Brief Tweede Kamer Volkert van der G

Datum

29 september 2015

Onderwerp Volkert van der G.

Met deze brief doe ik mede namens de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie mijn toezegging gestand uw Kamer te informeren over de gang van zaken rondom de publicatie van de foto van Volkert van der G. in De Telegraaf op 17 juni 2014.

Volkert van der G. heeft door de moord op de politicus Pim Fortuyn een afschuwelijk misdrijf gepleegd. Voor deze moord is hij op 2 augustus 2003 in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien jaar. Volkert van der G. is conform de regeling voorwaardelijke invrijheidstelling met ingang van 2 mei 2014 voorwaardelijk in vrijheid gesteld. De toenmalige staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft uw Kamer bij brief van 26 maart 20141 geïnformeerd over de besluitvorming over deze invrijheidstelling.

In een tv-uitzending van Brandpunt Reporter op 20 september jl. zijn opnamen getoond van Volkert van der G. Hij vertelt daarin onder meer dat de op 17 juni 2014 gepubliceerde foto geënsceneerd zou zijn. Op basis van het aan mij verstrekte ambtsbericht van het Openbaar Ministerie (OM) heb ik de vragen tijdens het vragenuur van uw Kamer over de foto van 17 juni 2014 beantwoord en op dat ambtsbericht is ook de brief van 22 september jl. 2 aan uw Kamer gebaseerd. Het ambtsbericht van het OM beschreef het telefonisch contact tussen de toenmalige advocaat van Van der G. en het OM op 16 juni 2014 en de publicatie van de foto op 17 juni 2014. Het OM heeft in het ambtsbericht volstaan met een uitleg over het mediaverbod. De door uw Kamer gestelde vragen tijdens het vragenuur hadden betrekking op de mogelijke overtreding door Van der G. van het mediaverbod door zijn betrokkenheid bij de publicatie van deze foto.

Nu de gang van zaken is uitgezocht, is gebleken dat het OM, de reclassering, de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en andere onderdelen van mijn departement voorafgaand aan en tijdens de voorwaardelijke invrijheidstelling van Volkert van der G. veelvuldig met elkaar en met de advocaten van betrokkene overleg hebben gevoerd. Het maken en publiceren van een foto is daarbij nadrukkelijk aan de orde geweest in verband met de veiligheid van betrokkene en zijn directe omgeving. Door publicatie van een foto van Vander G. zou een adequate inschatting gemaakt kunnen worden van het dreigingsniveau waarop de beveiliging zou kunnen worden aangepast. Ook heeft het OM in die periode aangegeven dat publicatie van een foto geen overtreding van het mediaverbod zou zijn. Dat bleek ook uit de opmerkingen van de toenmalige advocaat van Van der G. in de Volkskrant de dag na het vragenuur. De strekking van het verbod betreft inhoudelijke uitlatingen van betrokkene met betrekking tot de door hem gepleegde feiten. Het OM is van oordeel dat de foto daar niet onder valt.

In de voorbereiding op het vragenuur ben ik summier en met een beperkte focus mondeling op de hoogte gesteld dat rond de voorwaardelijke invrijheidstelling over het eventueel maken van een foto gesproken was. Ik realiseerde mij niet de aard en de omvang van deze gesprekken. Bovendien heb ik tijdens het vragenuur aangegeven dat de reclassering nogmaals voor het OM inzichtelijk zou maken of van der G. zich aan alle voorwaarden houdt. Ik verwachtte dat dan ook duidelijk zou worden of met de uitlatingen van Van der G. in de uitzending van 20 september jl. het mediaverbod overtreden zou zijn.

Nu ik een completer beeld van de gang van zaken heb gekregen, concludeer ik dat het verstandiger was geweest ofwel mededeling te doen van het feit dat ik van gesprekken had vernomen en dat dit verder precies zou moeten worden uitgezocht, ofwel de mondelinge vragen van uw Kamer alleen te beantwoorden met de mededeling dat de gang van zaken precies zou moeten worden uitgezocht en dat ik uw Kamer daarover nader zou informeren. Dit had dan ook in de brief aan uw Kamer kunnen worden vermeld. Ik had dan zowel de voorgeschiedenis als de publicatie van de foto in mijn uiteindelijke beantwoording kunnen betrekken met de kennis die na mijn onderzoek is opgedaan. Ik betreur deze gang van zaken.

De toenmalige minister bevestigt het beeld uit het onderzoek dat hij voorafgaand aan de datum van voorwaardelijke invrijheidstelling is geïnformeerd over de optie van publicatie van een foto. De toenmalige staatssecretaris kan dit niet bevestigen. Uit het onderzoek blijkt dat voorstellen voor besluiten over het al dan niet doorzetten van de optie een foto te publiceren niet aan de bewindspersonen zijn voorgelegd en besluiten hierover niet door hen zijn genomen. Beiden geven aan dat zij destijds niet geïnformeerd zijn over de aanstaande publicatie op 17 juni 2014. Dit blijkt ook uit het onderzoek.

Inhoudsopgave

Voor een goed begrip van de gang van zaken beschrijf ik eerst taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de diverse instanties. Ook ga ik in op de portefeuilleverdeling van de minister en de staatssecretaris. Op basis van het onderzoek wordt de volgende volgorde voor het beschrijven van de gang van zaken aangehouden:

1. de periode vóór de voorwaardelijke invrijheidstelling van Van der G. op 2 mei 2014;

2. de periode vanaf de voorwaardelijke invrijheidstelling op 2 mei 2014 tot en met 17 juni 2014, de publicatiedatum van de foto van Van der G.;

3 Zodra de evaluatie van de reclassering en het oordeel hierover van het OM bekend zijn, informeer ik uw Kamer zo spoedig mogelijk.

3. de periode na de publicatie van de foto van Van der G. tot heden.

Na de beschrijving van de resultaten van het onderzoek sluit ik af met enkele conclusies en lessen voor de toekomst.

Deze brief is gebaseerd op een onderzoek naar diverse bronnen binnen alle relevante en betrokken instanties (OM, NCTV, de reclassering, de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) en het departement) en op wat de toenmalige advocaten van Van der G. met mij hebben gedeeld. Er zijn e-mailberichten, gespreksnotities, persoonlijke notities, verslagen, notulen, gerechtelijke uitspraken, rapportages en brieven opgehaald, naast elkaar gelegd en geanalyseerd. Ook is de tijdlijn voor zover mogelijk geverifieerd aan de hand van de digitale agenda’s. Naast schriftelijke bronnen heb ik gebruik gemaakt van de herinnering van direct betrokkenen. Ook is deze brief aan mr. Franken voorgelegd. Hij heeft mij laten weten dat hij kan instemmen met de inhoud.

In bijlage 1 van deze brief treft u de antwoorden op de 76 door uw Kamer op 24 september jl. gestelde vragen aan. In bijlage 2 treft u een tijdlijn aan.

Taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden

Voorafgaand aan de voorwaardelijke invrijheidstelling Voorafgaand aan de voorwaardelijke invrijheidstelling was Van der G. gedetineerd in een penitentiaire inrichting (PI). De uitvoerende verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij de DJI die ressorteert onder de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris.

Het OM heeft een aantal taken in het kader van de regeling voorwaardelijke invrijheidstelling. Het OM kan een vordering doen tot uitstel of tot het achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Het OM neemt de beslissing over het stellen van bijzondere voorwaarden en stelt de proeftijd bij deze bijzondere voorwaarden vast.

Voorwaardelijke invrijheidstelling

Het doel van de voorwaardelijke invrijheidstelling is dat de re-integratie in de maatschappij en de resocialisatie van de veroordeelde goed verlopen. Door voorwaarden te verbinden aan de invrijheidstelling kan de terugkeer in de samenleving meer gecontroleerd plaatsvinden, kunnen de risico’s die soms aan de invrijheidstelling kleven beheersbaar worden gemaakt en kan recht worden gedaan aan de belangen van nabestaanden en slachtoffers.

Het OM is verantwoordelijk voor de handhaving van de voorwaarden die aan de voorwaardelijke invrijheidstelling zijn gesteld. De reclassering voert toezicht uit op de naleving van de (algemene en bijzondere) voorwaarden die zijn opgelegd bij de invrijheidstelling en rapporteert daarover aan het OM. Het OM kan de opgelegde bijzondere voorwaarden aanvullen, opheffen of wijzigen. Indien een voorwaarde wordt overtreden kan het OM geheel of gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling vorderen bij de rechter.

Artikel 15i, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht geeft de minister van Veiligheid en Justitie de bevoegdheid het OM te verzoeken een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling bij de rechter in te dienen.

Bewaken en beveiligen

Uitgangspunt van de Rijksoverheid is dat de borging van de veiligheid van personen, objecten en diensten decentraal is georganiseerd. De Rijksoverheid heeft een bijzondere verantwoordelijkheid voor de veiligheid van een beperkte groep personen, objecten en diensten: het Rijksdomein. Deze personen, objecten en diensten staan op een zogenoemde limitatieve lijst vanwege het nationale belang dat met hun veilig en ongestoord functioneren gemoeid is. De minister kan personen en objecten toevoegen aan het Rijksdomein, zoals hij in geval van Van der G. heeft gedaan. Het bevoegd gezag is de minister van Veiligheid en Justitie, gemandateerd aan de NCTV. De Dienst Bewaken en Beveiligen (DBB), onderdeel van de Nationale Politie, is belast met de uitvoering van de beveiliging. Vanuit de overheid worden in het openbaar nooit mededelingen gedaan over beveiligingsmaatregelen omdat dit een gevaar kan leveren voor de te beveiligen personen en hun beveiligers.

Onderzoek naar de gang van zaken

De periode vóór de voorwaardelijke invrijheidstelling van Van der G. op

2 mei 2014

Op 18 december 2013 heeft overleg plaatsgevonden over het verlof van Van der G. Aanwezig waren de minister en staatssecretaris van VenJ, de secretarisgeneraal van VenJ, de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal, het hoofd van de NCTV, de directeur-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving, de plaatsvervangend directeur-generaal Jeugd en Sanctietoepassing en de hoofddirecteur van de DJI. Er is onder meer een afspraak gemaakt over ambtelijke coördinatie en de instelling van een stuurgroep op hoog ambtelijk niveau.

In briefings werden de bewindspersonen op de hoogte gesteld over het besprokene in de stuurgroep. Van deze briefings werden geen verslagen gemaakt. De bewindspersonen hechtten groot belang aan tijdige en volledige informatievoorziening over alle belangrijke ontwikkelingen in deze zaak. Daarbij stonden de volgende doelen centraal:

- Respect voor nabestaanden en slachtoffer;

- Voorkomen van maatschappelijke onrust;

- Een goede resocialisatie en re-integratie van Van der G.;

- Waarborgen van de veiligheid van Van der G.

In de periode tot de voorwaardelijke invrijheidstelling zijn de bewindspersonen geïnformeerd over het verloop van de verloven en de voorbereidingen van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Ook zijn de bewindspersonen geïnformeerd over de contacten met de advocaten van Van der G. en met Van der G. zelf. De toenmalige minister bevestigt het beeld uit het onderzoek dat hij voorafgaand aan de datum van voorwaardelijke invrijheidstelling is geïnformeerd over de optie van publicatie van een foto. De toenmalige staatssecretaris kan dit niet bevestigen. Uit het onderzoek blijkt dat voorstellen tot besluiten over het al dan niet doorzetten van de optie een foto te publiceren niet aan de bewindspersonen zijn voorgelegd en besluiten hierover niet door hen zijn genomen.

De minister heeft bepaald dat Van der G. voor de duur van de verloven voorafgaand aan de voorwaardelijke invrijheidstelling tijdelijk toegevoegd zou worden aan het Rijksdomein. De NCTV was daardoor tijdens de verloven verantwoordelijk voor de beveiliging van Van der G.

Omdat Van der G. nog gedetineerd was, was het voorafgaand aan de voorwaardelijke invrijheidstelling moeilijk een dreigingsbeeld van Van der G. te krijgen. Gezien de potentiële maatschappelijke onrust en veiligheidsrisico’s en het reële gevaar dat betrokkene liep wilde mijn ambtsvoorganger geen risico nemen. Daarom heeft hij op 8 april 2014 besloten Van der G. ook vanaf het moment dat hij voorwaardelijk in vrijheid zou worden gesteld, tijdelijk toe te voegen aan het Rijksdomein. De NCTV werd zo verantwoordelijk voor de beveiliging van Van der G.

De stuurgroep heeft de hele periode tot de voorwaardelijke invrijheidstelling gefunctioneerd en is op 15 mei 2014 voor het laatst bijeengekomen voor een evaluatie. De verantwoordelijkheid over de voorwaardelijke invrijheidstelling is vanaf dat moment overgegaan naar het OM en de verantwoordelijkheid over beveiliging naar de NCTV.

In de periode voorafgaand aan de voorwaardelijke invrijheidstelling is sinds begin 2014 veelvuldig contact geweest tussen het OM, de reclassering, de NCTV en de DBB met de advocaat van Van der G. De gesprekken van het OM en de reclassering met de advocaat richtten zich op de voorwaardelijke invrijheidstelling en de daaraan gekoppelde voorwaarden. De NCTV en de DBB bespraken met de advocaat de beveiliging van Van der G. In dat kader is ook de optie van het maken van een foto besproken. Door publicatie van een foto van Van der G. zou een adequate inschatting gemaakt kunnen worden van het dreigingsniveau waarop de beveiliging zou kunnen worden aangepast. Medio april 2014 heeft de NCTV de DBB verzocht in samenspraak met de advocaat van Van der G. het fotomoment voor te bereiden zodat dit op een veilige manier kon plaatsvinden. Het OM heeft in die periode reeds geoordeeld dat het publiceren van een foto geen overtreding van het mediaverbod zou zijn en heeft dit ook aan de toenmalige advocaat van Van der G. laten weten.

De periode vanaf de voorwaardelijke invrijheidstelling op 2 mei 2014 tot 17 juni 2014, de publicatiedatum van de foto van Van der G.

Het OM is verantwoordelijk voor de handhaving van de voorwaarden die aan de voorwaardelijke invrijheidstelling zijn gesteld. De reclassering is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de voorwaarden. Bij overtreding informeert de reclassering het OM. De NCTV is verantwoordelijk voor de beveiliging van Van der G. Er was geen algemene regievoering in deze fase.

Uit het onderzoek blijkt dat tot begin juni 2014 het OM, de reclassering, de NCTV en de DBB intensief contact hebben gehad met de advocaten en Van der G. zelf over een foto. Het contact tussen de DBB en de advocaat van Van der G. over het maken van een foto liep daarna door. Het OM heeft in de periode tot begin juni 2014 bevestigd dat het mediaverbod niet overtreden zou worden door het publiceren van een foto van Van der G. De DBB die onder gezag van de NCTV valt heeft in deze periode meegewerkt aan het mogelijk maken van een foto.

Uit het onderzoek komt naar voren dat de NCTV vanaf de eerste week van juni 2014 gaandeweg de publicatie van een foto minder relevant achtte gezien het dreigingsbeeld. De NCTV heeft het verzoek aan de DBB van medio april 2014 om in het kader van beveiliging het fotomoment voor te bereiden evenwel niet ingetrokken. Ook heeft de NCTV de DBB en de advocaat niet geïnformeerd over het feit dat een fotopublicatie minder relevant was geworden. De DBB en de advocaat bleven in de veronderstelling dat publicatie van een foto nodig was om een adequate inschatting van de veiligheidsrisico’s te kunnen maken.

Op 16 juni 2014 heeft de advocaat telefonisch contact opgenomen met het OM. Door het OM werd wederom bevestigd dat het publiceren van een foto geen strijd oplevert met het aan Van der G. opgelegde mediaverbod. Het OM heeft over het telefoongesprek met de advocaat de NCTV gebeld. De NCTV heeft aangegeven dat, zoals hiervoor gemeld, de fotopublicatie niet meer noodzakelijk was om een adequate inschatting te kunnen maken van de veiligheidsrisico’s.

Op 16 juni 2014 is Van der G. gefotografeerd voor het kantoor van zijn advocaten. De DBB heeft die dag haar reguliere beveiligingstaken uitgevoerd op een zodanige manier dat de foto kon worden gemaakt.

Mijn ambtsvoorganger is die dag niet geïnformeerd dat een foto gemaakt werd.

Op 17 juni 2014 is de op 16 juni 2014 gemaakte foto van Van der G. gepubliceerd in De Telegraaf. De toenmalige advocaat heeft mij laten weten dat het contact met de fotograaf en de overeenkomst met de fotograaf een aangelegenheid is geweest tussen hem en de fotograaf. De overheid is niet bij het contact en de totstandkoming van de overeenkomst betrokken geweest.

De periode vanaf de publicatie van de foto van Van der G. Zoals hiervoor al is aangegeven is het OM verantwoordelijk voor de handhaving van de voorwaarden die aan de voorwaardelijke invrijheidstelling zijn gesteld. De reclassering is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de voorwaarden. Bij overtreding informeert de reclassering het OM. De NCTV is verantwoordelijk voor de beveiliging van Van der G.

Op 21 en 23 juli 2015 heeft Brandpunt Reporter respectievelijk de reclassering en het OM benaderd met een aantal vragen over de op 17 juni 2014 in De Telegraaf verschenen foto van Van der G. Brandpunt Reporter vroeg of het OM vooraf toestemming had verleend voor het in scene zetten van de fotoserie. Het OM heeft in reactie aangegeven terughoudend te reageren op het delen van informatie over individuele gevallen. De reclassering heeft verwezen naar persvoorlichting van het OM. De antwoorden, opgesteld door het OM in afstemming met de NCTV, zijn twee dagen later voorgelegd aan de persvoorlichting van mijn departement. Ik ben niet geïnformeerd over het feit dat Brandpunt Reporter in juli 2015 vragen heeft gesteld over de gepubliceerde foto.

De betreffende tv-uitzending van Brandpunt Reporter werd uitgezonden op 20 september jl. Op 21 en 22 september jl. heeft contact tussen het OM en de toenmalige advocaat van Van der G. plaatsgevonden. De advocaat verzocht de juiste en volledige informatie publiek te maken omdat hij zich anders genoodzaakt zag de publiciteit te zoeken.

Op 22 september jl. heeft het OM op mijn verzoek mij een ambtsbericht gestuurd over de publicatie van de foto. Het OM heeft mij voorafgaand aan het vragenuur op 22 september jl. kort mondeling geïnformeerd over het signaal van de advocaat. Het ambtsbericht van het OM is naar aanleiding van dat signaal door het OM niet aangevuld.

Dezelfde dag heb ik op basis van het ambtsbericht van het OM uw Kamer met een brief geïnformeerd over de gang van zaken rondom de publicatie van de foto van Van der G. en heb ik antwoord gegeven op de mondelinge vragen van de leden van uw Kamer.

Conclusies

De conclusies ten aanzien van de informatievoorziening tijdens het vragenuur heb ik reeds in de inleiding weergegeven.

Conclusie regievoering

Uit het onderzoek blijkt dat in de fase voorafgaand aan de voorwaardelijke invrijheidstelling van Van der G. een hoogambtelijke stuurgroep was ingesteld ten behoeve van de regievoering. In die stuurgroep waren alle betrokken instanties vertegenwoordigd. De bewindspersonen werden via mondelinge briefings op de hoogte gesteld van de informatie uit die stuurgroep. Na de start van de voorwaardelijke invrijheidstelling is de stuurgroep opgeheven en is geen andere voorziening ingericht waarin betrokken organisaties vertegenwoordigd waren.

Conclusie ten aanzien van het handelen van de NCTV en het ambtsbericht van het Openbaar Ministerie

Uit het onderzoek blijkt dat de NCTV om redenen van beveiliging het publiceren van een foto van Van der G. wenselijk vond. Daarom heeft de NCTV de DBB verzocht het maken van een foto mogelijk te maken. Vanaf de eerste week van juni 2014 vond de NCTV een dergelijke foto niet meer noodzakelijk. De NCTV heeft daarover de DBB niet geïnformeerd, noch de reclassering, het OM en de toenmalige advocaat van Van der G.

Het OM heeft in het ambtsbericht van 22 september jl. de focus gelegd op het al dan niet overtreden van het mediaverbod. Voorafgaand aan het vragenuur van 22 september jl. ben ik kort mondeling geïnformeerd door het OM over de fase voorafgaand aan de publicatie van de foto en het signaal van de advocaat daarover. Het ambtsbericht is daarop niet aangevuld door het OM.

Conclusie informatievoorziening van betrokken instanties aan minister en staatssecretaris

In de periode voorafgaand aan de voorwaardelijke invrijheidstelling was een stuurgroep op hoog ambtelijk niveau ingericht die tot taak had de verloven en de voorbereiding op de voorwaardelijke invrijheidstelling van Van der G. te regisseren. De minister en staatssecretaris werden geïnformeerd over de gang van zaken. De toenmalige minister bevestigt het beeld uit het onderzoek dat hij voorafgaand aan de datum van voorwaardelijke invrijheidstelling is geïnformeerd over de optie van publicatie van een foto. De toenmalige staatssecretaris kan dit niet bevestigen. Uit het onderzoek blijkt dat door de bewindspersonen nooit het besluit is genomen een fotopublicatie door te zetten.

Van het feit dat een foto werd gemaakt waren medewerkers van het OM, de reclassering en de NCTV op 16 juni 2014 op de hoogte. Zij informeerden ook elkaar. De ambtelijke leiding van de betrokken instanties werd niet geïnformeerd. Daaruit volgt dat zij de minister niet konden informeren.

Ik ben niet geïnformeerd over het feit dat Brandpunt Reporter in juli 2015 een aantal vragen had over de op 17 juni 2014 in De Telegraaf verschenen foto van Van der G.

Conclusie OM over schending mediaverbod

Het OM heeft voorafgaand aan de voorwaardelijke invrijheidstelling van Van der G. geoordeeld dat publicatie van een foto van Van der G. geen schending van het mediaverbod zou betekenen. Het OM heeft dit daarna enkele keren bevestigd aan de toenmalige advocaat van Van der G. Het OM heeft ook de NCTV en de reclassering daarover geïnformeerd. Nu ik na mijn onderzoek de feiten ken deel ik dit standpunt van het OM. Het onderzoek dat de reclassering momenteel uitvoert naar het verloop van de voorwaardelijke invrijheidstelling mede naar aanleiding van de uitlatingen van Van der G. in de tv-uitzending van 20 september jl. zal moeten uitwijzen of Van der G. zich aan de voorwaarden houdt die hem zijn opgelegd.

Oordeel

Ten aanzien van de conclusies over regievoering, het handelen van de NCTV en de informatievoorziening van de betrokken instanties aan de bewindspersonen ben ik van oordeel dat dit inschattingsfouten betreft.

Ten aanzien van het ambtsbericht van het OM was het achteraf gezien beter geweest dat dit was aangevuld naar aanleiding van het signaal van de advocaat.

Lessen voor de toekomst

Ik trek de volgende lessen uit mijn onderzoek:

Regievoering

Onder mijn verantwoordelijkheid wordt dagelijks hard gewerkt aan de veiligheid van Nederland door tienduizenden mensen in diverse organisaties die deels een grote mate van professionele zelfstandigheid hebben. Binnen zo’n complexe organisatie is interne afstemming en coördinatie een achilleshiel. Bij een zaak als deze komt dat pijnlijk duidelijk naar voren. Ik heb mijn secretaris-generaal opdracht gegeven de te nemen stappen in kaart te brengen, verbeteringen door te voeren en de uitkomsten van het onderzoek van de commissie Oosting daarbij te betrekken. Ik zal uw Kamer voor 1 februari 2016 over de voortgang informeren.

NCTV en Openbaar Ministerie

Ik heb de secretaris-generaal van mijn departement opgedragen er op toe te zien dat de NCTV maatregelen neemt zodat inschattingsfouten als in deze casus zijn gemaakt niet meer voorkomen. Ook heb ik de secretaris-generaal opgedragen er op toe te zien dat de communicatie tussen de NCTV en het OM over essentiële onderwerpen tijdig gedeeld wordt en dat de samenwerking wordt verbeterd.

Ik heb het OM er op aangesproken dat ambtsberichten niet summier en vanuit een beperkte focus moeten worden opgesteld, maar met in begrip van de relevante context. Het OM heeft mij bevestigd dat eveneens maatregelen worden genomen.

Ik heb de secretaris-generaal opgedragen mij over de voortgang van deze maatregelen te informeren.

Informatievoorziening aan bewindspersonen

Ik heb mijn ambtelijke top, inclusief hoofd NCTV en de top van het OM, er op aangesproken dat de informatievoorziening moet verbeteren. In deze zaak is gevoelige informatie een aantal malen tot medewerkersniveau beperkt gebleven. De ambtelijke leiding moet zorg dragen voor het tijdig escaleren van gevoelige informatie.

Ik heb de opdracht gegeven dat voortaan van vertrouwelijke briefings aan bewindspersonen vertrouwelijke verslagen moeten worden gemaakt. Tot slot dank ik de Kamer voor het getoonde begrip voor de tijd die mijn onderzoek heeft gevergd. Ik zie er naar uit de resultaten van mijn onderzoek met uw Kamer te bespreken.

1 Kamerstukken II, 2013-2014, 33 750 VI, nr. 115

2 Kamerstukken II, 2015-2016, 34 300 VI, nr. 4

Directoraat-Generaal

De Minister van Veiligheid en Justitie,

G.A. Van der Steur