Uitspraak 201405916/1/A3 en 201409642/1/A3

Tegen: de burgemeester van Son en Breugel

Proceduresoort: Hoger beroep

Rechtsgebied: Algemene kamer - Hoger Beroep - Bestuursdwang / Dwangsom

ECLI: ECLI:NL:RVS:2015:3689

201405916/1/A3 en 201409642/1/A3.

Datum uitspraak: 2 december 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. [appellant sub 1], wonend te Son en Breugel,

2. de burgemeester van Son en Breugel,

appellanten,

tegen de uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant van 11 juni 2014 in zaak nr. 13/5894 en 23 oktober 2014 in zaak nr. 14/2380 in de gedingen tussen:

[appellant sub 1]

en

de burgemeester.

Procesverloop

Zaak nr. 201405916/1/A3

Bij besluit van 9 september 2013 heeft de burgemeester [appellant sub 1] verzocht de aan hem toebehorende hond Diesel vrijwillig af te staan, hem dat bevolen voor het geval hij daar niet toe bereid was en tevens besloten Diesel in dat geval in beslag te nemen.

Bij besluit van 12 december 2013 heeft de burgemeester het door [appellant sub 1] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 11 juni 2014 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant sub 1] hoger beroep ingesteld.

De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.

Zaak nr. 201409642/1/A3

Op 29 januari 2014 heeft de burgemeester besloten de aan [appellant sub 1] toebehorende hond Diesel te laten euthanaseren en medegedeeld dat [appellant sub 1] dit kan voorkomen door Diesel over te dragen aan een persoon of instelling buiten Son en Breugel van wie of waarvan kan worden aangetoond dat Diesel daar geen gevaar oplevert voor mens en dier.

Bij besluit van 10 juni 2014 heeft de burgemeester het door [appellant sub 1] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 23 oktober 2014 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 10 juni 2014 vernietigd, het besluit van 29 januari 2014 herroepen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester hoger beroep ingesteld.

[appellant sub 1] heeft een verweerschrift ingediend.

De burgemeester heeft ten aanzien van een door hem overgelegde verklaring van buurtbewoners een verzoek in de zin van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) ingediend dat ertoe strekt dat uitsluitend de Afdeling hiervan kennis zal nemen. De Afdeling heeft, in een andere samenstelling, beslist dat de verzochte beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is en [appellant sub 1] gevraagd om toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb. [appellant sub 1] heeft deze toestemming geweigerd.

De burgemeester heeft nadere stukken ingediend.

Beide zaken

De Afdeling heeft de zaken ter zitting behandeld op 14 juli 2015, waar [appellant sub 1], vergezeld door zijn [echtgenote] en bijgestaan door mr. P.J.A. van de Laar, advocaat te Eindhoven, en de burgemeester, bijgestaan door mr. J.J. Jacobse, advocaat te Middelburg, F.J. Driessen en R.G.B.M. Spapens, beiden werkzaam bij de gemeente, en dr. M.B.H. Schilder, gedragsbioloog en gedragsdeskundige bij de Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 172, eerste lid, van de Gemeentewet is de burgemeester belast met de handhaving van de openbare orde.

Ingevolge het derde lid is de burgemeester bevoegd bij verstoring van de openbare orde of bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, de bevelen te geven die noodzakelijk te achten zijn voor de handhaving van de openbare orde.

Ingevolge artikel 2.64, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening (hierna: de Apv) is het de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op of aan de weg of op het terrein van een ander:

a. anders dan kort aangelijnd nadat het college aan de eigenaar of houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;

b. anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat het college aan de eigenaar of houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.

Volgens artikel 1, eerste lid, van het Protocol bijtincidenten honden gemeente Son en Breugel (hierna: het Protocol bijtincidenten), dat de burgemeester als vaste gedragslijn toepast, wordt bij weging van de ernst van bijtincidenten onderscheid gemaakt tussen honden die betrokken zijn bij (zeer) ernstige bijtincidenten en overige honden die betrokken zijn bij een licht bijtincident.

Volgens het tweede lid bijt een hond bij een (zeer) ernstig bijtincident een persoon of brengt de hond ernstig letsel toe aan een ander dier, veelal een hond.

Volgens het derde lid bijt een hond bij een licht bijtincident een ander dier, veelal een hond, maar doet zich geen ernstig letsel voor of doet zich een incident zonder ernstige gevolgen voor dat gezien de context verklaarbaar is.

Volgens artikel 2, eerste lid, wordt de houder van een hond die een (zeer) ernstig bijtincident heeft begaan, gevraagd afstand te doen van zijn hond.

Volgens het tweede lid geeft de burgemeester een bevel tot het onvrijwillig in beslag nemen van de hond indien de houder niet vrijwillig afstand doet van de hond en de burgemeester vreest dat de kans op bijtrecidive aanwezig is of indien de hond al eerder een bijtincident heeft veroorzaakt.

Volgens het derde lid kan de hond bij onvrijwillige inbeslagname in opdracht van de houder van de hond worden onderworpen aan een risico-assessment dat de burgemeester betrouwbaar acht. De test zal moeten uitwijzen of de hond resocialiseerbaar of elders herplaatsbaar is, of dat het risico bij terugplaatsing bij de houder als te groot moet worden ingeschat.

2. De burgemeester heeft het in bezwaar gehandhaafde besluit van 9 september 2013 genomen nadat Diesel op 2 september 2013 een andere hond, te weten een aan [persoon] toebehorende border collie, had gebeten. Gelet op onder meer eerdere bijtincidenten waarbij Diesel betrokken was en de ervaringen van buitengewone opsporingsambtenaren met Diesel, heeft de burgemeester zich op het standpunt gesteld dat [appellant sub 1] zijn verantwoordelijkheid onvoldoende neemt, waardoor hij vreest dat de verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van Diesel zich zal herhalen en de veiligheid in de buurt niet kan worden verzekerd. Daarom heeft hij [appellant sub 1] verzocht Diesel vrijwillig af te staan hem dat bevolen voor het geval hij daar niet toe bereid was en tevens besloten Diesel in dat geval in beslag te nemen.

2.1. De rechtbank heeft overwogen dat de burgemeester het bevel voldoende spoedig na het incident van 2 september 2013 heeft gegeven om de in artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet neergelegde bevoegdheid nog te mogen uitoefenen. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de burgemeester [appellant sub 1]s lezing van het feitelijke verloop van dat incident onvoldoende aannemelijk mocht achten. De burgemeester mocht voorts aannemen dat vrees voor herhaling van een bijtincident bestond en dat zich een verstoring van de openbare orde voordeed, aldus de rechtbank.

3. De burgemeester heeft het besluit van 29 januari 2014 genomen naar aanleiding van onder meer bijtincidenten waarbij Diesel was betrokken, de maatschappelijke onrust die daardoor is ontstaan, de vrees in de buurt voor de terugkeer van Diesel en de resultaten van een risico-assessment dat dr. M.B.H. Schilder bij Diesel heeft afgenomen. Schilder heeft geconcludeerd dat zonder aanvullende maatregelen het risico voor andere dieren zeer hoog en het risico voor mensen hoog is. De burgemeester heeft geen aanleiding gezien voor minder vergaande maatregelen, omdat hij niet het vertrouwen heeft dat [appellant sub 1] de verantwoordelijkheid voor de hond op zodanige wijze zal nemen dat de rust in de woonomgeving niet opnieuw zal worden verstoord. De wijze waarop [appellant sub 1] in december 2013 via Omroep Brabant de publiciteit heeft gezocht speelt daarbij, naast de ervaringen van voor de inbeslagname, een rol.

3.1. De rechtbank heeft overwogen dat, nu de burgemeester zich ter zitting bij de rechtbank op het standpunt heeft gesteld dat hij toepassing heeft gegeven aan artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet, terwijl daarover in de besluitvorming niets is vermeld en het besluit van 10 juni 2014 de bezwaarlijk mis te verstane indruk wekt dat een last onder bestuursdwang is opgelegd, dit besluit niet kan worden gedragen door de daaraan ten grondslag liggende motivering. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de burgemeester niet heeft kunnen onderbouwen waarom zich een voor toepassing van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet noodzakelijke urgente situatie voordeed waarin onmiddellijk ingrijpen is vereist. Alleen al het gegeven dat de burgemeester [appellant sub 1] een maand de tijd heeft gegeven om Diesel elders onder te brengen, leidt volgens de rechtbank tot de conclusie dat een dergelijke situatie zich niet voordeed. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat Diesel thans in beslag is genomen en in een speciale opslag voor agressieve honden verblijft. De rechtbank heeft overwogen dat de burgemeester niet in redelijkheid tot het oordeel kon komen dat zich ernstige vrees voor het ontstaan van verstoring van de openbare orde voordeed en dat hij daarom niet bevoegd was tot toepassing van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet. Naar het oordeel van de rechtbank is er daarom geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 10 juni 2014 in stand te laten. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien door het besluit van 29 januari 2014 te herroepen.

Algemene overwegingen

4. Zowel in het hoger beroep van [appellant sub 1] als in het hoger beroep van de burgemeester is nadrukkelijk de toepasbaarheid van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet in deze zaak aan de orde gesteld. De Afdeling ziet daarin aanleiding om, voorafgaand aan de behandeling van de beroepsgronden, het volgende te overwegen.

4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 18 december 2013 in zaak nr. 201211407/1/A3), heeft artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet volgens de geschiedenis van de totstandkoming ervan betrekking op situaties waarin enerzijds geen overtreding van wettelijke voorschriften ter bewaring van de openbare orde plaatsvindt, terwijl anderzijds sprake is van een zodanige inbreuk op orde en rust dat niet meer van een aanvaardbaar niveau daarvan gesproken kan worden. Daartegen moet kunnen worden opgetreden. De bepaling dient er toe de burgemeester ook in dergelijke gevallen bevoegd te verklaren tot handelen. De burgemeester kan echter op basis van deze bepaling niet naar willekeur maatregelen ter bewaring van de openbare orde nemen. Er moet zich een verstoring van die orde of ernstige vrees daarvoor voordoen en de bevelen moeten noodzakelijk zijn voor de handhaving van de openbare orde. Voorts mogen de bevelen niet van wettelijke voorschriften afwijken en moeten ze proportioneel en subsidiair zijn (Kamerstukken I 1990/91, 19 403, nr. 64b, blz. 16-17).

4.2. Een verstoring van de openbare orde of ernstige vrees daarvoor kan worden veroorzaakt door uiteenlopende feiten en omstandigheden, die in voormelde bepaling niet nader zijn omschreven. Indien zich een dergelijke situatie voordoet, is de burgemeester bevoegd om de bevelen te geven die noodzakelijk te achten zijn voor de handhaving van de openbare orde. Welke inhoud en reikwijdte dergelijke bevelen mogen hebben, is in de bepaling evenmin nader omschreven. Derhalve is in artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet aan de burgemeester een aanzienlijke beoordelingsruimte gelaten om te bepalen of de openbare orde is verstoord dan wel ernstige vrees daarvoor bestaat en welke maatregelen daartegen moeten worden genomen. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling, waarin onder meer is vermeld dat de bepaling "is gericht op de voorkoming en bestrijding van allerlei ordeverstoringen" en "dat bevelen in zijn algemeenheid een meer ad-hoc-karakter dragen dan voorschriften" (Kamerstukken I 1990/91, 19 403, nr. 64b, blz. 16-18), volgt dat de wetgever hiervoor bewust heeft gekozen. Indien de burgemeester zich onverwacht geconfronteerd ziet met een verstoring van de openbare orde of indien daar ernstige vrees voor bestaat, heeft hij op grond van deze bepaling de bevoegdheid om daartegen op te treden door het geven van bevelen die op de desbetreffende situatie zijn toegesneden. Niettemin dient de burgemeester bij de uitleg en de aanwending van de in artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet neergelegde bevoegdheid rekening te houden met het feit dat de bevelen zeer beperkt voorzienbaar zijn en dat daardoor afbreuk kan worden gedaan aan de rechtszekerheid.

4.3. De burgemeester heeft in de stukken en ter zitting uiteengezet dat er thans geen specifieke bestuursrechtelijke bevoegdheid is die kan worden ingezet ingeval een hond gevaarlijk wordt geacht. Naar aanleiding hiervan is ter zitting van de Afdeling gewezen op de mogelijkheid om een last onder bestuursdwang op te leggen indien een met toepassing van artikel 2.64 van de Apv opgelegd aanlijn- en muilkorfgebod wordt overtreden. Deze bevoegdheid berust thans bij het college. De burgemeester heeft daaromtrent gesteld dat het aanlijn- en muilkorfgebod in dit geval niet werd overtreden, zodat handhaving hiervan met bestuursdwang niet aan de orde was. In zo'n geval zijn er - los van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet - zijns inziens geen bestuursrechtelijke bevoegdheden die kunnen worden ingezet indien een hond gevaarlijk gedrag vertoont. Ter zitting heeft de burgemeester dit omschreven als een "leemte in de wetgeving". Het bestaan van een dergelijke leemte maakt evenwel niet dat de burgemeester bevoegd is tot toepassing van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet in gevallen waarin zich geen verstoring van de openbare orde of ernstige vrees voor het ontstaan daarvan voordoet, reeds omdat dit in strijd is met de tekst van die bepaling en aldus de rechtszekerheid in onaanvaardbare mate zou worden aangetast. Dat het, naar de burgemeester stelt, ook in dergelijke gevallen wenselijk kan zijn om op te kunnen treden indien een hond gevaarlijk gedrag vertoont, maakt dit niet anders.

Inbeslagname

5. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester zich op het standpunt mocht stellen dat zich een verstoring van de openbare orde voordeed. Hij voert aan dat over het incident op 2 september 2013 geen duidelijkheid bestond en dat Diesel er niet de oorzaak van was. Verder voert hij aan dat andere incidenten niet van belang zijn, nu deze niet aan het besluit van 9 september 2013 ten grondslag zijn gelegd. Ook heeft de burgemeester die incidenten onvoldoende onderzocht en was Diesel niet bij al die incidenten betrokken. Verder heeft de burgemeester in strijd met het Protocol bijtincidenten gehandeld, nu het incident op 2 september 2013 niet als (zeer) ernstig bijtincident in de zin van dat protocol kan worden aangemerkt. Voorts betoogt hij dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester op 9 september 2013 niet meer bevoegd was om naar aanleiding van het incident op 2 september 2013 de in artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet aan hem toegekende bevoegdheid aan te wenden. De burgemeester was reeds op 3 september 2013 volledig geinformeerd over voormeld incident en beschikte toen reeds over de foto's van de verwondingen van de border collie van [persoon], zodat hij slechts op die dag voormelde bevoegdheid kon aanwenden, aldus [appellant sub 1].

5.1. De directe aanleiding voor het besluit van 9 september 2013 was het reeds vermelde incident op 2 september 2013. Zowel in het besluit van 9 september 2013 als in het besluit van 12 december 2013 is evenwel - anders dan [appellant sub 1] stelt - duidelijk vermeld dat de burgemeester het besluit niet enkel wegens dit afzonderlijke incident heeft genomen, maar dat hij het besluit heeft genomen omdat zich na eerdere incidenten opnieuw een incident had voorgedaan. In de besluiten is vermeld dat het college van burgemeester en wethouders van Son en Breugel bij besluit van 3 juli 2012 de twee Rottweilers van [appellant sub 1], genaamd Diesel en Dolce, op grond van artikel 2.64 van de Apv heeft aangewezen als gevaarlijke honden en heeft geboden om die honden kort aan te lijnen en te voorzien van een muilkorf. Dit besluit staat in rechte vast. De aanleiding voor dit aanlijn- en muilkorfgebod werd gevormd door een incident op 26 februari 2012 waarbij Dolce een andere hond heeft gebeten, een incident op 17 mei 2012 waarbij Diesel zich heeft losgerukt en de eigenaar van een andere hond heeft gebeten en daardoor heeft verwond aan haar arm, heup en been, alsmede een incident op 29 juni 2012 waarbij Diesel zich opnieuw heeft losgerukt en zowel een andere hond, diens eigenaar, een te hulp schietende omwonende als de echtgenote van [appellant sub 1] heeft gebeten. Bij laatstvermeld incident is de eigenaar van de andere hond meermalen gebeten en moest hij per ambulance naar het ziekenhuis worden vervoerd. Tegen het besluit van 3 juli 2012 is door twee personen bezwaar gemaakt, waarbij onder meer is aangevoerd dat tot verdergaande maatregelen had moeten worden besloten. In het besluit op die bezwaren heeft het college evenwel het besluit van 3 juli 2012 gehandhaafd. Daarbij heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het aanlijn- en muilkorfgebod voldoende waarborgen biedt om vergelijkbare incidenten te voorkomen en dat inbeslagname van de honden op dat moment disproportioneel werd geacht.

Behalve het aanlijn- en muilkorfgebod van 3 juli 2012 en de daaraan ten grondslag gelegde bijtincidenten, heeft de burgemeester ook de bevindingen van buitengewone opsporingsambtenaren (hierna: boa's) van de gemeente aan de handhaving van het besluit van 9 september 2013 ten grondslag gelegd. In de stukken is vermeld dat een boa op 10 juli 2012 heeft geconstateerd dat [appellant sub 1] zijn hond Dolce uitliet zonder dat deze hond gemuilkorfd was. Verder is daarin vermeld dat een boa op 30 juli 2012 heeft gemeld dat Diesel zeer agressief reageerde op een blaffend hondje en dat [appellant sub 1] serieuze problemen had om Diesel onder controle te krijgen. Ook heeft een boa opgetekend dat Diesel op 21 februari 2013 geheel onverwacht een sprong in zijn richting maakte, waarbij [appellant sub 1] met een flinke ruk aan de riem Diesel nog net op tijd terug kon trekken.

Voorts is zowel in het besluit van 12 december 2013 als in het besluit van 9 september 2013 uitdrukkelijk melding gemaakt van een incident met een loszittende muilkorf bij Diesel op 3 september 2013. Volgens een proces-verbaal van verbalisant R.M.A. van den Heuvel van 5 september 2013 heeft [appellant sub 1] tegenover deze verbalisant verklaard dat de muilkorf was losgegaan doordat hij de muilkorf van de andere hond had gebruikt. Later heeft [appellant sub 1] gesteld dat het een nieuwe muilkorf betrof waarvan hij het riempje niet strak genoeg had getrokken of waarvan het riempje door onbekende oorzaak is losgegaan. Gelet op het incident van 2 september 2013 was er voor [appellant sub 1] op 3 september 2013 alle aanleiding om ervoor zorg te dragen dat het muilkorfgebod afdoende werd nageleefd en er zodoende alles aan te doen om een nieuw bijtincident te voorkomen. Nu de muilkorf op die dag loszat, heeft hij dat kennelijk niet gedaan. De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de burgemeester zich niet op het standpunt mocht stellen dat hieruit blijkt dat [appellant sub 1] zijn verantwoordelijkheid onvoldoende neemt.

5.2. Hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd leidt niet tot het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester deze incidenten onvoldoende heeft onderzocht. [appellant sub 1] heeft niet geconcretiseerd waarom de burgemeester de eerdere incidenten volgens hem onjuist heeft beschreven of geduid. Verder heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden, nu [appellant sub 1] reeds in bezwaar aan de orde kon stellen waarom bepaalde incidenten volgens hem ten onrechte bij de besluitvorming werden betrokken.

5.3. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de burgemeester het incident op 2 september 2013 heeft mogen bezien in het licht van de onder 5.1 vermelde eerdere voorvallen. Daarbij heeft de burgemeester veel gewicht mogen toekennen aan de omstandigheid dat het opgelegde aanlijn- en muilkorfgebod, anders dan werd aangenomen, kennelijk onvoldoende was om te voorkomen dat Diesel voor mensen en dieren gevaarlijk gedrag vertoont.

[appellant sub 1] en [persoon] hebben geen overeenstemmende verklaringen afgelegd over de toedracht van het incident van 2 september 2013. [persoon] heeft verklaard dat Diesel zich losrukte van de echtgenote van [appellant sub 1], zij daardoor ten val kwam, Diesel in de richting van zijn hond rende en op de rug van die hond sprong, Diesel probeerde zijn hond te bijten, de staart van zijn hond in de muilkorf van Diesel schoot en Diesel zijn hond beet. Verder heeft [persoon] verklaard dat het hem niet lukte om zijn hond onder Diesel vandaan te trekken en dat hij Diesel daarom een trap in de zij heeft gegeven.

[appellant sub 1] heeft aanvankelijk, volgens een proces-verbaal van verbalisant R.M.A. van den Heuvel van 5 september 2013, op 3 september 2013 verklaard dat de hond van [persoon] niet gebeten was en dat Diesel in de zij is geschopt door [persoon]. Naderhand heeft [appellant sub 1], volgens een proces-verbaal van zijn aangifte bij de politie op 5 september 2013, verklaard dat [persoon] met zijn hond hem en zijn vrouw tegemoet liep, [persoon] begon te roepen dat zijn vrouw Diesel bij zich moest houden, Diesel met de border collie wilde spelen, [persoon] woordelijk tekeer bleef gaan en vervolgens twee keer tegen Diesel schopte en Diesel daardoor ten val kwam. Voorts is in dat proces-verbaal vermeld dat [appellant sub 1] heeft verklaard dat hij niets kon doen omdat hij met twee andere aangelijnde honden stond, hij [persoon] hoorde zeggen dat Diesel zijn hond vast had, hij daarop zei dat dit gelet op de muilkorf van Diesel onmogelijk was en dat achteraf bleek dat de hond van [persoon] Diesel beet had. Eerst in het bezwaarschrift tegen het besluit van 9 september 2013 is vermeld dat Diesel "om onduidelijke redenen werd aangevallen" door de hond van [persoon] en dat daarbij de muilkorf van Diesel door beten van de hond van [persoon] is beschadigd. Verder is daarin vermeld dat Diesel "ook door [persoon] werd geschopt".

De verklaringen van [appellant sub 1] lopen uiteen. Ook indien alleen die verklaringen in ogenschouw worden genomen, is derhalve niet duidelijk wat er precies is voorgevallen op 2 september 2013. Thans is slechts niet meer in geschil dat de hond van [persoon] door Diesel in de staart is gebeten. Volgens [appellant sub 1] is dit incident enkel veroorzaakt door gedragingen van [persoon] of diens hond. In het licht van de onder 5.1 vermelde eerdere incidenten, die een vergelijkbaar patroon vertonen als door [persoon] geschetst, heeft de rechtbank in het door [appellant sub 1] aangevoerde evenwel terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de burgemeester aannemelijk had moeten achten dat het incident geheel aan [persoon] en diens hond was te wijten.

5.4. Volgens artikel 1, tweede lid, van het Protocol bijtincidenten, dat de burgemeester als vaste gedragslijn toepast, doet zich onder meer een (zeer) ernstig bijtincident voor indien een hond ernstig letsel toebrengt aan een ander dier. Nu de hond van [persoon] door een beet van Diesel een diepe bijtwond in zijn staart heeft opgelopen, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de burgemeester dit niet als ernstig letsel in voormelde zin mocht aanmerken en daarom niet mocht handelen overeenkomstig artikel 2 van het Protocol bijtincidenten.

5.5. [appellant sub 1] bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat de burgemeester zich op het standpunt mocht stellen dat zich een verstoring van de openbare orde voordeed die inbeslagname van Diesel rechtvaardigde.

Dienaangaande is van belang dat, anders dan [appellant sub 1] kennelijk veronderstelt, de door de burgemeester in het in bezwaar gehandhaafde besluit van 9 september 2013 gestelde verstoring van de openbare orde niet enkel is gelegen in het bijtincident op 2 september 2013 en eerdere incidenten, maar ook in de ernstige, duurzame onrust die daardoor is ontstaan in de woonomgeving van [appellant sub 1]. De burgemeester heeft aannemelijk gemaakt dat meerdere mensen in de woonomgeving van [appellant sub 1], waar - naar niet is betwist - ook gezinnen met kinderen wonen, zich erg onveilig en angstig voelden nadat zich op 2 september 2013 opnieuw een incident had voorgedaan waarbij werd gebeten door een hond van [appellant sub 1]. Aannemelijk is verder dat deze onrust des te heviger was omdat zich reeds eerder meermalen dergelijke incidenten hadden voorgedaan. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat zich door deze maatschappelijke onrust een verstoring van de openbare orde in de zin van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet voordeed.

De onrust - en daarmee de verstoring van de openbare orde - deed zich niet slechts korte tijd na het incident van 2 september 2013 voor, maar duurde daarna voort en deed zich in elk geval ten tijde van het besluit van 9 september 2013 nog voor. Reeds daarom is de rechtbank [appellant sub 1] terecht niet gevolgd in zijn betoog dat de burgemeester de in artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet neergelegde bevoegdheid op 9 september 2013 niet meer mocht aanwenden.

Los daarvan heeft [appellant sub 1] slechts gesteld, doch op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt, dat de burgemeester reeds op 3 september 2013 beschikte over foto's van de verwondingen van de hond van [persoon]. De rechtbank is er daarom terecht van uitgegaan dat de burgemeester, zoals hij steeds naar voren heeft gebracht, deze foto's eerst op 9 september 2013 heeft ontvangen. De burgemeester heeft uiteengezet dat hij, gelet op de uiteenlopende verklaringen van [appellant sub 1] en [persoon] over het incident van 2 september 2013, nader onderzoek heeft gedaan naar de toedracht en het verloop van dat incident. Toen hij de foto's ontving en kon vaststellen dat de hond van [persoon] inderdaad een bijtwond had, heeft hij het besluit van 9 september 2013 genomen. Er is geen grond voor het oordeel dat de burgemeester dit nadere onderzoek niet noodzakelijk mocht achten en daardoor niet meer bevoegd was tot toepassing van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet.

5.6. Hetgeen overigens door [appellant sub 1] is aangevoerd leidt niet tot het oordeel dat de burgemeester, nu de verstoring van de openbare orde nauw verband hield met gedragingen van Diesel, het ter handhaving van de openbare orde niet in redelijkheid noodzakelijk heeft kunnen achten Diesel in beslag te laten nemen.

Het betoog faalt.

Euthanaseren

6. De burgemeester betoogt dat de rechtbank het begrip 'openbare orde' als bedoeld in artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet te beperkt heeft opgevat. De openbare orde is volgens hem in dit geval wel in het geding, nu dr. M.B.H. Schilder na het testen van Diesel heeft geconcludeerd dat deze hond een zeer hoog risico met zich brengt voor andere dieren en een hoog risico voor mensen. Daarnaast zijn er gevoelens van angst en onzekerheid in de woonomgeving van [appellant sub 1]. Dat [appellant sub 1] geen toestemming heeft gegeven voor kennisname van de door de burgemeester overgelegde stukken waaruit dit volgt, had de rechtbank voor rekening van [appellant sub 1] moeten laten. Verder voert hij aan dat artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet een restbevoegdheid inhoudt. Voorts heeft de rechtbank miskend dat de burgemeester, ook na de inbeslagname van Diesel, in het kader van de openbare orde diende te bezien welke maatregelen genomen moeten worden. Dat is des te meer het geval, nu Diesel op de locatie waar hij thans verblijft een vaste verzorgster heeft aangevallen en zeer ernstig heeft verwond, mogelijk met blijvend letsel tot gevolg. Naar aanleiding hiervan heeft dr. Schilder het risico voor personen alsnog als zeer hoog heeft beoordeeld.

6.1. De burgemeester bestrijdt de vernietiging door de rechtbank van het besluit van 10 juni 2014 niet. Het hoger beroep is derhalve beperkt tot het niet in stand laten van de rechtsgevolgen van dat besluit en het herroepen van het besluit van 29 januari 2014.

6.2. Een verstoring van de openbare orde zal veelal een urgente situatie opleveren waarin onmiddellijk ingrijpen is vereist. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, bieden evenwel de tekst noch de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet grond voor het oordeel dat aanwending van de in deze bepaling neergelegde bevoegdheid is beperkt tot dergelijke situaties. Ook indien zich een langer durende verstoring van de openbare orde voordoet is de burgemeester, zolang die voortduurt, in beginsel bevoegd om deze bevoegdheid aan te wenden. Voorts is artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet ook toepasbaar in gevallen waarin zich weliswaar geen verstoring van de openbare orde voordoet, maar er wel ernstige vrees bestaat voor het ontstaan daarvan.

6.3. Ten tijde van het besluit van 29 januari 2014 verbleef Diesel reeds geruime tijd in bewaring op een geheime plaats. Het door Schilder vastgestelde zeer hoge risico van Diesel alsmede de verwonding van een vaste verzorgster door Diesel kunnen daarom geen grondslag zijn voor het aannemen van een verstoring van de openbare orde in de woonomgeving van [appellant sub 1] of ernstige vrees daarvoor.

Zoals onder 5.5 is overwogen, was de verstoring van de openbare orde die leidde tot de inbeslagname van Diesel, gelegen in de ernstige maatschappelijke onrust in de woonomgeving van [appellant sub 1]. De burgemeester heeft niet aannemelijk gemaakt dat ook na de inbewaringstelling van Diesel nog zodanig hevige gevoelens van angst en onzekerheid in de woonomgeving van [appellant sub 1] aanwezig waren, dat daar ook toen nog aanmerkelijke maatschappelijke onrust bestond. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat de burgemeester zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de openbare orde werd verstoord of ernstige vrees voor het ontstaan daarvan bestond. Dat de burgemeester na de inbeslagname van Diesel vervolgmaatregelen wil nemen, maakt dat - in het licht van hetgeen onder 4.3 is overwogen - niet anders. Met de rechtbank is de Afdeling derhalve van oordeel dat de burgemeester niet bevoegd was om artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet toe te passen. Met juistheid heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 10 juni 2014 niet in stand gelaten en het besluit van 29 januari 2014 herroepen. In het midden wordt gelaten of de burgemeester, indien de openbare orde wel zou worden verstoord of ernstige vrees voor het ontstaan daarvan zou bestaan, op grond van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet bevoegd zou zijn te besluiten een buiten de gemeente verblijvende hond te laten euthanaseren.

Het betoog faalt.

7. Ten overvloede overweegt de Afdeling dat zij op grond van de thans bij haar bekende feiten en omstandigheden voorshands van oordeel is dat de burgemeester, gelet op de onder 5.1 en 5.3 uiteengezette incidenten met Diesel, de door die incidenten veroorzaakte maatschappelijke onrust in de woonomgeving van [appellant sub 1] alsmede de resultaten van het door Schilder uitgevoerde onderzoek, bij eventuele terugkeer van Diesel naar [appellant sub 1] bevoegd is daartegen maatregelen te nemen op grond van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet wegens ernstige vrees voor het ontstaan van verstoring van de openbare orde.

8. De hoger beroepen zijn ongegrond. De uitspraak van de rechtbank van 11 juni 2014 in zaak nr. 13/5894 dient te worden bevestigd. De uitspraak van de rechtbank van 23 oktober 2014 in zaak nr. 14/2380 dient eveneens te worden bevestigd, zij het - gelet op hetgeen onder 6.2 is overwogen - met verbetering van de gronden waarop deze rust.

9. De burgemeester dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. bevestigt de aangevallen uitspraken;

II. veroordeelt de burgemeester van Son en Breugel tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het hoger beroep in zaak nr. 201409642/1/A3 opgekomen proceskosten tot een bedrag van EUR 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III. bepaalt dat van de burgemeester van Son en Breugel een griffierecht van EUR 493,00 (zegge: vierhonderddrieennegentig euro) wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, griffier.

w.g. Vlasblom w.g. Herweijer

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 2 december 2015

640.