Uitspraak 201501504/1/R3

Tegen: de raad van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht

Proceduresoort: Eerste aanleg - meervoudig

Rechtsgebied: Ruimtelijke-ordeningskamer - Bestemmingsplannen Zuid-Holland

ECLI: ECLI:NL:RVS:2015:3887

201501504/1/R3.

Datum uitspraak: 16 december 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Praxis Vastgoed B.V. en Praxis Doe-het-Zelf Center B.V., beide gevestigd te Amsterdam,

2. [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), beiden wonend te Hendrik-Ido-Ambacht,

3. [appellant sub 3], wonend te Hendrik-Ido-Ambacht,

4. de stichting Stichting Mooi Geweest!, gevestigd te Hendrik-Ido-Ambacht,

5. [appellant sub 5], handelend onder de naam [bedrijf], wonend te Hendrik-Ido-Ambacht,

en

de raad van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 december 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Ambachtsezoom" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben Praxis, [appellant sub 2], [appellant sub 3], Stichting Mooi Geweest! en [appellant sub 5] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Praxis, [appellant sub 2], [appellant sub 3], Stichting Mooi Geweest! en [appellant sub 5] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 oktober 2015, waar Praxis, vertegenwoordigd door M. van Bruggen en T. van Huffelen, bijgestaan door mr. J.R. van Angeren, advocaat te Amsterdam, [appellant sub 2] en [appellant sub 3], beiden bijgestaan door mr. H.J.M. Winkelhuijzen,

advocaat te Alphen aan den Rijn, Stichting Mooi Geweest!, vertegenwoordigd door [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B], [appellant sub 5], bijgestaan door mr. H.J.M. Winkelhuijzen, advocaat te Alphen aan den Rijn, en T.C. Slijkerman, en de raad, vertegenwoordigd door mr. H.J. Visser, drs.

G. van der Molen, J.D.M. van Boxel, drs. M.J. Verhoef en mr. A.J. Melkert, bijgestaan door mr. G.A. van der Veen en mr. A.H.J. Hofman, beiden advocaat te Rotterdam, zijn verschenen.

Overwegingen

Ontvankelijkheid

1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Ingevolge het derde lid worden als belangen van rechtspersonen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.

Ingevolge artikel 8:1, in samenhang gelezen met artikel 8:6 en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, kan door een belanghebbende bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen een besluit als het aan de orde zijnde.

Ontvankelijkheid Praxis

1.1. De raad stelt dat Praxis niet kan worden aangemerkt als belanghebbende omdat het gemeentebestuur geen verbintenis met Praxis heeft ter zake van het realiseren van een bouwmarkt op het bedrijventerrein. Verder heeft Praxis geen gronden in of in de nabijheid van het plangebied in eigendom.

1.1.1. Praxis betoogt dat zij concrete plannen heeft voor een vestiging op het bedrijventerrein. Daartoe voert zij aan dat zij reeds gedurende lange tijd met het gemeentebestuur in overleg is over een Praxis-vestiging in Hendrik-Ido-Ambacht. In het voorontwerp van het plan was volgens haar als

gevolg van dit overleg de mogelijkheid tot vestiging van een bouwmarkt opgenomen. Verder heeft zij door deskundigenonderzoeken te laten uitvoeren al een begin gemaakt met de uitvoering van haar voornemens.

1.1.2. Om als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb te kunnen worden aangemerkt, moet een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang aanwezig zijn dat de betrokkene voldoende onderscheidt van anderen en dat door het besluit rechtstreeks wordt geraakt.

Praxis is geen eigenaar of anderszins gerechtigde van gronden in of in de nabijheid van het plangebied, zodat zij niet uit dien hoofde als belanghebbende kan worden aangemerkt. Onder verwijzing naar de door Praxis aangehaalde uitspraak van 4 februari 2015 in zaak nr. 201308487/1/R3 overweegt

de Afdeling dat zich niettemin omstandigheden kunnen voordoen waaronder een rechtstreeks betrokken belang bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan bestaat. In de genoemde uitspraak had degene die beroep had ingesteld een intentieovereenkomst gesloten met het gemeentebestuur

over de ontwikkeling en de realisering van het plangebied alsmede een overeenkomst met een grondeigenaar om gronden in het plangebied te verwerven. De Afdeling stelt vast dat Praxis dergelijke overeenkomsten niet heeft gesloten. Dat Praxis haar wens om in Hendrik-Ido-Ambacht een bouwmarkt te

vestigen bij herhaling bij het gemeentebestuur onder de aandacht heeft gebracht, dat zij daarover gesprekken heeft gevoerd met de wethouder en ambtenaren en dat zij met het oog op haar voornemen deskundigenonderzoeken aan het gemeentebestuur heeft voorgelegd, zijn naar het oordeel van de

Afdeling geen omstandigheden op grond waarvan kan worden aangenomen dat Praxis een belang heeft dat haar voldoende onderscheidt van anderen en dat door het besluit tot vaststelling van het plan rechtstreeks wordt geraakt.

De conclusie is dat Praxis geen belanghebbende is bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat zij daartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, geen beroep kan

instellen. Het beroep van Praxis is niet-ontvankelijk.

Ontvankelijkheid Stichting Mooi Geweest!

1.2. De raad stelt dat Stichting Mooi Geweest! niet kan worden aangemerkt als belanghebbende omdat haar werkzaamheden in hoofdzaak bestaan uit het initieren van en het participeren in bestuursrechtelijke bezwaar- en beroepsprocedures.

1.2.1. Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb, is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken

algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt. Met artikel 1:2, derde lid, van de Awb heeft de wetgever blijkens de totstandkomingsgeschiedenis (Kamerstukken II 1988/1989, 21 221, nr. 3, blz. 32-35) veilig willen stellen dat verenigingen of stichtingen als belanghebbende kunnen

opkomen, mits een algemeen of collectief belang dat zij zich statutair ten doel stellen te behartigen en waarvoor zij zich daadwerkelijk inzetten, bij het besluit rechtstreeks is betrokken.

Stichting Mooi Geweest! heeft blijkens haar statuten als werkgebied de Drechtsteden, gelegen in de Alblasserwaard, op het Eiland van Dordrecht en IJsselmonde, en het eiland van IJsselmonde zelf. Het plangebied is gelegen in het werkgebied. De stichting heeft onder meer ten doel om in haar

werkgebied het open karakter, de landelijke schoonheid, de rust en leefbaarheid te behouden, de natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische waarden, de flora en de fauna te behouden en verbeteren, de verkeersveiligheid te bevorderen en de ontwikkeling dan wel oprichting van

bedrijventerreinen tegen te gaan. Stichting Mooi Geweest! heeft uiteengezet en met stukken onderbouwd dat zij naast het voeren van procedures ook andere werkzaamheden verricht om haar doelstellingen te realiseren, zoals het onderhouden van contacten met gemeentebesturen in haar werkgebied,

educatieve activiteiten op scholen, en het verzamelen van informatie door het bijwonen van lezingen op het gebied van natuur, milieu en verkeer. Verder is zij betrokken bij het Natuur- en milieuplatform Hendrik-Ido-Ambacht en het Duurzaamheidsplatform Zwijndrecht. De Afdeling ziet geen

aanleiding voor het oordeel dat de opgave van de feitelijke werkzaamheden onjuistheden bevat. Naar het oordeel van de Afdeling zijn deze andere werkzaamheden aan te merken als feitelijke werkzaamheden als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb.

Gezien het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat Stichting Mooi Geweest! gelet op haar statutaire doelstelling en haar feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het besluit betrokken belang in het bijzonder behartigt, zodat zij als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb

kan worden aangemerkt.

Toetsingskader

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van

de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden

besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

3. Het plan voorziet in een juridisch-planologisch kader voor de ontwikkeling van het nieuwe bedrijventerrein Ambachtsezoom.

Verordening ruimte 2014

4. [appellant sub 2], Stichting Mooi Geweest! en [appellant sub 5] betogen dat het plan is vastgesteld in strijd met de Verordening ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland. Daartoe wijzen zij erop dat die verordening bepaalt dat een bestemmingsplan alleen een nieuwe stedelijke ontwikkeling

buiten bestaand stads- en dorpsgebied op een locatie die groter is dan 3 ha mogelijk kan maken, indien de desbetreffende locatie is opgenomen in het "Programma ruimte".

4.1. De raad stelt dat het plangebied in de "Visie ruimte en mobiliteit" is aangeduid als bestaand stedelijk gebied. Dit blijkt ook uit de brief van 2 juni 2015 van het college van gedeputeerde staten in antwoord op het verzoek van het gemeentebestuur om het plangebied op te nemen op de

zogenoemde 3-hectarekaart.

4.2. Ingevolge artikel 1.1, onder f, van de Verordening ruimte 2014 wordt onder bestaand stads- en dorpsgebied verstaan: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, zoals bedoeld in artikel 2.1.1, tweede lid.

Ingevolge het bepaalde onder ii wordt onder ruimtelijke ontwikkeling verstaan: nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van bebouwing of grond.

Ingevolge het bepaalde onder ll, zoals dat luidde ten tijde van het bestreden besluit, wordt onder stedelijke ontwikkeling verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Ingevolge artikel 1.2, derde lid, wordt onder bestaande bebouwing, bestaand gebruik of bestaande ruimtelijke ontwikkeling, verstaan hetgeen:

a. ingevolge het op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening geldende bestemmingsplan rechtmatig aanwezig is;

b. waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening bij een omgevingsvergunning is afgeweken van het bestemmingsplan of een aanvraag hiertoe is ingediend die kan worden verleend;

c. in overeenstemming met deze verordening tot stand is gekomen of waarvoor ontheffing van deze verordening is verleend of waarover het gemeentebestuur een besluit heeft genomen als direct gevolg van een onherroepelijke uitspraak van een bestuursrechter.

Ingevolge artikel 2.1.1, eerste lid, voldoet een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt aan de volgende eisen:

a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;

b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of

c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,

i gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,

ii passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1. van toepassing is, en

iii zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 ha.

Ingevolge het tweede lid, wordt onder bestaand stads- en dorpsgebied als bedoeld in het eerste lid, onder b, verstaan: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd

glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

4.3. In de plantoelichting staat vermeld dat het plangebied thans grotendeels onbebouwd is, dat het merendeel van de gronden agrarisch is en dat langs De Baak enige agrarische bedrijfsbebouwing, deels in de vorm van kassen, en een enkele bedrijfswoning zijn gelegen. Het plangebied is niet

bouwrijp gemaakt. De Afdeling is van oordeel dat het plangebied gelet op de huidige inrichting daarvan en op de definitie van het begrip bestaand stads- en dorpsgebied in artikel 2.1.1, tweede lid, van de Verordening ruimte 2014 voor de toepassing van die verordening niet als bestaand stads-

en dorpsgebied kan worden aangemerkt. Dat, zoals de raad heeft gesteld, het provinciaal bestuur het plangebied in het "Programma ruimte" en de "Visie ruimte en mobiliteit" heeft aangemerkt als bestaand stads- en dorpsgebied, doet daaraan niet af.

Het vorenstaande brengt met zich dat de raad er bij de vaststelling van het plan ten onrechte van is uitgegaan dat in de behoefte aan het bedrijventerrein wordt voorzien binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Nu het plangebied bovendien meer dan 3 ha omvat en niet is opgenomen in het

"Programma ruimte", heeft de raad het plan vastgesteld in strijd met artikel 2.1.1, eerste lid, aanhef en onder b en c, sub iii, van de Verordening ruimte 2014. Het betoog slaagt.

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening

5. [appellant sub 2], Stichting Mooi Geweest! en [appellant sub 5] betogen dat het plan in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) is vastgesteld. Daartoe wijzen zij er onder meer op dat er in de regio voldoende mogelijkheden zijn om binnen

bestaand stedelijk gebied door benutting van beschikbare gronden, door herstructurering, transformatie of anderszins in de behoefte aan het bedrijventerrein te voorzien. Verder betogen zij dat een goede ontsluiting van het bedrijventerrein niet is gewaarborgd.

5.1. Ingevolge artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder h, van het Bro wordt onder bestaand stedelijk gebied verstaan: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of

sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Ingevolge het bepaalde in de aanhef en onder i, wordt onder stedelijke ontwikkeling verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, aan de volgende voorwaarden:

a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door

herstructurering, transformatie of anderszins, en;

c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende

middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

5.2. De raad heeft na de vaststelling van het bestemmingsplan erkend dat hij het plangebied ten onrechte heeft beschouwd als bestaand stedelijk gebied als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder h, van het Bro en dat ervan uitgegaan moet worden dat het plan een nieuw beslag legt

op ruimte buiten bestaand stedelijk gebied. Doordat de raad dit heeft miskend, is in de plantoelichting niet beschreven in hoeverre in de behoefte aan een bedrijventerrein binnen het bestaand stedelijk gebied van de desbetreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare

gronden door herstructurering, transformatie of anderszins. Het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder b van het Bro. Het betoog slaagt in zoverre.

Het beroep van [appellant sub 3]

6. [appellant sub 3], woonachtig aan [locatie], betoogt dat de raad het plan ten onrechte heeft vastgesteld omdat de afstand van zijn woning tot aan de gronden met een bedrijfsbestemming te gering is. Verder wijst hij erop dat in het plan te ruime bouwmogelijkheden zijn opgenomen onder meer

door de maximaal toegestane bouwhoogte van 20 m die geldt voor een gedeelte van de gronden met de bestemming "Bedrijventerrein - Uit te werken".

6.1. De raad heeft ten aanzien van de afstand van de woning van [appellant sub 3] tot aan de gronden met een bedrijfsbestemming gesteld dat deze aan de zuidoost- en de noordwestzijde van de woning van [appellant sub 3] kleiner is dan de in de brochure "Bedrijven en milieuzonering (2009)" van

de Vereniging van Nederlandse Gemeenten voor "gemengd gebied" opgenomen richtafstand van 10 m. Een dergelijke afwijking is evenwel toegestaan indien toereikend wordt gemotiveerd dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt gerealiseerd. De raad acht dit het geval nu de uit te werken

bedrijfsbestemming behalve voor bedrijven tevens is bestemd voor ontsluitingswegen, groenvoorzieningen, tuinen dan wel erven en terreinen en parkeervoorzieningen. Ter plaatse van de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - woon-werktuinen" zijn bovendien woningen mogelijk.

Derhalve kunnen de gronden bij de uitwerking van de bedrijfsbestemming volgens de raad zo worden ingericht dat de richtafstand van 10 m van de woning van [appellant sub 3] tot aan de te vestigen bedrijven in acht genomen wordt. De raad stelt dat hij erop toe zal zien dat bij de uitwerking van

de bedrijfsbestemming de richtafstanden worden gerespecteerd, zodat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd is.

Met betrekking tot de bouwmogelijkheden stelt de raad dat is uitgegaan van een zonering van de bouwhoogte van laag aan de buitengrenzen van het plangebied aan De Baak en de Ambachtsezoom, naar hoog middenin het plangebied aan de voorziene Middentocht.

6.2. Ingevolge artikel 10.1 van de planregels zijn de voor "Bedrijventerrein - Uit te werken" aangewezen gronden bestemd voor:

a. bedrijven die zijn aangegeven met de categorieen 1 en 2 in de Staat van bedrijfsactiviteiten, ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 2";

(...)

f. ten hoogste 7 bedrijfswoningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - woon-werktuinen";

g. ten hoogste 3 zelfstandige kantoorvestigingen tot een bruto vloeroppervlak van maximaal 1.000 m^2 per vestiging;

h. ontsluitingswegen;

i. fiets- en voetpaden;

j. groenvoorzieningen;

k. nutsvoorzieningen;

l. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

m. tuinen en/of erven;

n. terreinen en parkeervoorzieningen

(...)

Ingevolge artikel 10.2, lid 10.2.1, onder b, bedraagt de maximale bouwhoogte van gebouwen en overkappingen ten hoogste:

1. 8 m ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - groene werkkamers", met dien verstande dat binnen ten hoogste 4 bouwpercelen ("groene werkkamers") voor een oppervlakte van ten hoogste 750 m2 per bouwperceel ("groene werkkamer") een maximale bouwhoogte van 11 m is

toegestaan, grenzend aan de Ambachtsezoom, over ten hoogste de helft van de breedte van het bouwperceel ("groene werkkamer");

2. 9 m ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - woon-werktuinen";

3. 20 m voor het overige.

Ingevolge het bepaalde onder e dient de afstand van gebouwen tot de zijdelingse en achterste perceelgrens ten minste 3,5 m te zijn.

6.3. De Afdeling stelt vast dat de raad bij zijn motivering voor het bij het perceel van [appellant sub 3] afwijken van de richtafstand van 10 m ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de maximale planologische mogelijkheden op de gronden die grenzen aan dat perceel, te weten bedrijven

tot en met categorie 2. Het plan sluit immers niet uit dat binnen de richtafstand van 10 m bedrijven worden opgericht. Het standpunt van de raad dat de desbetreffende gronden niet alleen voor vestiging van bedrijven maar ook voor andere doeleinden kunnen worden benut en zijn toezegging dat de

richtafstand zal worden gerespecteerd bij het uitwerken van de bedrijfsbestemming, doen niet af aan deze planologisch toegelaten ontwikkeling. Het plan berust in zoverre niet op een deugdelijke motivering.

Het plan maakt het voorts mogelijk om aan de noordwestzijde van het perceel van [appellant sub 3], met inachtneming van de op grond van artikel 10.2, lid 10.2.1, onder e, van de planregels aan te houden afstand van 3,5 m, op ongeveer 10 m van diens woning gebouwen met een maximale bouwhoogte

van 20 m te realiseren. In aanmerking genomen de geringe afstand tussen de woning van [appellant sub 3] en de mogelijke bebouwing met een bouwhoogte tot 20 m is de Afdeling van oordeel dat het plan in zoverre voor [appellant sub 3] een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat tot

gevolg kan hebben. Het plan is in zoverre in strijd met een goede ruimtelijke ordening.

De betogen slagen.

Conclusie

7. In hetgeen [appellant sub 2], Stichting Mooi Geweest! en [appellant sub 5] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 2.1.1, eerste lid, aanhef en onder b en c, sub iii, van de Verordening ruimte 2014 en in

strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder b, van het Bro.

In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat ziet op de toekenning van de bestemming "Bedrijventerrein - Uit te werken" met de functieaanduiding "bedrijf tot en met categorie 2" aan de gronden gelegen op

een afstand van minder dan 10 m van de woning van [appellant sub 3] en voor zover het betreft artikel 10.2, lid 10.2.1, onder b, sub 3, van de planregels voor zover betrekking hebbend op het bestemmingsvlak met de bestemming "Bedrijventerrein - Uit te werken" dat grenst aan het perceel van

[appellant sub 3], is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb onderscheidenlijk artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening.

Gelet op het vorenstaande zijn de beroepen gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd.

7.1. De Afdeling stelt vast dat het in overweging 4.3 geconstateerde gebrek in het bestreden besluit slechts kan worden hersteld door tussenkomst van provinciale staten. Nu onduidelijk is of die tussenkomst zal plaatsvinden en zo ja welke termijn daarmee gemoeid zal zijn, ziet de Afdeling geen

aanleiding om op de voet van artikel 8:51d van de Awb de raad op te dragen om dit gebrek te herstellen.

7.2. De raad heeft gelet op het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, onder b en c, van het Bro na de vaststelling van het plan alsnog een onderzoek laten uitvoeren waaruit blijkt dat in de behoefte aan een nieuw bedrijventerrein niet kan worden voorzien binnen bestaand stedelijk gebied. In

het onderzoek wordt voorts geconcludeerd dat de locatie van het voorziene bedrijventerrein passend ontsloten is. De raad heeft de plantoelichting aangevuld met een weergave van het onderzoek.

Nu de raad na de vaststelling van het plan in de plantoelichting alsnog een beschrijving heeft opgenomen betreffende de in artikel 3.1.6, tweede lid, onder b en c, van het Bro genoemde aspecten, ziet de Afdeling zich voor de vraag gesteld of zij met gebruikmaking van de bevoegdheid van artikel

8:72, derde lid, onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel of gedeeltelijk in stand kan laten. Nu, gelet op hetgeen is overwogen onder 7, het bestreden besluit ook wegens strijd met de Verordening ruimte 2014 dient te worden vernietigd, ziet de Afdeling daarvoor

geen aanleiding.

Overige beroepsgronden

8. Gelet op het vorenstaande behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer. De Afdeling hecht eraan om mede met het oog op eventuele verdere besluitvorming er op te wijzen dat door het onherroepelijk worden van een uit te werken bestemming in een bestemmingsplan de aanvaardbaarheid

daarvan in beginsel als een gegeven moet worden beschouwd (uitspraak van de Afdeling van 24 oktober 2012 in zaak nr. 201203431/1/R2). Nu het plan grotendeels voorziet in de bestemming "Bedrijventerrein - Uit te werken" die, op grond van de planregels, naast bedrijven, onder meer

ontsluitingswegen en terreinen en parkeervoorzieningen mogelijk maken, is de raad gehouden om in het kader van de vaststelling van het plan reeds te onderzoeken of de planologische situaties die door de toepassing van de uitwerkingsbevoegdheid kunnen ontstaan ruimtelijk aanvaardbaar zijn. Dit

brengt mee dat de raad ten aanzien van de mogelijke planologische situaties niet zonder meer kan volstaan met de stellingname dat eerst bij de uitwerking van het plan onderzoek wordt gedaan naar de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de in het uitwerkingsplan te maken keuzes omtrent de inrichting

van het plangebied.

In dit verband merkt de Afdeling op dat uit de plantoelichting niet blijkt dat de door het plan mogelijk gemaakte ontsluitingen van het plangebied over of in de nabijheid van De Baak en de mogelijke geluids- en verkeerseffecten voor de aan De Baak gelegen woningen aanvaardbaar zijn in het

licht van een goede ruimtelijke ordening.

Slotoverwegingen

9. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Bro, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening,

www.ruimtelijkeplannen.nl.

10. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 2], [appellant sub 3], Stichting Mooi Geweest! en [appellant sub 5] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Praxis Vastgoed B.V. en Praxis Doe-het-Zelf Center B.V. niet-ontvankelijk;

II. verklaart de beroepen van [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B], [appellant sub 3], de stichting Stichting Mooi Geweest! en [appellant sub 5], handelend onder de naam [bedrijf], gegrond;

III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht van 1 december 2014 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Ambachtsezoom";

IV. draagt de raad van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel III wordt verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

V. veroordeelt de raad van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht tot vergoeding van:

a. bij [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van EUR 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling

aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

b. bij [appellant sub 3] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van EUR 510,44 (zegge: vijfhonderdtien euro en vierenveertig cent), waarvan EUR 490,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

c. bij de stichting Stichting Mooi Geweest! in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van EUR 301,16 (zegge: driehonderdeen euro en zestien cent);

d. bij [appellant sub 5], handelend onder de naam [bedrijf], in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van EUR 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VI. gelast dat de raad van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van EUR 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B], met dien verstande dat betaling aan een

van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander, EUR 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 3], EUR 328,00 (zegge: driehonderdachtentwintig euro) voor de stichting Stichting Mooi Geweest! en EUR 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 5], handelend

onder de naam [bedrijf], vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Lap

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2015

288-829.

Vorige pagina Print pagina E-mail pagina