Gemeenten sturen nog beperkt op doelmatigheid bij inkoop van zorgtaken


Persbericht | 10-12-2015

Gemeenten besteden veel van de onlangs gedecentraliseerde zorgtaken uit aan het zorgveld. De vormgeving van de inkoop bepaalt in hoeverre zij de voordelen van uitbesteding plukken, of dat ze voornamelijk te maken krijgen met de nadelen.

Taken uitbesteed, maar dan? De gemeente als inkoper binnen het sociaal domein

Download (PDF document, 1.7 MB) | 52 pagina's

Voor de Wmo-voorziening begeleiding blijkt dat zo'n 60 procent van alle gemeenten heeft vastgehouden aan een vaste vergoeding per uur geleverde zorg. Deze manier van bekostigen prikkelt zorgaanbieders echter niet om op kosten te besparen door met innovatieve behandelmethoden het zorgvolume te
verlagen. Alternatieve bekostigingsmodellen geven een sterkere prikkel tot doelmatigheid, maar gaan wel gepaard met een risico op verlies van kwaliteit en op afwenteling van clienten richting andere zorgaanbieders.

Dit zijn enkele conclusies uit de CPB Notitie 'Taken uitbesteed, maar dan? De gemeente als inkoper binnen het sociaal domein', die het Centraal Planbureau vandaag publiceert. De notitie geeft een overzicht van de kansen en risico's van uitbesteding van de toeleiding naar tweedelijnshulp
(doorgaans belegd in sociale wijkteams) en de uitvoering van zorg in de tweede lijn. Sturingsinstrumenten om kansen te benutten en risico's te beperken komen uitgebreid aan de orde, waarbij de vormgeving van de contracten met aanbieders centraal staat. In samenwerking met het Public
Procurement Research Centre (PPRC) brengt de notitie ook in kaart hoe gemeenten Wmo-begeleiding vooralsnog hebben ingekocht. De belangrijkste bevindingen worden toegelicht op een beleidsseminar dat vanmiddag van 14:30 tot 17:00 plaatsvindt op het ministerie van Economische Zaken.

Het type bekostiging bepaalt voor een groot deel in hoeverre het aantrekkelijk is voor aanbieders om het zorgvolume terug te dringen. Bij een vast bedrag op basis van bevolkingsomvang en -samenstelling van een wijk of gemeente is deze prikkel het sterkst: elk uur geleverde zorg minder
resulteert in een kostenbesparing voor de zorgaanbieder. Deze heeft dan - ook als hij invloed heeft op de toegang tot zorg in de tweede lijn - geen prikkel om te veel clienten door te verwijzen naar de eigen organisatie. Bij een vaste vergoeding per populatie worden echter afwenteling van
clienten en onderinvestering in kwaliteit aantrekkelijker. Onderinvestering in kwaliteit kan bijvoorbeeld ontstaan door de inzet van goedkope krachten. Het opnemen van kwaliteitseisen in contracten kan dit risico ondervangen, mits het mogelijk is om de prestaties van zorgaanbieders objectief
te meten. Ook biedt toezicht in combinatie met een optie tot contractverlenging een prikkel voor aanbieders om hoogwaardige kwaliteit te leveren en zodoende een goede reputatie te verwerven.

Voor complexe zorgvormen is het vastleggen van kwaliteitseisen en toezicht op de naleving ervan doorgaans maar beperkt mogelijk: het resultaat van een jeugd-ggz-behandeling is bijvoorbeeld moeilijk meetbaar. Bekostigingsmodellen met minder sterke doelmatigheidsprikkels dan een vaste vergoeding
per populatie passen dan beter. Te denken valt aan hybride vormen (bijvoorbeeld een vaste vergoeding per client per maand of jaar), waarbij het risico op afwenteling en verlies van kwaliteit minder groot is. Een ander voordeel van deze tussenvormen ten opzichte van populatiebekostiging is dat
ze ruimte bieden voor keuzevrijheid voor de client. Dit geeft zorgaanbieders een prikkel om te investeren in kwaliteitsaspecten die niet in contracten zijn vast te leggen, maar wel worden ervaren door de client.

Bijlagen

Infographic behorend bij de CPB Notitie (PDF document, 923.6 KB)

* Print pagina
* Stuur pagina door
* [IMG] [IMG] [IMG] [IMG]