Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZCTG:2015:334
ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2015:334
Datum uitspraak: 01-12-2015
Datum publicatie: 02-12-2015
Zaaknummer(s): c2015.106
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beroepsgroep: Arts
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De aangeklaagde gynaecoloog, heeft poliklinisch een TVT-O ingreep uitgevoerd vanwege stressincontinentie klachten. Postoperatief heeft klaagster klachten gehouden en vier maanden na de eerste ingreep heeft verweerder het bandje weer doorgenomen. Een half jaar na deze tweede ingreep vond een evaluatie plaats met als conclusie dat sprake was van recidief stressincontinentie. Klaagster heeft zich vervolgens tot een ander ziekenhuis gewend waar zij 2,5 jaar later nogmaals is geopereerd. Klaagster verwijt de gynaecoloog te hebben gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die hij behoorde te betrachten door: 1. te laat adequaat en tijdig in te grijpen waardoor klaagster onnodig lang vele (urologische) verschijnselen en klachten heeft gehad. Hierdoor heeft klaagster vele vervolgconsulten en behandelingen elders moeten ondergaan; 2. geen goed dossier bij te houden van het ziekteverloop van klaagster. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt de klacht van klaagster.
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2015.106 van:
A.wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
gemachtigde : mr. drs. A.H.J. de Kort, advocaat te
Sint Michielsgestel,
tegen
C., gynaecoloog, wonende te D., werkzaam te E.,
verweerder in beide instanties,
gemachtigde; mr. O.L. Nunes, advocaat te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster - heeft op 24 juni 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. De klacht is op 16 juli 2014 ingekomen bij het bevoegde Regionaal Tuchtcollege Amsterdam. Bij beslissing van 16 december 2014, onder nummer 14/251 heeft dat College de klacht in al haar onderdelen en zonder verder onderzoek in raadkamer kennelijk ongegrond verklaard.
Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 27 oktober 2015, waar zijn verschenen de gemachtigde van klaagster mr. A.H.J. de Kort alsmede dr. C. bijgestaan door
mr. O.L. Nunes. Klaagster is om gezondheidsredenen niet verschenen.
De zaak is over en weer bepleit. Mr. A.H.J. de Kort heeft dat gedaan aan de hand van een pleitnota die aan het Centraal Tuchtcollege is overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.
"2. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1 Klaagster, geboren 6 augustus 1970, is op 29 januari 2008 poliklinisch geopereerd door verweerder in het E. Ziekenhuis te B. (hierna: ziekenhuis). Bij klaagster heeft die dag onder algehele anesthesie een `Tension-free Vaginal Tape (TVT)-O' ingreep plaatsgevonden vanwege stressincontinentie klachten.
2.2 De ingreep bij klaagster is zonder complicaties verlopen. Het postoperatieve beloop werd gestoord door urineretentie. Hierdoor moest klaagster twee dagen langer in het ziekenhuis verblijven dan verwacht. Over de TVT-O staat in de brief
d.d. 12 februari 2008 aan de huisarts, voor zover van belang, het volgende gemeld:
" Ingreep:
Onder algehele anesthesie vond TVT-O procedure plaats.
De ingreep verliep zonder complicaties.
Postoperatief beloop:
Profylactische antibioticabehandeling gedurende 7 dagen.
Spontane mictie kwam op gang zonder residuvorming.
Zij komt over 1 week en 2 maanden op onze polikliniek voor nacontrole"
2.3 Op 6 februari 2008 heeft klaagster een controle afspraak in het ziekenhuis bij verweerder. Tijdens het gynaecologisch onderzoek worden geen bijzonderheden geconstateerd. Het postmictie residu is minder dan 100 ml. Er is echter wel sprake van urgency klachten en enige dysurie.
2.4 Op 13 februari 2008 is klaagster met spoed gezien door verweerder in verband met pijnklachten in de onderbuik en het gevoel niet goed uit te kunnen plassen. Bij onderzoek werd een abnormaal hoog postmictie residu vastgesteld. Om die reden kreeg klaagster een transurethrale katheter.
2.5 Op 15 februari 2008 heeft klaagster een controle afspraak in het ziekenhuis gehad. Het echoscopisch bepaald residu was 200 ml. De urinekweek liet een grampositieve coc zien. Er werd een verblijfskatheter geplaatst.
2.6 Op 16 februari 2008 heeft klaagster wederom de polikliniek bezocht, omdat zij veel last had van de katheter. Er zijn tijdens het lichamelijk onderzoek geen bijzonderheden geconstateerd.
2.7 Op 18 februari 2008 werd de katheter bij klaagster verwijderd. In de periode die daarop volgt bleef klaagster pijn en mictieklachten houden waarvoor zij regelmatig werd gezien en onderzocht door verweerder in het ziekenhuis.
2.8 Op 20 mei 2008 is onder algehele narcose door verweerder de tape (het bandje) geidentificeerd en ingekliefd. Het (post)operatieve beloop was goed.
In de brief aan de huisarts staat hierover, zover van belang, het volgende gemeld:
" Op 20 mei 2008 werd onder algehele anesthesie en antibiotica profylaxe het TVT-O bandje doorgenomen.
Patiente kon diezelfde dag in goede conditie ons ziekenhuis verlaten.
0We zagen haar nadien nog een aantal malen op de polikliniek. Zij blijft klachten van stressincontinentie houden.
Wij zullen haar poliklinisch vervolgen,"
2.9 Op 17 november 2008 vond ten behoeve van klaagster een complete urogynaecologische evaluatie plaats op het urogynaecologisch spreekuur.
De conclusie van dit onderzoek was dat sprake is van recidief stressincontinentie en dat de klachten van urge incontinentie minder op de voorgrond stonden. Besloten is klaagster op proef te behandelen met vesicare alvorens wederom een operatie te overwegen. De proefbehandeling sloeg niet aan. Daarop stelde verweerder aan klaagster voor om haar operatief te behandelen met de zogenaamde `Remeex methode'. Hierna hebben klaagster en verweerder geen contact meer met elkaar gehad.
2.10 Op 20 april 2009 is klaagster in verband met haar aanhoudende klachten gezien door gynaecoloog F. in het G. ziekenhuis. Zij heeft klaagster doorgestuurd naar het H. te I. waar klaagster op
12 oktober 2011 is geopereerd."
2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.
"3. De klacht en het standpunt van klaagster
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die hij jegens klaagster behoorde te betrachten door:
1. te laat adequaat en tijdig in te grijpen waardoor klaagster onnodig lang vele (urologische) verschijnselen en klachten heeft gehad. Door dit late inadequate handelen door verweerder heeft klaagster vele vervolgconsulten en behandelingen elders moeten ondergaan;
2. geen goed dossier bij te houden van het ziekteverloop van klaagster.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan."
2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
"5. De overwegingen van het college
5.1Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2 Het eerste klachtonderdeel behelst het verwijt dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door niet tijdig (operatief) in te grijpen, waardoor klaagster onnodig lang urologische klachten heeft gehad.In zijn verweerschriftheeft verweerder dit betwist en het verwijt van klaagster beargumenteerd weerlegd. Verweerder voerde een afwachtend beleid, omdat hij een tweede operatie voor het doornemen (klieven) van het bandje wilde uitstellen, totdat aannemelijk was geworden dat de mictieproblemen van klaagster niet werden veroorzaakt door postoperatieve oedeem, of door de bij herhaling optredende blaasontstekingen. Het college vindt dit, mede gezien het feit dat mictieproblemen na een TVT-O vaak na verloop van tijd overgaan, geen onbegrijpelijke en een verdedigbare keuze. Daarbij is bovendien van belang dat uit de overgelegde stukken blijkt, dat verweerder de urologische problemen van klaagster goed monitorde, onder andere door de mictieklachten serieus te nemen en daar ook naar te handelen. Het college is dan ook van oordeel dat verweerder heeft gehandeld conform de geldende professionele standaard. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is dan ook geen sprake, zodat dit klachtonderdeel faalt.
5.3 Het tweede klachtonderdeel betreft de dossiervoering. Het college heeft geen aanwijzingen om te twijfelen aan de juistheid van de wijze waarop verweerder het ziekteverloop van klaagster heeft bijgehouden in het medisch dossier, zoals dat zich bij de stukken bevindt. Door klaagster is niet aangegeven welke informatie concreet mist. Het college is dan ook van oordeel dat ook dit klachtonderdeel ongegrond is, omdat het ontbreekt aan feitelijke grondslag.
De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.
Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt."
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
Procedure
4.1 In hoger beroep heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht. Zij verzoekt het Centraal Tuchtcollege - zakelijk weergegeven - het beroep gegrond te verklaren met een passende maatregel en publicatie.
4.2 De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep en bevestiging van de bestreden beslissing zo nodig met aanvulling en verbetering van de gronden.
Beslissing
4.3 In hoger beroep kan als onbetwist worden vastgesteld dat het medisch dossier inmiddels compleet is. Het Centraal Tuchtcollege heeft geen aanwijzing dat het medisch dossier door de arts te summier is bijgehouden. Voor het overige heeft de behandeling van de zaak in hoger beroep, en met name hetgeen ter zitting in hoger beroep nog naar voren is gekomen, het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. T.L. de Vries, voorzitter, mr. J.P. Balkema en
mr. A. Smeeing-van Hees, leden-juristen en drs. R.A. Verweij en dr. P.J.Q. van der Linden, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting
van 1 december 2015. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.