Uitspraak 201502358/1/A1

Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

Proceduresoort: Hoger beroep

Rechtsgebied: Algemene kamer - Hoger beroep - Omgevingsvergunning project strijd bestemmingsplan

ECLI: ECLI:NL:RVS:2015:2989

201502358/1/A1.

Datum uitspraak: 23 september 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Rotterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 februari 2015 in zaak nr. 14/3405 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 24 april 2013 heeft het college aan WHT Monumenten B.V. omgevingsvergunning verleend voor het gebruiken van de units Pakhuis 16, Pakhuis 18 en de Binnenstraat gelegen op het perceel Van Vollenhovenstraat 15 te Rotterdam als horeca.

Bij besluit van 11 april 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 9 februari 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft WHT Monumenten B.V. een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 augustus 2015, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A.J.J. van der Vlist en mr. N. Gunduz-Bouchotrouch, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is WHT Monumenten B.V., vertegenwoordigd door mr. G.W. Kleisen, advocaat te Delft, en [gemachtigde], ter zitting gehoord.

Overwegingen

1. De aanvraag om omgevingsvergunning betreft het gebruik van de units Pakhuis 16 en 18 en de Binnenstraat op het Westelijk Handelsterrein (hierna: het WHT) voor horeca. Het WHT is een voormalig pakhuiscomplex en bestaat uit afzonderlijke units, verdeeld over twee verdiepingen, die zijn gelegen aan weerszijde van een centrale gemeenschappelijke ruimte. Deze units worden door verschillende ondernemers gehuurd en geexploiteerd als galerie, horeca of winkel. [appellant] woont op het adres [locatie] en zijn woning en tuin grenzen aan het WHT.

2. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.

Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang kan de omgevingsvergunning, indien de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, slechts worden verleend indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan:

1DEG met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking,

2DEG in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of

3DEG indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

Ingevolge artikel 4, aanhef en onder 9, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor), zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, komt voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2DEG, van de wet van het bestemmingsplan wordt afgeweken, in aanmerking het gebruiken van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. binnen de bebouwde kom, en

b. de oppervlakte niet meer dan 1500 m^2.

Ingevolge het op 4 juli 2013 vastgestelde bestemmingsplan "Scheepvaartkwartier" rust op het perceel de bestemming "Cultuur en ontspanning".

Ingevolge artikel 1.25 van de planregels wordt onder bruto vloeroppervlak (hierna: b.v.o.) het vloeroppervlak van een bouwwerk verstaan, inclusief de niet direct voor het hoofddoel bruikbare ruimten (bijvoorbeeld bij een productiebedrijf of winkel, de magazijn-, expeditie-, kantoorruimten). Gebouwde parkeervoorzieningen worden niet tot het b.v.o. gerekend.

Ingevolge artikel 1.36 wordt onder horeca het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken en het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie verstaan.

Ingevolge artikel 5.1 zijn de voor cultuur en ontspanning aangewezen gronden bestemd voor:

a. cultuur en ontspanning, zoals musea en verenigingsgebouwen, galeries, recreatieve voorzieningen, enz.;

b. [...];

c. ter plaatse van de functieaanduiding "horeca" is tevens zelfstandige horeca toegestaan:

1. op alle verdiepingen op adres Van Vollenhovenstraat 15 (WHT), tot maximaal 40 % van de beschikbare b.v.o.;

[...];

d. ter plaatse van de functieaanduiding "dienstverlening" en "detailhandel" zijn dienstverlening en detailhandel toegestaan tot gezamenlijk maximaal 30 % van het beschikbare b.v.o., dit betreft het adres (WHT) Van Vollenhovenstraat 15.

3. Tussen partijen is niet in geschil dat 40 % van het b.v.o. van het WHT in totaal 3.520 m2 bedraagt en ten tijde van de aanvraag om omgevingsvergunning het feitelijke gebruik aan b.v.o. voor horeca in totaal 3.109,50 m2 bedroeg. De aanvraag om omgevingsvergunning betreft een b.v.o. van 869 m2 voor horecadoeleinden, zodat het b.v.o. dat zal worden gebruikt voor horeca na verlening van de omgevingsvergunning in totaal 3.978,50 m2 bedraagt. Het aangevraagde gebruik is derhalve in strijd met het bestemmingsplan. Ten einde medewerking aan het plan te kunnen verlenen heeft het college met toepassing van artikel 4, aanhef en onder 9, van bijlage II van het Bor omgevingsvergunning verleend voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.

4. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet in redelijkheid omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Hij voert hiertoe aan dat de aanvraag reeds was ingediend voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan "Scheepvaartkwartier", en het niet redelijk is een verruiming van het vloeroppervlak in afwijking van dit bestemmingsplan toe te staan. Voorts voert hij hiertoe aan dat ten gevolge van het gebruik voor horecadoeleinden de aan de units grenzende tuinen en woningen geluidsoverlast zullen ondervinden waardoor het woongenot ter plaatse zal worden aangetast.

4.1. Een besluit om al dan niet met toepassing van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, gelezen in verbinding met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2-o, van de Wabo een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan behoort in dit geval tot de bevoegdheid van het college. Daarbij heeft het college beleidsvrijheid. De rechter moet het betrokken besluit terughoudend toetsen, dat wil zeggen moet zich beperken tot de vraag, of het college in redelijkheid omtrent het al dan niet verlenen van die omgevingsvergunning heeft kunnen besluiten.

4.2. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen afwijken van het bestemmingsplan omdat dit recent, op 4 juli 2013, is vastgesteld slaagt niet. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 23 juli 2014 in zaak nr. 201307174/1/A1) kan de inhoud van het bestemmingsplan noch de omstandigheid dat het een recent bestemmingsplan betreft afdoen aan de aan het college toekomende bevoegdheid van dat bestemmingsplan af te wijken. Het bouwplan voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2-o van de Wabo, gelezen in verbinding met artikel 4 van bijlage II van het Bor. Het college was dan ook bevoegd om met toepassing van die bepalingen van het bestemmingsplan af te wijken.

Weliswaar kan ten gevolge van de uitbreiding van het b.v.o. voor horecadoeleinden extra geluidsoverlast ontstaan, maar in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat deze overlast van dien aard is, dat het college niet in redelijkheid groter gewicht heeft kunnen hechten aan de belangen bij verlening van de omgevingsvergunning dan aan de belangen bij weigering daarvan. Daarnaast heeft het college zich op het standpunt gesteld dat voldaan kan worden aan de geluidsnormen zoals opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer. [appellant] heeft dit standpunt niet gemotiveerd weersproken. Evenmin heeft [appellant] aannemelijk gemaakt dat ten gevolge van extra parkeerbewegingen overlast zal ontstaan. Verder wordt in aanmerking genomen dat WHT Monumenten B.V. ter zitting heeft verklaard dat zij als verhuurder van de pakhuizen maatregelen heeft genomen, klachten over overlast onderzoekt en indien nodig verdere maatregelen neemt, zoals extra portiers.

De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat het college, na afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen.

Het betoog faalt.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling ten laste van het college bestaat geen aanleiding. Voor een proceskostenveroordeling ten laste van [appellant], zoals verzocht door WHT Monumenten B.V., bestaat evenmin aanleiding. De Afdeling volgt WHT Monumenten B.V. niet in haar standpunt dat [appellant], door hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak in te stellen, kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht heeft gemaakt.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.

w.g. Bijloos w.g. Vermeulen

lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 23 september 2015

700.