Uitspraak 201402748/1/A3

Tegen: de Kroon, op voordracht van de minister van Infrastructuur en Milieu

Proceduresoort: Hoger beroep

Rechtsgebied: Algemene kamer - Hoger Beroep - Wegenwet

ECLI: ECLI:NL:RVS:2015:3679

201402748/1/A3.

Datum uitspraak: 2 december 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de besloten vennootschap [appellant A], de besloten vennootschap [appellant B], de besloten vennootschap [appellant C], de besloten vennootschap [appellant D], de vennootschap onder firma [appellant E], alle gevestigd te Elshout (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant A]), gemeente Heusden,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 28 februari 2014 in zaak nr. 13/4300 in het geding tussen:

[appellant A]

en

de Kroon, op voordracht van de minister van Infrastructuur en Milieu.

Procesverloop

Bij koninklijk besluit van 26 juni 2013 heeft de Kroon, op voordracht van de minister, besloten de toe- en afritten van de aansluiting Drunen/Elshout, nummer 41, gelegen langs de noord- en zuidzijde van de A59 in de gemeente Heusden aan het openbaar verkeer te onttrekken.

Bij uitspraak van 28 februari 2014 heeft de rechtbank het door [appellant A] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant A] hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 november 2015, waar [appellant A], vertegenwoordigd door mr. E. Beele, advocaat te Tilburg, [gemachtigden], en de minister, vertegenwoordigd door mr. A. Divis-Stein, advocaat te Utrecht, en ing. L.A.H.J. Peters, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de gemeente Heusden, vertegenwoordigd door mr. S. van Hezewijk, werkzaam bij de gemeente, gehoord.

Overwegingen

1. Aan het koninklijk besluit tot onttrekking van de toe- en afritten met nummer 41 is voorafgegaan een besluit om nieuwe toe- en afritten te realiseren nabij de aansluiting Heusden, nummer 42, en de onderliggende kruispunten ter hoogte van de aansluiting Drunen/Elshout te reconstrueren. De reden voor de nieuwe toe- en afritten en de reconstructie is dat de ontoereikende verkeersafwikkeling tot gevolg heeft dat het verkeer op de A59 gestremd raakt en zowel op het lokale als het interlokale wegennet onoverzichtelijke situaties ontstaan die niet voldoen aan de richtlijnen voor een duurzaam veilig wegontwerp. Uit diverse rapporten blijkt dat een geschikte en verkeersveilige oplossing op de huidige plek niet mogelijk is. Als gevolg van de realisering van de nieuwe toe- en afritten met nummer 42, aangeduid als het "Ei van Drunen", is het wenselijk de toe- en afritten met nummer 41 te onttrekken aan het openbaar verkeer. Het algemene belang van een veilige verkeersafwikkeling weegt zwaarder dan de belangen van [appellant A]. Uit onderzoek is gebleken dat de omrijschade en de te verwachten waardedaling van het onroerend goed niet het normaal maatschappelijk risico van [appellant A] te boven zullen gaan. [appellant A] kan evenwel een verzoek om schadevergoeding indienen op grond van de Regeling Nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999, aldus de Kroon.

2. [appellant A] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat na de realisatie van het "Ei van Drunen" het niet nodig is de toe- en afritten met nummer 41 aan het openbaar verkeer te onttrekken, aangezien de nieuwe aansluiting een aanzienlijke verlichting van de gestelde verkeersdruk geeft. De toe- en afritten met nummer 41 en 42 zouden naast elkaar kunnen blijven bestaan. Bovendien is een aparte bewegwijzering van het verkeer van en naar de kernen Drunen en Elshout via het "Ei van Drunen" en van het verkeer van en naar het bedrijventerrein, waarop [appellant A] is gevestigd, via de toe- en afritten met nummer 41 mogelijk. Bij deze oplossing zou schade voor [appellant A] achterwege zijn gebleven. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat voor het besluit tot onttrekking geen dringende reden behoeft te bestaan. Als geen dringende reden bestaat om een bepaald schadeveroorzakend besluit te nemen, dient van dit besluit te worden afgezien. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte beoordeeld of de te lijden schade het normaal maatschappelijk risico overschrijdt en is ten onrechte tot de conclusie gekomen dat dat niet het geval is. Bovendien is geen onderzoek verricht naar deze schade. Het onderzoek naar de schade vindt ten onrechte eerst plaats in het kader van het ingediende verzoek om nadeelcompensatie, aldus [appellant A].

2.1. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Wegenwet kan een weg die door het Rijk wordt onderhouden, aan het openbaar verkeer worden onttrokken bij een door de Kroon te nemen besluit. De A59 en de daarlangs gelegen toe- en afritten van de aansluiting Drunen/Elshout met nummer 41 zijn bij het Rijk in onderhoud.

De rechtbank heeft terecht overwogen dat de in artikel 8, eerste lid, van de Wegenwet neergelegde bevoegdheid van discretionaire aard is. Aan het bevoegd gezag komt daarbij een ruime mate van beleidsvrijheid toe. De rechter dient de aanwending daarvan te beoordelen aan de hand van de maatstaf of er strijd is met wettelijke voorschriften dan wel of de betrokken belangen zodanig onevenwichtig zijn afgewogen, dat niet in redelijkheid tot onttrekking kon worden overgegaan. Voor het besluit tot onttrekking van een weg aan het openbaar verkeer behoeft geen dringende reden te bestaan, zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 20 maart 2013 in zaak nr. 201206279/1/A3).

De nieuwe toe- en afritten met nummer 42 zijn gerealiseerd met het oog op de verbetering van de verkeersveiligheid. Aan het koninklijk besluit heeft de Kroon ten grondslag gelegd dat de toe- en afritten met nummer 41 na de realisering van de nieuwe toe- en afritten met nummer 42 geen noodzakelijke functie meer vervullen en dat het handhaven van deze toe- en afritten gelet op de verkeersveiligheid en de geldende richtlijnen voor een duurzaam veilig wegontwerp niet wenselijk is. Ter zitting heeft de minister toegelicht dat het in strijd met deze richtlijnen is om de toe- en afritten met nummer 41 open te laten, aangezien de afstand tussen die toe- en afritten en die met nummer 42 dan minder dan een kilometer is hetgeen voor een verkeersonveilige situatie zorgt. Voorts heeft de Kroon zich op basis van een aantal daartoe uitgebrachte rapporten op het standpunt kunnen stellen dat [appellant A] naar verwachting geen onevenredige schade zal leiden door de afsluiting. De rechtbank heeft gelet hierop in hetgeen [appellant A] heeft aangevoerd over de te lijden omrijschade en waardedaling van onroerend goed terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de belangen zodanig onevenwichtig zijn afgewogen dat de Kroon niet in redelijkheid tot onttrekking van de toe- en afritten met nummer 41 heeft kunnen overgaan. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat de Kroon geen nader onderzoek heeft hoeven te verrichten naar de exacte omvang van de door [appellant A] te lijden schade en dat de Kroon voor mogelijke compensatie van die schade in redelijkheid heeft kunnen volstaan met een verwijzing naar de Regeling Nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999.

Het betoog faalt.

3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, griffier.

w.g. Slump

voorzitter

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 2 december 2015

43-805.