Uitspraak 201502936/1/A3
Tegen: de burgemeester van Gouda
Proceduresoort: Hoger beroep
Rechtsgebied: Algemene kamer - Hoger Beroep - Verordeningen
ECLI: ECLI:NL:RVS:2015:3813
201502936/1/A3.
Datum uitspraak: 16 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Gouda,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 februari 2015 in zaak nr. 14/10643 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Gouda.
Procesverloop
Bij besluit van 16 april 2014 heeft de burgemeester [vergunninghouder] een vergunning verleend voor het exploiteren van [bedrijf] aan de [locatie] te Gouda.
Bij besluit van 9 oktober 2014 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 februari 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 november 2015, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door W.R. Jopp, M.C.P. van Paassen en B.T. Goerdat, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder] als belanghebbende gehoord.
Overwegingen
1. De burgemeester heeft een aantal voorschriften verbonden aan de vergunning die hij [vergunninghouder] heeft verleend. Volgens voorschrift 7 dient het woon- en leefklimaat in de naaste omgeving niet op ontoelaatbare wijze te worden aangetast, bijvoorbeeld door parkeeroverlast, vervuiling of sociale onveiligheid. Volgens voorschrift 8 dient overlast in de directe omgeving te worden voorkomen. Daarbij valt te denken aan luidruchtige bezoekers die de inrichting verlaten of motorvoertuigen van bezoekers van de inrichting die met veel lawaai vertrekken. Volgens voorschrift 11 zijn de openingstijden van de inrichting maandag tot en met zondag van 15:00 uur tot 24:00 uur.
De burgemeester heeft de vergunning bij het in beroep bestreden besluit gehandhaafd.
2. [appellant] betoogt dat de burgemeester had moeten weigeren [vergunninghouder] de vergunning te verlenen, omdat het horecabedrijf dat hij wenste te vestigen valt onder de categorieen III en IV, zoals omschreven in het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Hij heeft deze grond pas ter zitting van de rechtbank naar voren gebracht en heeft die grond mede in het licht van de artikelen 6:6 en 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht in beroep te laat aangevoerd, aldus [appellant]. De rechtbank heeft evenwel onzorgvuldig gehandeld door in het geheel aan die grond voorbij te gaan, nu strijdigheid met het bestemmingsplan een ernstige omstandigheid is met voorzienbare consequenties voor eventuele vervolgprocedures. Zij had uit een oogpunt van zorgvuldigheid bijvoorbeeld een tussenuitspraak kunnen doen in afwachting van een onderzoek ter verkrijging van duidelijkheid over de bestemmingsplanvoorschriften.
2.1. Ingevolge artikel 2:15, tweede lid, aanhef en onder a, van de Algemene plaatselijke verordening Gouda 2009 (hierna: APV) weigert de burgemeester de vergunning als bedoeld in het eerste lid indien de vestiging of de exploitatie van de inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan.
2.2. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte aan deze grond voorbij is gegaan. [appellant] heeft ter zitting van de rechtbank zelf te kennen gegeven dat deze grond te laat is aangevoerd. De rechtbank behoefde daarom niet op deze grond in te gaan. Voorts is hetgeen [appellant] aanvoert geen aspect dat ambtshalve nader onderzoek behoefde.
Het betoog faalt.
3. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester terecht als uitgangspunt heeft genomen dat op het pand waarin [bedrijf] is gevestigd krachtens het geldende bestemmingsplan een horecabestemming rust en hij de exploitatievergunning kon verlenen voor de exploitatie van een horeca-inrichting zonder terrasvergunning en met de openingstijden maandag tot en met zondag van 15:00 uur tot 24:00 uur. Zonder duidelijkheid over de strijdigheid met de planvoorschriften kon de rechtbank zich hierover geen oordeel vormen.
3.1. Ingevolge artikel 2:16, eerste lid, van de APV is het verboden een inrichting voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 0.00 uur en 06.00 uur.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.2 is overwogen, diende de rechtbank er vanuit te gaan dat de burgemeester de vergunning heeft verleend overeenkomstig de voorschriften van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Dit laat onverlet dat de rechtbank diende te beoordelen of de burgemeester in redelijkheid kon weigeren de voorschriften aan de vergunning te verbinden die [appellant] eraan verbonden wilde zien om te voorkomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van [bedrijf] op ontoelaatbare wijze nadelig zou worden beinvloed. Dat zal hieronder worden beoordeeld.
Het betoog faalt.
4. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester gelet op artikel 2:15, derde lid, aanhef en onder a, en vierde lid, van de APV nadere voorschriften had moeten verbinden aan de vergunning. De voorschriften die de burgemeester aan de vergunning heeft verbonden zijn te algemeen, gelet op de omgeving waarin [bedrijf] is gevestigd. De omgeving is een rustige straat waarin de activiteit wonen sinds jaar en dag de boventoon voert, aldus [appellant]. De voorschriften die hij aan de vergunning verbonden wenst te zien beogen geluidsoverlast te beperken of te voorkomen van bezoekers die zich onder meer wegens het ontbreken van een inpandige rookvoorziening buiten de inrichting ophouden. Ook beogen die voorschriften geluidsoverlast te beperken of te voorkomen door geluid van binnen de inrichting dat naar buiten uitstraalt door een deur die onnodig vaak openstaat. Gelet op het bedrijfsplan van [bedrijf], dat bij de aanvraag om een vergunning is overgelegd, en de aard van de inrichting had de burgemeester gepaste en toereikende voorschriften aan de vergunning moeten verbinden, hetgeen de rechtbank volgens [appellant] heeft miskend.
4.1. Ingevolge artikel 1:4, eerste lid, van de APV kunnen aan een vergunning of ontheffing voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.
Ingevolge artikel 2:15, derde lid, aanhef en onder a, kan de burgemeester de vergunning als bedoeld in het eerste lid geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting dan wel de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beinvloed.
Ingevolge het vierde lid houdt de burgemeester bij de toepassing van de in het derde lid, onder a, genoemde weigeringsgrond rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin de inrichting is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van de inrichting en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of zal komen bloot te staan door de exploitatie.
Ingevolge het tweede lid kan de burgemeester door middel van een vergunningvoorschrift andere sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijke inrichting of een daartoe behorend terras.
4.2. Voorop gesteld wordt dat [appellant] in bezwaar en beroep heeft verzocht om aanvullende voorschriften te verbinden aan de vergunning die aan [bedrijf] is verleend. Verder wordt voorop gesteld dat de verlening van de vergunning een discretionaire bevoegdheid van de burgemeester is. De rechter dient het gebruik van die bevoegdheid daarom terughoudend te toetsen. Zoals de rechtbank heeft overwogen is slechts plaats voor vernietiging van het in beroep bestreden besluit indien geoordeeld moet worden dat de burgemeester niet in redelijkheid tot verlening van de vergunning heeft kunnen komen of de vergunning is verleend in strijd met de wet of enig algemeen rechtsbeginsel.
4.3. [appellant] heeft in hoger beroep verzocht om meer voorschriften aan de vergunning te verbinden dan hij in bezwaar en beroep heeft verzocht. Een deel van die voorschriften ziet op het voldoen aan de voorschriften van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Nu [bedrijf] zich reeds moet houden aan de voorschriften van het bestemmingsplan, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de burgemeester die voorschriften aan de vergunning had moeten verbinden.
4.4. Verder heeft de rechtbank terecht overwogen dat de burgemeester in redelijkheid de verleende vergunning heeft kunnen handhaven met de voorschriften die hij daaraan heeft verbonden. De voorschriften die de burgemeester aan de vergunning heeft verbonden zijn voldoende duidelijk, nu uit die voorschriften kort gezegd volgt dat [bedrijf] overlast in de omgeving dient te voorkomen. De burgemeester kon zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat gedetailleerdere voorschriften, zoals [appellant] voorstaat, daarom niet nodig zijn. Daarnaast behoefde de burgemeester, zoals de rechtbank heeft overwogen, niet op voorhand ontoelaatbare geluidsoverlast te verwachten waardoor het woon- en leefklimaat in de omgeving op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beinvloed.
Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat een vergunning niet kan strekken tot een verbod voor personen om zich op de openbare weg te begeven of het verbieden van het nuttigen van alcoholische dan wel alcoholvrije drankjes in de Prins Hendrikstraat te Gouda. Ingevolge artikel 2:25, eerste lid, van de APV is het verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben. Nu het college de Prins Hendrikstraat niet heeft aangewezen als zo'n gebied, mag de burgemeester niet een voorschrift aan de vergunning verbinden dat klanten van [bedrijf] verbiedt alcohol te nuttigen in de Prins Hendrikstraat.
4.5. Voor zover [appellant] overlast ondervindt van [bedrijf] ten gevolge van het niet naleven van de voorschriften, kan hij een verzoek om handhaving indienen.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester mocht afgaan op de adviezen die hij heeft gekregen van de politie en de omgevingsdienst. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de burgemeester om te controleren of een advies volledig en inhoudelijk consistent is en of de conclusies worden gedragen door de inhoud en de motivering van het advies. Gelet op hetgeen hij verder heeft aangevoerd, zoals hiervoor vermeld onder 2, 3 en 4, mocht de burgemeester ook niet op die adviezen afgaan, aldus [appellant].
5.1. Dit betoog faalt. De burgemeester heeft het in beroep bestreden besluit afdoende gemotiveerd, zoals volgt uit hetgeen hiervoor onder 4.4 is overwogen. Daarbij heeft hij zich niet enkel verlaten op de adviezen die hij heeft ontvangen, maar heeft hij in het in beroep bestreden besluit een eigen beoordeling en afweging gemaakt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Reuveny, griffier.
w.g. Michiels w.g. Reuveny
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2015
622.