Tuchtrecht | Geen of onvoldoende zorg | ECLI:NL:TGZCTG:2015:364

ECLI:NL:TGZCTG:2015:364

Datum uitspraak: 03-12-2015

Datum publicatie: 04-12-2015

Zaaknummer(s): c2015.112

Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klacht tegen een psychiater. Klager verwijt de psychiater dat hij onzorgvuldig jegens hem heeft gehandeld door hem tegen zijn wil te behandelen waardoor klager gedurende zeven weken de status IBS had. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af, het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

---------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.112 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

V., psychiater, werkzaam te F., verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. A.J. Verbout, verbonden aan het G. te F..

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 26 juni 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen V. - hierna de psychiater - een klacht ingediend. Bij beslissing van 6 januari 2015, onder nummer 14/213 heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Van de zijde van de psychiater is een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2015.037, C2015.064, C2015.066, C2015.067, C2015.086, C2015.087, C2015.088, C2015.089, C2015.090, C2015.091, C2015.092, C2015.110 en C2015.113 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 28 oktober 2015, waar de psychiater en haar gemachtigde zijn verschenen. Klager is, zonder kennisgeving vooraf, niet verschenen.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

"2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1

Klager, geboren in 1988, is van 13 januari 2010 tot en met 29 april 2010 opgenomen geweest in het G. F..

2.2

Verweerster was als psychiater betrokken bij de behandeling van klager.

2.3

Op 18 januari 2010 werd een inbewaringstelling (IBS) geadviseerd en door de burgemeester afgegeven. Door de rechter werd op 20 januari 2010 de IBS bekrachtigd voor een periode van drie weken. Er is door een niet bij de behandeling betrokken psychiater een geneeskundige verklaring afgegeven.

2.4

Op 8 februari 2010 werd een beoordeling gedaan in verband met een rechterlijke machtiging (RM). De rechtbank heeft op 10 maart 2014 beslist tot het verlenen van de rechterlijke machtiging voor de duur van een half jaar.

3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die zij jegens klager behoorde te betrachten door hem tegen zijn wil te behandelen waardoor klager gedurende zeven weken de status IBS heeft gehad en daarna zes maanden op basis van een RM in het G. F. heeft moeten verblijven.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

De gedwongen behandeling en de daaraan te stellen eisen zijn neergelegd in de Wet BOPZ (Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen). Daarin staan ook de eisen omtrent een IBS en een RM in beschreven.

Gelet op de decursus betreffende klager heeft verweerster in redelijkheid kunnen oordelen dat een onafhankelijk psychiater klager diende te beoordelen in het kader van een IBS. Dat de burgemeester deze IBS heeft afgegeven en de rechtbank op

20 januari 2010 de machtiging tot voortzetting van de IBS heeft verleend kan niet aan verweerster worden toegerekend. Dat de gedwongen behandeling van klager langer heeft geduurd dan noodzakelijk is het college niet gebleken.

Het college kan zich in grote lijnen verenigen met hetgeen verweerster in haar verweerschrift heeft doen aanvoeren in het verweerschrift - hetgeen gesteund wordt door de daarbij overgelegde producties - met betrekking tot de klacht en de gegrondheid daarvan en neemt die overwegingen over.

5.3

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.

Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47

lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt."

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 In hoger beroep heeft klager, zo begrijpt het Centraal Tuchtcollege, zijn klacht herhaald.

4.2 De psychiater heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert primair tot niet-ontvankelijkverklaring van klager in zijn hoger beroep en subsidiair tot verwerping van het hoger beroep.

4.3 Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat klager kan worden ontvangen in zijn hoger beroep nu hij zijn klacht, althans zo begrijpt het Centraal Tuchtcollege het beroepschrift van klager, opnieuw en in volle omvang aan de orde stelt in hoger beroep. Voor het overige is het Centraal Tuchtcollege, met het Regionaal Tuchtcollege, van oordeel dat de psychiater in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat een onafhankelijk psychiater klager diende te beoordelen in het kader van een inbewaringstelling.

4.4 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege voorts geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mr. W.P. Bruinsma en mr. J.P. Fokker, leden-juristen en dr. C.J. Brenkman en prof. dr. P.P.G. Hodiamont, leden- beroepsgenoten en mr. M.W. van Beek, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van

3 december 2015. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.