Tuchtrecht | Geen of onvoldoende zorg | ECLI:NL:TGZCTG:2015:367
ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2015:367
Datum uitspraak: 10-12-2015
Datum publicatie: 10-12-2015
Zaaknummer(s): c2015.062
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beroepsgroep: Arts
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De klacht is gericht tegen een verzekeringsarts. In het kader van de toetsing van de re-integratie-inspanningen aan de zijde van de werkgever van klaagster bij de aanvraag van een uitkering op grond van de Wet WIA is door verweerster, verzekeringsarts, een rapport uitgebracht. Aan de werkgever werd in verband met onvoldoende re-integratie-inspanningen een loonsanctie opgelegd. Klaagster verwijt verweerster dat zij heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die zij jegens klaagster behoorde te betrachten door:1. klaagster te straffen met nog een jaar re-integratieverplichtingen bij haar werkgeveromdat verweerster een ander oordeel heeft gegeven over klaagsters gezondheidssituatie dande bedrijfsarts;2. te oordelen over het handelen van de bedrijfsarts, waartoe zij niet bevoegd is.RTG Amsterdam: Klacht als kennelijk ongegrond afgewezen.Het CTG verwerpt het beroep.
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2015.062 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
gemachtigde C.,
tegen
G., verzekeringsarts, werkzaam te B., verweerster in beide instanties, gemachtigde F..
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster - heeft op 26 maart 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen G. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van
31 oktober 2014, onder nummer 14/124, heeft dat College de klacht afgewezen.
Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep, tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2015.061, behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 12 november 2015, waar zijn verschenen klaagster, bijgestaan door C., en de arts, bijgestaan door F.
Partijen hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
"2. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1
Klaagster, geboren in 1975, is op 12 januari 2011 uitgevallen voor haar werk. Na gedeeltelijke hervatting is klaagster op 13 december 2011 wederom volledig uitgevallen.
2.2
Verweerster heeft op 29 november 2012 een verzekeringsgeneeskundige beoordeling verricht in het kader van de toetsing van de re-integratie-inspanningen aan de zijde van de werkgever bij de aanvraag van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Het medisch onderzoeksverslag luidt, voor zover thans van belang:
"Betreft
Een verzekeringsgeneeskundig onderzoek in het kader van een RIV toets.
(...)
4.1 Overwegingen en functionele mogelijkheden
(...)
Het is reeel rekening te houden met beperkingen in het functioneren zoals deze door de bedrijfsarts zijn beschreven. Gezien het beeld aangevuld met het dagverhaal is het echter niet aannemelijk dat er sprake is van een mate van urenbeperking zoals deze door de bedrijfsarts is gesteld. Hoewel zij beperkt is in haar activiteiten, zowel als gevolg van de duizeligheid als vanwege klachten aan nek, arm en schouder bestaat er op basis van het medisch beeld onvoldoende bewijs voor het argument dat er sprake zou zijn van een dermate energetische beperkingen dat betrokkene niet meer dan 2 uur per dag actief zou kunnen zijn. De door de bedrijfsarts aangegeven beperking leiden hierdoor ten onrechte tot een marginale belastbaarheid.
5 Conclusie
De bedrijfsarts heeft de functionele mogelijkheden niet adequaat ingeschat.
2.3
Aan de werkgever van klaagster werd in verband met onvoldoende re-integratie-inspanningen een loonsanctie opgelegd.
3. De klacht en het standpunt van klaagster
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die zij jegens klaagster behoorde te betrachten door :
1. klaagster te straffen met nog een jaar re-integratieverplichtingen bij haar werkgever omdat verweerster een ander oordeel heeft gegeven over klaagsters gezondheidssituatie dan de bedrijfsarts;
2. te oordelen over het handelen van de bedrijfsarts, waartoe zij niet bevoegd is.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college
5.1
Er is in de onderhavige zaak sprake van een verschil van professioneel inzicht tussen twee beroepsbeoefenaren inzake de functionele mogelijkheden van een werknemer. Een dergelijke situatie, waarbij elke beroepsbeoefenaar oordeelt vanuit het eigen specialistisch kader, kan zich regelmatig voordoen zonder dat dit hoeft te duiden op een onoordeelkundig oordeel van de een of de ander. Dat daarvan sprake is geweest is naar het oordeel van het college niet komen vast komen te staan.
5.2
Bij de beoordeling van de vraag of een advies van een arts voldoet aan de daaraan te stellen eisen dienen - in navolging van de jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege - de volgende criteria in aanmerking te worden genomen:
1. Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;
2. Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;
3. In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;
4. Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;
5. De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.
Het college toetst ten volle of het onderzoek door de arts uit het oogpunt van
vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.
5.3
Het college is van oordeel, gelet op het onderzoeksverslag en de overige stukken in het dossier, dat verweerster gedegen onderzoek en voldoende onderzoeksactiviteiten heeft verricht. De door verweerster opgestelde rapportage en de daarin getrokken conclusie kan de in overweging 5.2 verwoorde toets doorstaan. Gelet op het kader waarin het medisch onderzoek plaatsvond, het kader van de Wet WIA, diende verweerster de bevindingen van de bedrijfsarts te toetsen en daartoe was zij ook bevoegd.
5.4
Verweerster heeft beoordeeld of er vanuit de medische gegevens een plausibele verklaring kon worden gegeven voor de aanwezigheid van de als zeer beperkt aangegeven belastbaarheid. Nadien heeft de arbeidsdeskundige getoetst of er voldoende re-integratie-inspanningen waren verricht door de werkgever en klaagster. Dat klaagster ten gevolge van de aan haar werkgever opgelegde loonsanctie een langere periode diende te re-integreren kan niet tuchtrechtelijk aan verweerster worden verweten.
5.5
De conclusie van het voorgaande is dat de klacht, in beide onderdelen, kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.
Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt."
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
Procedure
4.1 Klaagster beoogt met haar beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen zij daartoe heeft aangevoerd komt in de kern neer op een herhaling van de stellingen die zij reeds in eerste aanleg heeft geuit.
4.2 De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot
verwerping van het beroep.
Beoordeling
4.3 Het hoger beroep richt zich tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Dat betekent dat het niet mogelijk is in hoger beroep nieuwe klachten op te werpen die in eerste aanleg niet aan de ordezijn geweest. De door klaagster eerst in hoger beroep opgeworpen klacht betreffende bejegening door de arts is in eerste aanleg niet aan de orde geweest en valt derhalve buiten het bereik van het hoger beroep. Het Centraal Tuchtcollege zal klaagster in zoverre in haar beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4.4 Klaagster heeft aangevoerd dat het Regionaal Tuchtcollege haar ten onrechte niet heeft bericht of door de arts schriftelijk is gereageerd op de bij het mondeling vooronderzoek door klaagster overgelegde stukken. Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat indien en voor zover er sprake is geweest van een tekortkoming in de behandeling in eerste aanleg dit inmiddels is hersteld door de behandeling van de zaak in hoger beroep waar partijen zowel schriftelijk als mondeling bij de zitting in de gelegenheid zijn gesteld datgene naar voren te brengen wat volgens hen van belang is.
4.5 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft en neemt over hetgeen het Regionaal Tuchtcollege in de beslissing waarvan beroep heeft overwogen en voegt hieraan toe dat, voor zover de loonsanctie op onjuiste gronden is opgelegd, dit niet aan de arts kan worden verweten maar het gevolg is van de beoordeling van de re-integratie-inspanningen door de arbeidsdeskundige.
4.6 Op grond van het vorenstaande wordt het beroep verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verklaart klaagster in het beroep niet-ontvankelijk voor zover zij in beroep een nieuwe klacht heeft geuit;
verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mr. M.W. Zandbergen en mr. G.P.M. van den Dungen, leden-juristen en drs. J.A.F. Leunisse-Walboomers en
drs. H.S. Boersma, leden-beroepsgenoten, en mr. J. van den Hoven, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 10 december 2015.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.