De gevolgen van foetale therapie onderzocht

De gevolgen van foetale therapie onderzocht

17 december 2015 | NIEUWSBERICHT

Sinds de introductie van foetale therapie in Nederland is de overlevingskans van ernstig zieke foetussen significant toegenomen. Bovendien hebben deze kinderen tegenwoordig minder te kampen met ernstige beperkingen dan in de beginjaren. Dat concludeert Jeanine van Klink in haar proefschrift, waar ze op 16 december op promoveerde aan het LUMC. "Om de zorg te kunnen blijven verbeteren en ouders beter te kunnen informeren over de langetermijngevolgen moeten we in internationaal verband grotere groepen kinderen langer gaan volgen."

Sinds de jaren zestig kunnen ongeboren kinderen met ernstige bloedarmoede een bloedtransfusie krijgen. Na deze eerstevorm van foetale therapie zijn er meer behandelingen beschikbaar gekomen, zoals laserbehandeling voor eeneiige tweelingen die lijden aan het tweeling-transfusie-syndroom (TTS). Dit is een aandoening waarbij de ene foetus te veel bloed krijgt en de andere juist te weinig. Door met een laser de verantwoordelijke bloedvatverbindingen op de placenta dicht te branden, kan het probleem verholpen worden. Lasertherapie is ook mogelijk voor TAPS, een aan TTS verwante aandoening. De optimale behandeling voor deze aandoening moet echter nog goed onderzocht worden.

Minder beperkingen

Kinder- en jeugdpsycholoog Jeanine van Klink (LUMC) onderzocht de langetermijneffecten van onder andere intra-uteriene bloedtransfusie en lasertherapie. Voor kinderen die in de baarmoeder al een bloedtransfusie hebben ondergaan, is de overlevingskans tegenwoordig meer dan 95 procent. Later blijkt 5 procent van hen ernstige beperkingen te hebben, zoals een cerebrale parese of een ernstige cognitieve ontwikkelingsachterstand.

Sinds de introductie van lasertherapie voor TTS is de overlevingskans van tweelingen met dit syndroom toegenomen van 70 procent naar 80 procent, en het percentage kinderen met ernstige beperkingen gedaald van 18 naar 6 tot 10 procent. TAPS is een recent beschreven complicatie, waardoor er weinig gegevens beschikbaar zijn. Van de 47 kinderen die onderzocht werden had 9 procent ernstige beperkingen.

Langetermijnuitkomst

Van Klink beschouwt haar onderzoek als eerste aanzet. "Wij keken vooral naar kinderen van 2 jaar, maar veel problemen blijken pas als het kind naar school gaat." In vervolgonderzoek gaat Van Klink kinderen daarom ook op 5- en 8-jarige leeftijd onderzoeken. "We willen daarnaast met grote groepen, door internationale samenwerking met andere foetale therapiecentra, achterhalen wat de risicofactoren zijn. Er spelen vaak meerdere zaken: de aandoening zelf, het wel of niet slagen van de ingreep, complicaties en vroeggeboorte. Welke factoren tot welke effecten leiden, weten we nog niet." Van een aantal andere foetale aandoeningen en behandelingen is de langetermijnuitkomst bovendien ueberhaupt nog onduidelijk, voegt Van Klink daaraan toe. "Bijvoorbeeld voor selectieve foetale groeirestrictie bij eeneiige tweelingen, shuntplaatsing bij afwijkingen in de blaas of thorax, en foetale bloedarmoede door foetomaternale transfusie (er gaat dan te veel bloed van het kind naar de moeder)."

Foetale therapie in het LUMC

Het LUMC is het enige Nederlandse centrum waar kinderen al voor de geboorte, dus als foetus, behandeld kunnen worden. Zwangere vrouwen die voor foetale therapie in aanmerking komen, worden daarom vanuit heel het land verwezen naar Leiden. Sinds de jaren tachtig voert het LUMC bloedtransfusies uit bij ongeboren kinderen met ernstige foetale bloedarmoede, tegenwoordig ongeveer 90 tot 100 transfusies per jaar. Vanaf 2000 biedt het LUMC ook foetale lasertherapie aan. Jaarlijks gaat het om ongeveer zestig zwangerschappen. Ondanks de verbeteringen heeft nog een significant aantal kinderen te maken met ernstige ontwikkelingsproblemen op de lange termijn. Het onderzoek naar deze lange-termijnuitkomsten is essentieel voor de kwaliteitscontrole van foetale therapie. Niet alleen het overlevingspercentage is van belang. "Om de langetermijngevolgen te kunnen bepalen is een goede multidisciplinaire samenwerking vereist tussen gynaecologen-perinatologen, neonatologen, kinderpsychologen en andere experts in de ontwikkeling van kind", besluit Van Klink.

Jeanine van Klink promoveerde op 16 december op het proefschrift Long-term neurodevelopmental outcome after fetal therapy bij prof. Dick Oepkes, prof. Frans Walther en dr. Enrico Lopriore (copromotor).

Kijk ook bij: Lasertechniek tweelingsyndroom wereldwijd toegepast

LUMC centrum voor foetale geneeskunde