Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZCTG:2015:377
ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2015:377
Datum uitspraak: 17-12-2015
Datum publicatie: 17-12-2015
Zaaknummer(s): c2014.338
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beroepsgroep: Arts
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager is door zijn huisarts in verband met pijnklachten vanuit de schouder verwezen naar verweerster, neuroloog. De klacht houdt in dat de neuroloog de nekklachten van klager niet serieus heeft genomen en ten onrechte in het dossier heeft vermeld dat klager niet beperkt was. Voorts verwijt klager verweerster dat zij geen nieuwe MRI heeft laten maken en klager evenmin naar de pijnpolikliniek heeft doorgestuurd. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht als kennelijk ongegrond af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2014.338 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
gemachtigde : mr. P.J.A. van de Laar, advocaat te Eindhoven,
tegen
C., neuroloog, werkzaam te B., verweerster in beide instanties,
gemachtigde; mr. L. Neuschaefer-Greebe, als juriste verbonden aan DAS rechtsbijstand te Amsterdam.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 13 november 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen neuroloog C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 30 juni 2014, onder nummer 13239 heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen.
Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 3 november 2015, waar zijn verschenen klager vergezeld door zijn vader en bijgestaan door zijn gemachtigde mr. P.J.A. van de Laar alsmede de arts bijgestaan door haar gemachtigde mr. L. Neuschaefer-Greebe.
De zaak is over en weer bepleit.
2. Beslissing in eerste aanleg
2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.
"2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende:
In verband met pijnklachten vanuit de schouder naar de vingers en tintelende vingers aan de rechterzijde is klager medio 2011 door zijn huisarts verwezen naar de polikliniek neurologie van het ziekenhuis waar verweerster als neuroloog werkzaam is. Op 24 juni 2011 heeft verweerster klager onderzocht en aanvullend een MRI laten uitvoeren. Op de MRI werd een hernia gezien met mogelijk wortelcompressie. Afgesproken werd om het beloop af te wachten.
Tijdens de controleafspraak op 12 september 2011 concludeerde verweerster dat er geen sprake was van beperkingen en werd een expectatief beleid afgesproken. Tevens werden afspraken gemaakt voor het geval klager heftige pijn of pijnlijke tintelingen zou krijgen.
Bij brief van 27 september 2011 heeft verweerster haar bevindingen aan de huisarts van klager teruggekoppeld, waaronder:
`Bespreking: patiente had tintelingen in dig. 3 en 4, waarbij bij neurologisch onderzoek een verlaagde bicepspeesreflex rechts werd gevonden. Er werd het meest gedacht aan een licht radiculair syndroom van C7 rechts, eventueel met CTS.
Voor dit laatste waren er geen aanwijzingen. Op de MRI werd een HNP gezien met mogelijk wortelcompressie, dit kan de klachten van patient goed verklaren.
Op 12-09 zag ik patient ter controle. Hij vindt het fijn dat er een verklaring is gevonden voor zijn klachten, hij is niet beperkt. Er zal een expectatief beleid gevoerd worden.
Zou patient in de toekomst heftige pijn krijgen of pijnlijke tintelingen dan is pijnstilling te overwegen en bij onvoldoende effect kan gedacht worden aan verwijzing naar het pijnteam.
Conclusie: licht radiculair syndroom C7 rechts.'
In verband met nek- en hoofdpijnklachten heeft klager zich op 27 december 2011 opnieuw tot verweerster gewend. Op basis van neurologisch onderzoek concludeerde verweerster dat de klachten van klager niet met een hernia te maken hadden, waarna zij klager uit de controle heeft ontslagen. Haar bevindingen werden bij brief van
17 januari 2012 aan de huisarts van klager teruggekoppeld, waaronder:
`Besproken werd dat dit dan waarschijnlijk de oorzaak is van de myogene nekpijn. Ik heb hem uitgelegd dat het in ieder geval niet met een hernia te maken heeft. Hij geeft geen pijnklachten in zijn arm meer, wel voelt zijn arm nog steeds wel wat anders dan aan de andere kant.
Bijonderzoek vind ik geen myogene pijn, patient heeft ook geen pijn meer.
Patient zal met zijn fitness-instructeur overleggen hoe hij de fitness weer op kan pakken.
Alhier werden de controles beeindigd.'
In september 2012 heeft klager zich tot een orthopedisch chirurg in een ander ziekenhuis gewend. Na constatering van een cervicobrachialgie is klager doorverwezen naar de neuroloog. De neuroloog heeft op 26 oktober 2012 een MRI laten vervaardigen en klager doorverwezen naar de polikliniek pijnbestrijding. Klager heeft een TENS-apparaat ontvangen en is vervolgens doorverwezen naar de fysiotherapeut van het ziekenhuis.
Op 25 juni 2013 heeft klager telefonisch contact met verweerster opgenomen om zijn ongenoegen te uiten over met name het feit dat verweerster in haar specialistenbrief van 27 september 2011 heeft vermeld dat klager niet beperkt was."
2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.
"3. Het standpunt van klager en de klacht
De klacht houdt -kort en zakelijk weergegeven- het volgende in.
Verweerster wordt verweten dat zij de nekklachten van klager in 2011 niet serieus heeft genomen. Verweerster heeft ten onrechte in het dossier vermeld dat klager niet beperkt was. Door deze vermelding is klager juridisch benadeeld.
Ter toelichting voert klager aan dat hij, met uitzondering van het eerste consult, niet serieus is genomen omdat verweerster niets heeft gedaan met de aanhoudende pijnklachten van klager. Ze heeft geen rekening gehouden met het feit dat klager ook aan artrose leed, met grote regelmaat pijnstillers gebruikte en veel rust hield om zijn dagelijkse bezigheden vol te kunnen houden. Klager heeft moeten stoppen met fitness omdat het niet meer ging. Bij inspanning komen de klachten terug. Er is blijvend last van tintelingen en pijn in nek en schouder. Er is dus wel degelijk sprake van een beperking in kracht en beweging. Verweerster heeft niet eens een nieuwe MRI laten maken en klager evenmin naar de pijnpolikliniek doorgestuurd.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft - voor zover van belang kort en zakelijk weergegeven - als verweer het navolgende opgeworpen.
Verweerster heeft lege artis gehandeld. Zij is zorgvuldig te werk gegaan en heeft adequaat en deugdelijk onderzoek gedaan naar de door klager gepresenteerde klachten. Aangezien er tijdens de controle afspraak van 12 september 2011 geen sprake was van beperkingen die pasten bij een hernia, is expectatief beleid afgesproken omdat het bij een hernia gebruikelijk is om in eerste instantie het spontane beloop af te wachten met zo nodig opbouw van algemene pijnstillers. Voorts werd afgesproken dat als klager heftige pijn of pijnlijke tintelingen zou krijgen, pijnstilling of doorverwijzing naar het pijnteam mogelijk was. Van die gelegenheid heeft klager geen gebruik gemaakt. Toen klager zich eind december 2011 weer bij verweerster meldde vanwege het feit dat hij nekpijn en pijn in zijn achterhoofd had gehad, heeft verweerster klager opnieuw onderzocht en geconstateerd dat klager op dat moment geen pijn had en dat de eerdere pijnen niet werden veroorzaakt door de nekhernia. Na dat consult heeft verweerster klager niet meer gezien.
Op 25 juni 2013, dus anderhalf jaar na het laatste behandelcontact, heeft klager telefonisch contact met verweerster opgenomen vanwege de problemen die hij bij het UWV ondervond door de vermelding in het dossier dat klager niet beperkt was. Klager wenste dat verweerster die vermelding in het dossier zou aanpassen. Verweerster was echter niet bereid om aan dat verzoek te voldoen, omdat de medische informatie van destijds feitelijk juist was. Verweerster heeft klager geadviseerd het UWV te vragen om recente medische informatie bij het andere ziekenhuis op te vragen."
2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
"5. De overwegingen van het college
Aan de hand van de uitvoerige dossieraantekeningen van verweerster en haar specialistenbrieven van 27 september 2011 en 17 januari 2012 stelt het college vast dat verweerster klager zorgvuldig en adequaat heeft onderzocht. Voor de stelling van klager dat verweerster zijn klachten niet serieus genomen heeft, is in het medisch dossier geen enkele aanwijzing gevonden.
Verweerster heeft op basis van haar bevindingen geconcludeerd dat klager niet beperkt was. De stelling van klager dat verweerster ten onrechte in het dossier heeft opgenomen dat klager niet beperkt was, moet worden verworpen nu het college niet heeft kunnen vaststellen dat verweerster tot een andere conclusie had moeten komen.
Het vervolgens door verweerster ingezette - en bij een HNP gebruikelijke - expectatieve beleid, oordeelt het college als passend, aangezien de mate van beperking immers bepalend is voor het te voeren beleid.
Verweerster heeft de mogelijkheid van pijnbestrijding aan de orde gesteld voor het geval klager heftige pijn of pijnlijke tintelingen zou krijgen. Dat klager daar geen gebruik van heeft gemaakt en zich tot een ander ziekenhuis heeft gewend, kan verweerster niet worden aangerekend.
Nu van onzorgvuldig en/of tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerster niet is gebleken, dient de klacht als kennelijk ongegrond te worden afgewezen."
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
Procedure
4.1 In hoger beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht. Hij verzoekt het Centraal Tuchtcollege - zakelijk weergegeven - de bestreden beslissing te vernietigen en opnieuw uitspraak te doen waarbij de klacht wordt toegewezen.
4.2 De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep en bevestiging van de bestreden beslissing.
Beslissing
4.3 Gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verhandeld waarbij alle standpunten opnieuw zijn gewogen en beoordeeld, onderschrijft het Centraal Tuchtcollege de beschouwingen en beslissingen van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg en neemt die over. Wel voegt het Centraal Tuchtcollege daar nog het volgende aan toe.
4.4 Voor zover klager in het UWV traject nadeel heeft gehad van de woorden niet beperkt in de zinsnede " ......Hij vindt het fijn dat er een verklaring is gevonden voor zijn klachten, hij is niet beperkt. ....." in de specialistenbrief van de arts van 27 september 2011, is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de arts met deze woorden het ontbreken van neurologische beperkingen bedoelde dus zonder daaraan enig arbeidsrechtelijk gevolg te verbinden. De specialistenbrief is voorts geschreven ten behoeve van de huisarts en niet ten behoeve van het UWV. Dat het UWV aan het begrip "beperkt" wellicht een andere uitleg heeft gegeven valt de arts derhalve tuchtrechtelijk niet te verwijten.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter,
prof. mr. J. Legemaate en mr. M. Wigleven, leden-juristen en dr. R.P. Kleyweg en
dr. C.C. Tijssen, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 17 december 2015. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.