Onderzoekscommissie vernietigend over Teeven-deal
Web only | wo 09 dec 2015
De deal die toenmalig officier van justitie Fred Teeven in 2000 sloot met drugscrimineel Cees H. kan de toets der kritiek niet doorstaan. De afspraak op zich deugde van geen kanten en is ook onjuist tot stand gekomen en afgewikkeld. De wijze waarop minister van Veiligheid en Justitie Ivo Opstelten met de kwestie is omgegaan toen die in 2014 en 2015 opspeelde, vertoont tekortkomingen.
Dat heeft een onderzoekscommissie onder leiding van oud-ombudsman Martin Oosting vastgesteld. Die was in het leven geroepen om de zaak uit te pluizen die Opstelten en Teeven in maart dit jaar hun baan als minister en staatssecretaris van Veiligheid en Justitie kostte.
Dat gebeurde nadat Opstelten eerst lang had volgehouden dat er met de deal 1,2 miljoen gulden gemoeid was geweest, terwijl het uiteindelijk 4,7 miljoen bleek te zijn die Cees H. mocht houden na het betalen van een boete van 750.000 gulden. Ook hield hij geruime tijd vol dat er geen bonnetje meer van was te vinden, terwijl dat er uiteindelijk toch bleek te wezen. Had Opstelten met zijn ambtenaren de kwestie beter aangepakt, dan had hij mogelijk niet hoeven af te treden, stelt Oosting.
Eigenlijk mocht de Teeven-deal in de gekozen vorm ook gewoon al niet. Maar het proces van goedkeuring door het college van procureurs-generaal was ook niet goed. Er is ook geen rechtvaardiging te vinden voor het feit dat Teeven de Belastingdienst erbuiten hield.
De commissie vindt daarnaast het bedrag waarvoor geschikt werd (750.000 gulden) met de voor hasjhandel veroordeelde crimineel laag in verhouding tot zijn vermogen. Dat werd door de fiscale recherche FIOD geschat op bijna 22 miljoen gulden, waarna het OM beslag legde op 4,6 miljoen. De commissie schrijft dat het onduidelijk is waarom het OM voor dit bedrag koos: "geen duidelijk onderbouwde keuze."
Uit het persbericht van de commissie:
"Volgens een proces-verbaal van de FIOD van 15 december 1994 hadden de bij H. aangetroffen vermogensbestanddelen op dat moment een waarde van ruim 21 miljoen gulden (waarvan voor 4.693.595 gulden onder beslag lag). In dit proces-verbaal werd gesteld dat dit bedrag ook het wederrechtelijk verkregen voordeel van H. vertegenwoordigde. Het ging daarbij overigens om de laagste schatting van het voordeel van H. die in de ontnemingsprocedure is gemaakt. Het Openbaar Ministerie heeft de vraag of dit bedrag - geheel of gedeeltelijk - kon worden toegerekend aan de hasjhandel waarvoor H. is veroordeeld niet door de rechter laten beantwoorden, en daarover ook niet zelf een standpunt bepaald. In plaats daarvan is besloten om af te zien van voorzetting van de in 1994 ingezette gerechtelijke ontnemingsprocedure, en om in te zetten op ontneming via een schikkingsovereenkomst."