Tuchtrecht | Onvoldoende informatie | ECLI:NL:TGZRSGR:2015:159
ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2015:159
Datum uitspraak: 08-12-2015
Datum publicatie: 08-12-2015
Zaaknummer(s): 2015-088
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beroepsgroep: Arts
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Zoontje van klaagster verblijft in pleeggezin. Huisarts van pleeggezin is ook huisarts van zoontje. Ondanks aandringen van klaagster en verwijzing naar wettelijke regeling weigert huisarts klaagster informatie te geven over haar zoontje, omdat zij geen ouderlijk gezag meer heeft. Artikel 1:377c Burgerlijk Wetboek geeft de ouder zonder ouderlijk gezag recht op bepaalde informatie, die de arts moest geven. Klacht gegrond. Berisping, mede vanwege recente waarschuwing.
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Datum uitspraak: 8 december 2015
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A,
wonende te B,
klaagster,
tegen:
C, huisarts,
werkzaam te D,
verweerder.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 14 april 2015;
- het verweerschrift met bijlage;
- de repliek met bijlage;
- de dupliek;
- de brief d.d. 18 juni 2015 van klaagster;
- de brief van de secretaris van het College d.d. 23 juni 2015;
- de brief van verweerder met bijlagen d.d. 28 september 2015.
1.2 De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
1.3 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 13 oktober 2015. Klaagster is verschenen en heeft haar standpunt mondeling toegelicht. Verweerder is niet verschenen, met bericht van verhindering.
2. De feiten
2.1 Klaagster is de moeder van een zoon, genaamd E, geboren in 2004, die in het kader van een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing in een pleeggezin verblijft. De pleegouders hebben verweerder als huisarts en zij hebben E in mei 2011 ook bij hem ingeschreven. Verweerder heeft E van tijd tot tijd behandeld. Tot 19 juni 2014 had klaagster het ouderlijk gezag over E.
2.2 Bij beslissing van 7 januari 2014 heeft dit College verweerder de maatregel van waarschuwing opgelegd, omdat hij zonder goede grond had geweigerd om aan klaagster inzage te geven in, althans afschrift te geven van, het medisch dossier van E. Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg heeft op 20 november 2014 het beroep van verweerder tegen die uitspraak verworpen en de opgelegde maatregel in stand gelaten.
2.3 Vanaf 19 juni 2014 is klaagster niet meer met het ouderlijk gezag over E belast.
2.4 Naar aanleiding van een nieuw verzoek van klaagster heeft verweerder haar bij brief van 27 januari 2015 meegedeeld, dat hij eerst wilde uitzoeken of klaagster recht op had dossierinzage. Bij e-mail van 12 februari 2015 heeft klaagster aan verweerder geschreven, dat zij op grond van artikel 377c BW ook zonder gezag recht had op inzage, waarbij zij verzocht om binnen zeven dagen te laten weten wanneer zij het dossier kon inzien. Met zijn e-mail van 18 februari 2015 heeft verweerder klaagster geantwoord dat hij na beeindiging van haar ouderlijk gezag niet meer verplicht was op haar verzoek in te gaan.
3. De klacht
Klaagster verwijt verweerder dat hij haar - ondanks herhaaldelijk aandringen en de uitspraken van dit College en het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidzorg - geen inzage in de medische gegevens van haar zoon heeft gegeven.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder stelt niet meer verplicht te zijn om op het informatieverzoek van klaagster in te gaan, omdat klaagster inmiddels geen ouderlijk gezag meer heeft. Hij verwijst haar daarvoor naar Bureau Jeugdzorg. Bij brief van 28 september 2015 heeft verweerder het medisch dossier van E en enige op deze zaak betrekking hebbende correspondentie naar het College gestuurd. Verweerder heeft gesteld E op 12 december 2014 uit de praktijk te hebben uitgeschreven en hem vanaf die datum slechts als passant te behandelen en hem een waarneembriefje mee te geven; de laatste aantekening in het dossier dateert van 28 april 2015.
5. De beoordeling
5.1 Na de uitspraken van dit College (in andere samenstelling) en het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg is er een wijziging in de situatie van klaagster ontstaan, doordat zij thans niet meer met het ouderlijk gezag is belast.
5.2 Verweerder heeft gesteld dat hij E uit zijn praktijk had uitgeschreven. Desondanks is niet geheel duidelijk of verweerder thans nog de huisarts van E is. Verweerder heeft immers aangegeven dat als E hem nodig heeft, hij geen dossieraantekeningen meer maakt maar dat hij hem als passant behandelt en hij waarneembriefjes van de consulten maakt. Wat er ook zij van deze stelling, E was ten tijde van het verzoek van klaagster in ieder geval nog patient bij hem.
5.3 Klaagster had ingevolge artikel 1:377c van het Burgerlijk Wetboek als niet-gezagdragende ouder recht op informatie over belangrijke feiten en omstandigheden die de persoon van E of zijn verzorging of opvoeding betreffen. Verweerder diende haar in die zin dus wel te informeren, tenzij een van de uitzonderingen in de desbetreffende bepaling zich zou voordoen, maar dat is gesteld noch anderszins gebleken. Daaraan doet niet af dat klaagster, omdat zij niet meer het gezag over E had, geen recht meer had op inzage in of een afschrift van het dossier. Voor zover verweerder onzeker was over de vraag of hij klaagster informatie over E mocht geven, had hij deze informatie ook kunnen vinden in de `KNMG-richtlijnen inzake het omgaan met medische gegevens'. Hierin staat: "De ouder die niet (meer) met gezag is belast, treedt niet (meer) op als vertegenwoordiger, beslist niet mee over de behandeling en heeft geen rechten die aan dat beslissingsrecht zijn gekoppeld (zoals het inzagerecht). De niet met gezag belaste ouder heeft desgevraagd evenwel recht op informatie over belangrijke feiten en omstandigheden die het kind of diens verzorging en opvoeding betreffen. Dit recht geldt ten opzichte van derden die beroepsmatig over die informatie beschikken." Nu verweerder zonder goede grond heeft geweigerd klaagster op haar verzoek en haar aandringen over E te informeren, heeft hij in strijd gehandeld met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg zoals bedoeld in artikel 47, tweede lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. De klacht is dan ook gegrond. Dat verweerder kort voor de terechtzitting, met zijn bericht van verhindering van 28 september 2015, alsnog het dossier van E aan het College heeft gestuurd maakt het oordeel niet anders.
5.4 Het College is van oordeel dat de maatregel van berisping passend is. Daarbij neemt het mede in aanmerking dat verweerder nog kort voordat hij klaagster weigerde informatie te geven, de maatregel van waarschuwing opgelegd had gekregen voor een weigering in een soortgelijke situatie.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:
verklaart de klacht gegrond en legt op de maatregel van: berisping.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.J. Sarlemijn, voorzitter, H.N. Koetsier en
dr. G.J. Dogterom, leden-artsen, bijgestaan door mr. Y.M.C. Bouman, secretaris, en
uitgesproken in het openbaar op 8 december 2015.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klaagster en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te
Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.