Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2015:360

Datum uitspraak: 03-12-2015

Datum publicatie: 04-12-2015

Zaaknummer(s): c2015.090

Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klacht tegen een arts. Klager verwijt de arts dat hij een valse geneeskundige verklaring heeft opgesteld. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af, het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

-------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.090 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

P., arts, werkzaam te L., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. W.R. Kastelein, advocaat te Zwolle.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 26 juni 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen P. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 2 februari 2015, onder nummer 121/2014, heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Van de zijde van de arts is een gemotiveerd verweerschrift ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2015.037, C2015.064, C2015.066, C2015.067, C2015.086, C2015.087, C2015.088, C2015.089, C2015.091, C2015.092, C2015.110, C2015.112 en C2015.113 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 29 oktober 2015, waar de gemachtigde van de arts is verschenen. Klager is, zonder kennisgeving vooraf, niet verschenen.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2. FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager, geboren in 1988, is bekend met schizofrenie van het paranoide type. Tevens is sprake van alcohol- en cannabisafhankelijkheid. Klager gebruikt sinds 2011 geen antipsychotica meer. Hij heeft geen ziektebesef en -inzicht. Hij is in zijn ogen niet ziek en medicatie is naar zijn mening niet nodig.

In 2010 is klager opgenomen geweest met een IBS en later een RM wegens psychose met toenemend agressief gedrag.

Op 18 maart 2010 was klager opgenomen op de psychiatrische afdeling van het GF. Verweerder heeft op die dag een gesprek met klager gehad over een vervolgbehandeling na deze opname. Verweerder heeft van dit gesprek een verslag opgesteld. Op grond van dit gesprek is klager verwezen voor verdere behandeling/begeleiding naar het deeltijd team Q. van de instelling voor geestelijke gezondheidszorg te R..

Omdat klager dreigde terug te vallen is de behandeling op 28 mei 2010 klinisch voortgezet. In april 2011 was de toestand van klager zodanig dat de behandeling opnieuw in deeltijd kon plaatsvinden.

In oktober 2011 is de behandeling van klager overgenomen door het FACT-team van de instelling voor geestelijke gezondheidszorg GGz S.. In alle fases betrof de behandeling van klager medicatie en psycho-educatie en herstelzorg op het gebied van wonen, werken en sociale contacten.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij op 18 maart 2010 een valse geneeskundige verklaring heeft opgesteld en dat hij klager in de hele periode niet goed heeft verstaan en neppe zorg heeft verleend.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerders raadsvrouw voert -zakelijk weergegeven- aan dat dit de derde tuchtprocedure is die klager aanspant tegen een groot aantal, deels dezelfde, behandelaren die zij allen bijstaat met in grote lijnen steeds dezelfde verwijten. Verweerders kunnen zich niet aan de indruk onttrekken dat iedere keer dat zij verweer voeren en daarbij relevante dossierstukken overleggen van klager de reactie krijgen dat hij oude en nieuwe klachten indient tegen verweerders en tegen nieuwe artsen die hij in het dossier tegenkomt.

Verweerders raadsvrouwe stelt zich op het standpunt dat dit niet het doel kan zijn van tuchtrecht. Zij stelt zich op het standpunt dat klager misbruik maakt van zijn recht om te klagen en verzoekt het college klager niet-ontvankelijk te verklaren in zijn klacht.

Indien en voor zover het college dit verzoek niet zou honoreren verzoekt verweerders raadsvrouw de klacht af te wijzen. Voor zover nodig wordt hierna meer specifiek op het inhoudelijke verweer ingegaan.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Met betrekking tot het niet-ontvankelijkheidsverweer overweegt het college het volgende. Dit verweer slaagt niet.

Artikel 51 Wet BIG (ne bis in idem) verhindert al deels dat misbruik wordt gemaakt van het recht tot klagen.

Het klaagschrift, samen met de aanvullingen daarop voldoet aan de daaraan ingevolge artikel 4 van het Tuchtrechtbesluit te stellen eisen. Bijzondere, de onderhavige verweerder betreffende omstandigheden die zouden kunnen leiden tot de conclusie dat in deze zaak het recht tot klagen wordt misbruikt zijn gesteld noch gebleken. Dus dient de klacht door het college in behandeling genomen te worden.

5.2

Met betrekking tot de gegrondheid van de klacht wijst het college er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.3

Inhoudelijk overweegt het college het volgende.

Verweerder heeft met betrekking tot het intakegesprek dat hij op 18 maart 2010 met klager heeft gehad een verslag opgesteld. Een afschrift van dit verslag heeft verweerder overgelegd. Dit verslag betreft geen verklaring. Het verslag bevat namelijk geen waardeoordeel met betrekking tot klager en zijn gezondheidstoestand. Het college heeft geen aanwijzingen dat dit verslag niet juist is opgemaakt. Het had betrekking op een mogelijk vervolg op de opname van klager in het GF.. In zoverre klopt het dat klager nog in het GF. was.

Ook verder heeft het college geen aanwijzingen dat verweerder is tekortgeschoten in de zorg die hij ten opzichte van klager behoorde te betrachten.

5.4

Gelet op het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.

6. DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 In hoger beroep heeft klager, zo begrijpt het Centraal Tuchtcollege, zijn klacht herhaald.

4.2 De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

4.3 Het Centraal Tuchtcollege is met het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat de arts geen geneeskundige verklaring heeft opgesteld maar een verslag heeft gemaakt van het intakegesprek dat hij op 18 maart 2010 met klager heeft gehad en dat er geen aanwijzingen zijn dat dit verslag niet juist is opgemaakt.

4.4 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege voorts geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mr. W.P. Bruinsma en mr. J.P. Fokker, leden-juristen en dr. C.J. Brenkman en prof. dr. P.P.G. Hodiamont, leden- beroepsgenoten en mr. M.W. van Beek, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van

3 december 2015. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.