Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZRAMS:2015:110
ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2015:110
Datum uitspraak: 01-12-2015
Datum publicatie: 01-12-2015
Zaaknummer(s): 2015/002GZP
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beroepsgroep: Gezondheidszorgpsycholoog
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de gezondheidszorgpsycholoog dat hij tijdens de intake onzorgvuldig jegens hem heeft gehandeld. De klacht heeft ook betrekking op de bejegening. Ongegrond.
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE AMSTERDAM
Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 5 januari 2015 binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
k l a g e r,
tegen
C,
gezondheidszorgpsycholoog,
wonende te D,
v e r w e e r d e r.
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift, zoals nader toegelicht bij brieven ontvangen op 28 januari 2015,
24 februari 2015 en 1 april 2015;
- het verweerschrift;
- het door verweerder overgelegde medisch dossier;
- het proces-verbaal van het op 20 mei 2015 gehouden verhoor van klager in het kader van het vooronderzoek.
Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is ter openbare terechtzitting van 20 oktober 2015 behandeld.
Partijen waren aanwezig.
2. De feiten
Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1. Verweerder is werkzaam als gezondheidszorgpsycholoog bij het D te B.
2.2. Klager heeft zich telefonisch tot het D gewend. Hij heeft gesproken met een medewerkster van de administratie. Uit de van dit telefoongesprek opgemaakte notitie volgt dat klager zowel heeft geinformeerd naar de mogelijkheden van behandeling - waarbij hij samengevat heeft gemeld dat hij geen diepgravend onderzoek wenst - als naar de mogelijkheid voor het verkrijgen van een verklaring in verband met een gerechtelijke procedure tot wijziging van zijn voornaam.
2.3. Tussen klager en verweerder is een afspraak tot stand gekomen. Klager heeft verweerder een verwijsbrief overhandigd opgesteld door zijn huisarts. Deze brief luidt als volgt:
"Bovengenoemde patient verwijs ik naar specialistische E wegens recidiverende en toenemende diverse psychische klachten.
Er is vermoeden van een DSM IV stoornis. Dhr. is reeds bekend bij u. Svp zie het onderstaande.
07.08.2014
S dhr belt nav VM
zijn psy klachten van vroeger (ook uit zijn jeugd) spelen op. traumatisch verleden gehad. krijgt te maken met heftige herinneringen. maar ook stemmingswisselingen. boosheid, verdriet, frustratie, onrust, slapeloosheid. het beinvloedt zijn functioneren (werkt als zelfstandige) maar het geeft ook lichamelijke klachten.
in verleden contact E, toen bij psl voor PTSS en EMDR behandeling gehad.
nu weer behoefte aan psl hulp ook gesproken met geestelijke leiders vd kerk. kreeg dezelfde advies.
contact E F gehad, kan er terecht. alleen verwijsbrief klopte niet.
E P29.00 (andere psychische symptomen klachten)
P nu duidelijker. verwijzing. update 2 mnd
Actieve medicatie: geen via huisarts
Gaarne uw expertise."
2.4. Tussen partijen is niet in geschil dat de in de verwijsbrief opgenomen passage dat klager reeds bij het D bekend is, onjuist is.
2.5. Na de eerste afspraak hebben twee vervolgafspraken plaatsgevonden.
2.6. Verweerder heeft een rapport omtrent klager opgesteld. In dit rapport is bij "Hulpvraag" vermeld:
"Client meldt zichzelf aan bij D. Hij wil zijn voornaam veranderen en heeft hiervoor een verklaring van een psycholoog nodig. Client wenst daarnaast een behandeling voor zijn klachten."
2.7. Klager heeft tijdens de derde afspraak gemeld af te zien van verdere behandeling.
2.8. Bij brief van 30 september 2014 heeft verweerder de huisarts bericht dat klager tijdens de intakefase heeft aangegeven dat hij afziet van enige vorm van behandeling.
2.9. Verweerder heeft geen verklaring als waar door klager om gevraagd afgegeven.
3. De klacht en het standpunt van klager
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 47, eerste lid onder a. en b. van de Wet op de beroepen in de Gezondheidszorg (hierna: Wet BIG). Naar de stelling van klager heeft verweerder niet adequaat gereageerd op zijn verzoek een verklaring als waarom gevraagd af te geven en heeft verweerder hem onnodig en slechts uit een oogpunt van financieel gewin aan het lijntje gehouden.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college
5.1. Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. Het college zal deze vraag aan de hand van de klacht beantwoorden.
5.2 Klager heeft zich telefonisch tot het D gewend - waar hij heeft gesproken met een medewerkster van de administratie - met twee vragen. Uit de door deze medewerkster opgestelde telefoonnotitie volgt dat hij zowel aan de orde heeft gesteld de mogelijkheid van behandeling als de mogelijkheid van het verkrijgen van een verklaring in verband met een gerechtelijke procedure tot wijziging van zijn voornaam.
5.3. Ook uit hetgeen klager heeft gemeld bij verweerder volgt dat hij beide problemen aan de orde heeft gesteld. Het college wijst op hetgeen verweerder heeft vermeld in het rapport bedoeld onder 2.6. Het college heeft geen enkele aanwijzing dat verweerder een en ander in strijd met de waarheid heeft vermeld in het rapport.
5.4. Voorts kan niet uit het oog worden verloren dat klager verweerder een brief ter hand heeft gesteld als aangehaald in 2.3, waarin door de huisarts van klager wordt gemeld dat sprake is van recidiverende en toenemende diverse psychische klachten en wordt gevraagd om expertise. In deze verwijsbrief wordt op geen enkele wijze melding gemaakt van klagers wens tot het verkrijgen van een verklaring als hiervoor bedoeld.
5.5. Het college twijfelt niet aan de van aanvang af bij klager bestaande intentie een verklaring als hiervoor bedoeld te verkrijgen, maar kan er niet aan voorbij gaan dat klager door zijn handelwijze als geschetst in 5.2 tot en met 5.4 voor verweerder een onduidelijke situatie heeft gecreeerd omtrent hetgeen hij van verweerder verwachtte. Dit is des te ongelukkiger nu behandeling van klager door verweerder en het uitbrengen van een onafhankelijke expertise omtrent klager door verweerder, elkaar uitsluiten.
5.6. In de door klager ongetwijfeld onbedoeld gecreeerde onduidelijke situatie, met name gelet op de verwijsbrief van de huisarts, kan verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt dat hij is gestart met behandeling van klager als gevolg waarvan hij niet langer in staat was een onafhankelijke expertise uit te brengen. De omstandigheid dat een en ander eerst tijdens de derde bijeenkomst duidelijk is geworden leidt het college niet tot een ander oordeel. Ook indien eerder na het starten van de behandeling het verweerder duidelijk zou zijn geworden dat klager geen behandeling wenste, maar de afgifte van een onafhankelijke verklaring vorenbedoeld, dan nog zou verweerder deze als behandelaar niet meer hebben kunnen afgeven.
5.7. Het college deelt niet de opvatting van klager dat verweerder hem aan het lijntje zou hebben gehouden. Hoewel denkbaar is dat verweerder eerder tijdens de behandeling had onderkend dat klager niet zozeer behandeling maar de afgifte van een verklaring wenste, kan - naast hetgeen reeds in 5.5 is vermeld omtrent de door klager veroorzaakte verwarring - niet uit het oog worden verloren dat de eerste bijeenkomst tussen klager en verweerder relatief kort heeft geduurd, omdat klager te laat op de afspraak verscheen en dat ook de duur van de derde bijeenkomst relatief kort is geweest, omdat klager tijdens die bijeenkomst heeft aangegeven geen prijs te stellen op een verdere behandeling.
5.8. Uit hetgeen is overwogen in 5.1 tot en met 5.7 volgt dat de klachten zoals deze zijn vermeld in 3 niet slagen.
5.9. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht (in al haar onderdelen) ongegrond is. Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af.
Aldus gewezen op 20 oktober 2015 door:
mr. J. Brand, voorzitter,
dr. R.J. Takens, drs. L.J.J.M. Geertjens en drs. P. Citroen, leden-gezondheidszorgpsycholoog,
mr. drs. G.M. Boekhoudt, lid-jurist,
mr. J.W. Rouwendal, als secretaris,
en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 1 december 2015 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.
w.g. J. Brand, voorzitter
w.g. J.W. Rouwendal, secretaris