Uitspraak 201501735/1/A3

Tegen: de staatssecretaris van Economische Zaken

Proceduresoort: Hoger beroep

Rechtsgebied: Algemene kamer - Hoger Beroep - Flora en fauna

ECLI: ECLI:NL:RVS:2015:3667

201501735/1/A3.

Datum uitspraak: 2 december 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te [woonplaats],

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 11 februari 2015 in zaak nr. 14/218 in het geding tussen:

[appellant]

en

de staatssecretaris van Economische Zaken.

Procesverloop

Bij besluit van 23 mei 2013 heeft de staatssecretaris een verzoek van [appellant] om afgifte van een EG-certificaat voor de papegaai Molly van de soort Amazona viridigenalis (hierna: de papegaai) afgewezen.

Bij besluit van 10 januari 2014 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 11 februari 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

[belanghebbende] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[belanghebbende] en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 november 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. C.J. Driessen, advocaat te Beers, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J.E.W. Tieleman, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van Verordening (EG) Nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 (Pb 1997 nr. L 61) inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer (hierna: de Basisverordening) is verboden de aankoop, het te koop vragen, de verwerving voor commerciele doeleinden, het tentoonstellen voor commerciele doeleinden, het gebruik met winstoogmerk en het verkopen, het in bezit hebben met het oog op verkoop, het ten verkoop aanbieden of het vervoeren met het oog op verkoop van specimens van de in bijlage A genoemde soorten.

Ingevolge het tweede lid kunnen Lid-Staten het in bezit hebben van specimens, met name van tot de in bijlage A genoemde soorten behorende levende dieren, verbieden.

Ingevolge het derde lid kan in overeenstemming met de voorschriften van andere Gemeenschapswetgeving betreffende de instandhouding van wilde fauna en flora per geval ontheffing van de in het eerste lid genoemde verbodsbepaling worden verleend door afgifte van een daartoe strekkend certificaat door een administratieve instantie van de Lid-Staat waarin de specimens zich bevinden.

In bijlage A, behorende bij de Basisverordening, is onder meer opgenomen: Amazona viridigenalis.

Ingevolge artikel 59, eerste lid bis, van Verordening (EG) Nr. 865/2006 van de Commissie van 4 mei 2006 (Pb 2006 nr. L 166) houdende uitvoeringsbepalingen van de Basisverordening (hierna: de Uitvoeringsverordening) wordt de ontheffing voor de in artikel 8, derde lid, van de Basisverordening bedoelde specimens slechts verleend indien de aanvrager ten genoegen van de bevoegde administratieve instantie aantoont dat de betrokken specimens zijn verkregen conform de vigerende wetgeving inzake het behoud van wilde fauna en flora.

Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) kunnen bij algemene maatregel van bestuur als beschermde uitheemse plantensoort of beschermde uitheemse diersoort worden aangewezen plantensoorten onderscheidenlijk diersoorten die niet van nature in Nederland voorkomen en die in hun voortbestaan worden bedreigd of het gevaar lopen in hun voortbestaan te worden bedreigd, dan wel die zodanige gelijkenis vertonen met bedoelde soorten dat aanwijzing ervan noodzakelijk is ter bescherming van die soorten.

Ingevolge het tweede lid geschiedt de aanwijzing van een plantensoort of van een diersoort als beschermde uitheemse plantensoort onderscheidenlijk als beschermde uitheemse diersoort in afwijking van het bepaalde in het eerste lid bij ministeriele regeling indien die aanwijzing noodzakelijk is ter uitvoering van internationale verplichtingen of bindende besluiten van organen van de Europese Unie of andere volkenrechtelijke organisaties.

Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, is het verboden planten of producten van planten, of dieren dan wel eieren, nesten of producten van dieren, behorende tot een beschermde inheemse of beschermde uitheemse plantensoort onderscheidenlijk een beschermde inheemse of beschermde uitheemse diersoort, te koop te vragen, te kopen of te verwerven, ten verkoop voorhanden of in voorraad te hebben, te verkopen of ten verkoop aan te bieden, te vervoeren, ten vervoer aan te bieden, af te leveren, te gebruiken voor commercieel gewin, te huren of te verhuren, te ruilen of in ruil aan te bieden, uit te wisselen of tentoon te stellen voor handelsdoeleinden, binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen of onder zich te hebben.

Ingevolge artikel 75, eerste lid, kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, voor zover niet bij of krachtens enig ander artikel van deze wet vrijstelling is of kan worden verleend, vrijstelling worden verleend van de bij of krachtens de artikelen 8 tot en met 18 bepaalde verboden.

Ingevolge het tweede lid kan indien een vrijstelling als bedoeld in het eerste lid strekt tot uitvoering van internationale verplichtingen of bindende besluiten van organen van de Europese Unie of andere volkenrechtelijke organisaties, de vrijstelling bij ministeriele regeling worden verleend.

Ingevolge het derde lid kan de minister ontheffing verlenen van het bij artikel 13 bepaalde.

Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet zijn, voor zover het soorten als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel a, van de Ffw betreft, en met uitzondering van de daarin voorkomende beschermde inheemse dier- en plantensoorten, als beschermde uitheemse dier- en plantensoort als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de Ffw aangewezen de soorten genoemd in bijlage A bij de Basisverordening, met inachtneming van de tot die bijlage behorende opmerkingen over de interpretatie daarvan.

Ingevolge artikel 10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet geldt, met uitzondering van het verbod op het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen of het onder zich hebben, een vrijstelling van de verboden, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Ffw, voor specimens van soorten, genoemd in bijlage A bij de Basisverordening, indien een certificaat is afgegeven op grond van artikel 8, derde lid, van de Basisverordening.

2. [persoon] heeft de papegaai in 1993 vanuit de Verenigde Staten van Amerika meegenomen naar Nederland. In 2005 heeft [appellant] de papegaai van [persoon] gekocht. In 2011 heeft [appellant] de papegaai verkocht aan [belanghebbende]. [appellant] stelt dat hij nog steeds eigenaar van de papegaai is, omdat de in 2011 gesloten koopovereenkomst zou zijn vernietigd wegens oplichting, misleiding en bedrog. [belanghebbende] stelt zich op het standpunt dat de koopovereenkomst niet vernietigd is en hij eigenaar is van de papegaai. De papegaai is bestuursrechtelijk in bewaring genomen en verblijft thans in een dierentuin. Op 22 april 2013 heeft [appellant] het verzoek om afgifte van een EG-certificaat voor de papegaai ingediend. In het bezwaarschrift en het beroepschrift heeft hij toegelicht dat hij de papegaai weer terug wil en hij daartoe met het EG-certificaat de aankoop van de papegaai in 2005 achteraf wil legaliseren.

3. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris het verzoek om afgifte van een EG-certificaat voor de papegaai terecht heeft afgewezen, nu het niet aannemelijk is dat [appellant] eigenaar van de papegaai is.

4. [appellant] betoogt dat de rechtbank met haar oordeel dat de staatssecretaris het verzoek om afgifte van een EG-certificaat terecht heeft afgewezen, omdat [appellant] niet eigenaar is van de papegaai, buiten de omvang van het geding is getreden. Volgens hem heeft de staatssecretaris in de besluitvorming toegelicht dat de eigendomssituatie buiten beschouwing is gelaten.

4.1. In het besluit van 10 januari 2014 stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat het niet mogelijk is om een EG-certificaat te verstrekken indien een dier reeds is overgedragen zonder geldig certificaat. Voorts had volgens de staatssecretaris voor de papegaai geen EG-certificaat kunnen worden verstrekt, nu niet kan worden aangetoond dat de papegaai legaal in Nederland is ingevoerd. Verder licht hij in het besluit toe dat een bezitsontheffing niet mogelijk is, nu [appellant] geen eigenaar van de papegaai is.

4.2. Nu de eigendomssituatie onderdeel is van de motivering van het besluit van 10 januari 2014, dat bij de rechtbank ter toets lag, bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank door het betrekken van de eigendomssituatie in haar uitspraak buiten de omvang van het geding is getreden.

5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris het verzoek om afgifte van een EG-certificaat voor de papegaai terecht heeft afgewezen. Daartoe voert hij aan dat de papegaai in 1993 legaal is ingevoerd in Nederland en een EG-certificaat ook achteraf kan worden verstrekt. Voorts voert [appellant] aan dat hij bij brief van 4 januari 2012 aan [belanghebbende] mededeling heeft gedaan dat de koopovereenkomst vernietigd is en hij daarom eigenaar van de papegaai is.

5.1. Ingevolge artikel 59, eerste lid bis, van de Uitvoeringsverordening wordt een ontheffing als bedoeld in artikel 8, derde lid, van de Basisverordening slechts verleend indien de aanvrager aantoont dat het betrokken specimen is verkregen conform de vigerende wetgeving inzake het behoud van wilde fauna en flora.

Het door [appellant] bij de aanvraag verstrekte document met nummer C 17967 is een verklaring van een dierenarts over de gezondheid van de papegaai. Uit het document blijkt niet dat [persoon] de papegaai heeft verkregen conform de vigerende wetgeving inzake het behoud van wilde fauna en flora en [appellant] heeft dit, nu hij geen andere stukken heeft overgelegd, daarom niet aangetoond. Reeds hierom heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de staatssecretaris het verzoek om een EG-certificaat voor de aankoop van de papegaai in 2005 terecht heeft afgewezen.

Ter zitting van de Afdeling heeft [appellant] verklaard dat hij een EG-certificaat wil voor toekomstige handelingen met de papegaai en daartoe gesteld dat hij eigenaar is van de papegaai. De juistheid van deze stelling daargelaten, heeft de staatssecretaris terecht een dergelijk EG-certificaat niet verleend, nu, zoals hiervoor is overwogen, terecht geen EG-certificaat voor de aankoop van de papegaai in 2005 is verleend en [appellant] derhalve niet heeft aangetoond dat hij de papegaai conform de vigerende wetgeving inzake het behoud van wilde fauna en flora heeft verkregen.

Het betoog faalt.

6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, griffier.

w.g. Verheij w.g. De Vries

lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 2 december 2015

582-819.