycholoog, in de periode waarin zij Hoofd Behandeling was van de afdeling waar klager verbleef, derhalve vanaf 1 juni 2014, heeft nagelaten aan klager behandeling aan te bieden. De stellingen van partijen hieromtrent lopen uiteen.

Klager stelt dat hem in de genoemde periode geen behandeling is aangeboden terwijl hij daar wel om heeft gevraagd. Ter zitting in hoger beroep heeft klager verklaard dat hij ook destijds gemotiveerd was om behandeling te volgen en voert ten bewijze van deze stelling aan dat hij na overplaatsing naar de kliniek waar hij thans verblijft direct met therapie is begonnen en een maand na de zitting in hoger beroep met begeleid verlof mag.

De gz-psycholoog stelt daar tegenover dat aan klager (ook) in de genoemde periode behandeling is aangeboden maar dat er sprake was van een behandelimpasse. Klager had, aldus de gz-psycholoog, geen vertrouwen in E. en was niet te motiveren om met therapie te starten.

4.4 Het Centraal Tuchtcollege overweegt als volgt. In dergelijke gevallen waarin de lezingen van partijen omtrent een (onderdeel van de) klacht uiteenlopen en niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, kan die klacht c.q. dat klachtonderdeel in beginsel niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klager minder geloof verdient dan het woord van de gz-psycholoog maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat bepaalde gedragingen of nalatigheden van de gz-psycholoog haar tuchtrechtelijk kunnen worden verweten, eerst moet worden vastgesteld dat de feitelijke grondslag voor dat oordeel aanwezig is, dat wil zeggen dat aannemelijk is geworden dat feitelijk sprake is van zodanige gedragingen of nalatigheden. Dat laatste is hier niet het geval nu klager zijn stelling dat hem in de bewuste periode geen behandeling is aangeboden niet althans onvoldoende heeft onderbouwd.

4.5 De verklaring van de gz-psycholoog dat sprake was van een behandelimpasse vindt steun in de brief van de Dienst Justitiele Inrichtingen van het Ministerie van Veiligheid van Justitie van 17 juli 2014. In deze brief wordt de advocaat van klager bovendien met klem verzocht klager als voorbereiding op zijn overplaatsing te motiveren voor het starten en volgen van enige behandeling in E., hetgeen blijk geeft van een gebrek aan motivatie aan de zijde van klager om met therapie te starten.

Gelet op het voorgaande acht het Centraal Tuchtcollege gelijk het Regionaal Tuchtcollege de - onvoldoende onderbouwde - stelling van klager dat hij meerdere malen en kennelijk tevergeefs heeft aangegeven dat hij in afwachting van zijn overplaatsing behandeld wilde worden niet aannemelijk.

4.6 Ook voor het overige heeft de behandeling van de zaak in hoger beroep geen ander licht op de zaak geworpen. Het Centraal Tuchtcollege kan zich verenigen met de overwegingen en het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en neemt deze overwegingen en dit oordeel integraal over. Dit betekent dat het beroep wordt verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. L.F. Gerretsen-Visser en mr. A. Smeeing-van Hees, leden-juristen en drs. G.A.M. Mensing en

prof. dr. M.J.M. van Son, leden-beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 17 december 2015.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.