Tuchtrecht | Geen of onvoldoende zorg | ECLI:NL:TGZREIN:2015:99
ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2015:99
Datum uitspraak: 10-12-2015
Datum publicatie: 10-12-2015
Zaaknummer(s): 1536a
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beroepsgroep: Arts
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Trombosedienst moet zowel bij patient als bij (huis)arts verifieren of en zo ja waarom patient is gestopt met anti-stollingsmedicatie. Verweerster als medisch leider verantwoordelijk. Waarschuwing.
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Uitspraak: 10 december 2015
HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE EINDHOVEN
heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 2 maart 2015 binnengekomen klacht van:
[A]
wonende te [B]
klager
tegen:
[C]
arts
werkzaam te [D]
verweerster
gemachtigde mr. E.P. Haverkate te Utrecht
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift en de aanvulling daarop;
- het verweerschrift;
- de repliek;
- de dupliek.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De klacht is ter openbare zitting van
2 november 2015 behandeld. Klager is, hoewel deugdelijk opgeroepen, niet verschenen. Verweerster was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde.
2. De feiten
Op 14 januari 2015 heeft klager vanwege een tandheelkundige behandeling bij apotheek [E] een recept van de tandarts voor antibiotica ingeleverd en heeft hij het pijnstillende middel Ascal gekocht. Met het oog op deze tandheelkundige behandeling was klager een week tevoren op advies van de tandarts gestopt met het nemen van zijn anti-stollingsmedicatie. Klager heeft dit niet meegedeeld aan de Trombosedienst [F].
Apotheek [E] heeft diezelfde dag (14 januari 2015) telefonisch contact opgenomen met een administratief medewerker van de Trombosedienst [F], waar verweerster als medisch leider en arts aan verbonden is, met de mededeling dat klager gestopt was met zijn anti-stollingsmedicatie.
Namens de apotheek is verder een zogenaamde `stop-fax' verstuurd naar de Trombosedienst [F].
Op 14 januari 2015 heeft een collega-arts van verweerster naar aanleiding van het bericht van de apotheek eenmaal geprobeerd telefonisch contact te krijgen met klager. Dit is niet gelukt.
De inhoud van de stop-fax is vervolgens per brief gedateerd 14 januari 2015 doorgeleid naar de huisarts van klager. Deze brief vermeldt onder meer:
"Bij deze deelt ondergetekende u mede dat bij bovengenoemde patient de behandeling met cumarinederivaten definitief gestopt is ivm non-compliance.
Dhr. is op eigen initiatief gestopt met de VKA en heeft Ascal 600 mg gekocht volgens opgave apotheek [E].
Met collegiale groet,
[C], medisch leider [G]".
Deze brief is digitaal ondertekend door de collega-arts van verweerster. Per abuis staat de naam van verweerster onder de brief; dit had de naam van de collega-arts moeten zijn. Een administratief medewerker van de Trombosedienst [F] heeft de verkeerde naam ingevoerd en de collega-arts heeft dit bij accordering over het hoofd gezien.
Later bleek de Trombosedienst [F] (en dus ook verweerster) dat sprake was van een misverstand, in die zin dat klager niet beoogde de behandeling met anti-stollingsmedicatie permanent te staken. Verweerster heeft klager dit bij brief van 10 maart 2015 bericht. In maart 2015 is de behandeling vervolgens hervat.
3. Het standpunt van klager en de klacht
Klager verwijt het verweerster dat zij een conclusie heeft getrokken zonder de achtergrond te kennen en zonder met klager te hebben gesproken.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster betreurt de gang van zaken. Ten onrechte is de conclusie getrokken dat klager de behandeling bij de Trombosedienst [F] wilde beeindigen. Inmiddels zijn maatregelen getroffen om een situatie zoals deze te voorkomen. Verweerster meent wel dat het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel een te zwaar middel is, onder meer gezien het feit dat het probleem meteen is opgelost toen voor de Trombosedienst [F] duidelijk werd dat het niet de bedoeling van klager was om de behandeling met
anti-stollingsmedicatie te staken.
5. De overwegingen van het college
Het college overweegt als volgt. Verweerster was niet feitelijk betrokken bij hetgeen zich heeft afgespeeld op 14 januari 2015. Zij heeft geen contact gehad met de apotheek, zij was niet degene die geprobeerd heeft klager te bellen ter controle van de mededeling van de apotheek, zij was niet degene die de stop-fax heeft verwerkt en zij heeft niet de brief aan de huisarts van klager opgesteld en/of digitaal ondertekend.
Toch is het college van oordeel dat verweerster een tuchtrechtelijk verwijt te maken valt. Daartoe overweegt het college als volgt.
Het college hecht eraan de belangrijke rol die een trombosedienst vervult, te benadrukken. De gevolgen van het stoppen met anti-stollingsmedicatie waar deze wel nodig is, zoals bij klagers aandoening (atriumfibrilleren) het geval is, zijn immers groot en ernstig, althans kunnen dat zijn. Gelet hierop mocht een werkwijze binnen de Trombosedienst [F] worden verwacht, waarbinnen gewaarborgd was dat niet alleen bij de patient werd gecontroleerd of deze inderdaad was gestopt met de anti-stollingsmedicatie en zo ja waarom, maar dat ook overleg plaatsvond met de behandeld huisarts en, indien aan de orde, de behandeld specialist. Deze laatste stap (overleg met de arts) vond echter niet plaats. Ook kan het eenmaal proberen een patient telefonisch te bereiken niet worden gekwalificeerd als een voldoende zorgvuldige wijze van verifieren bij de patient. De jegens een patient in acht te nemen zorgvuldigheid brengt mee, dat indien telefonisch contact niet stand komt, dan toch ook op andere wijze, zoals schriftelijk, wordt getracht contact te krijgen met de patient. Dat binnen de Trombosedienst [F] gewaarborgd was dat alles in het werk werd gesteld om contact te krijgen met de patient en dat overleg met de behandeld (huis)arts plaatsvond, is het college niet gebleken. Het college acht verweerster voor het ontbreken van een voldoende zorgvuldige werkwijze in haar hoedanigheid van medisch leider verantwoordelijk. In zoverre is de klacht gegrond.
Tijdens de zitting is naar voren gebracht, dat naar aanleiding van de klacht van klager de werkwijze is uitgebreid. Inmiddels behoort bijvoorbeeld wel tot de werkwijze dat niet alleen met de patient wordt gebeld maar ook met de (huis)arts. Ook dient voortaan te worden gecontroleerd of alles in het werk is gesteld om de patient te motiveren de behandeling voort te zetten. Ook heeft verweerster laten weten het zeer vervelend te vinden voor klager dat het zo gelopen is.
Gelet op de houding van verweerster en het inzicht dat is getoond door de werkwijze naar aanleiding van de klacht van klager uit te breiden, is het college van oordeel dat kan worden volstaan met het geven van een waarschuwing.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt verweerster de maatregel van waarschuwing op.
Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven als voorzitter, mr. I. Boekhorst als lid-jurist,
J. Poelen, H.C.Th. Maassen en B.C.A.M. van Casteren als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo als secretaris en in het openbaar uitgesproken op
10 december 2015 in aanwezigheid van de secretaris.