Daders met wie wordt bemiddeld recidiveren minder

Persbericht 3 september 2015

Daders met wie is bemiddeld, recidiveren significant minder dan daders die in het reguliere strafrechtelijke afdoeningstraject zijn terechtgekomen. Dat blijkt uit onderzoek onder leiding van de Universiteit Maastricht en in samenwerking met de Universiteit Twente en het WODC. De resultaten van het onderzoek worden 4 september gepubliceerd in het Nederlands Juristenblad. De data voor het onderzoek werden geleverd door het Arrondissementsparket Maastricht/Limburg, waar reeds sinds 1999 wordt bemiddeld in strafzaken.

Bemiddeling in strafzaken staat inmiddels ook op de Nederlandse politieke agenda. De komende jaren zal waarschijnlijk overal in Nederland (verder) gewerkt worden met mediation in het strafrecht. Van bemiddeling in strafzaken wordt onder meer verwacht dat het beter tegemoetkomt aan de behoeften en wensen van slachtoffers, dat het goedkoper is en dat het efficienter werkt in termen van recidivereductie dan het klassieke strafrecht.

De Maastrichtse/Limburgse strafrechtelijke bemiddelingspraktijk vindt plaats op het niveau van het Openbaar Ministerie. De praktijk bestaat uit directe bemiddeling (face to face contact tussen dader en slachtoffer onder begeleiding van de mediator), indirecte bemiddeling (schriftelijk contact of contact waarbij de mediator letterlijk tussen beide partijen heen en weer pendelt) en semi-bemiddeling (contact tussen dader en officier van justitie met goedkeuring van het slachtoffer dat zelf niet aan de bemiddeling wil deelnemen). Gekeken is naar alle (meer dan 1300) bemiddelingstrajecten tussen 2000 en 2010. Uit het onderzoek volgt dat circa 70% van de gestarte bemiddelingstrajecten succesvol is, dat wil zeggen: wordt afgesloten met een overeenkomst tussen partijen. In zo'n overeenkomst kunnen afspraken worden gemaakt over herstelwerkzaamheden, schadevergoeding, donaties aan een goed doel, therapie voor de dader etc.

Uit het onderzoek blijkt dat daders met wie is bemiddeld, significant minder recidiveren dan de daders in de controlegroep. De controlegroep bestaat uit daders die volgens het Openbaar Ministerie wel in aanmerking kwamen voor bemiddeling, maar met wie uiteindelijk geen bemiddeling heeft plaatsgehad, omdat dader en/of slachtoffer niet aan de bemiddeling wenste(n) deel te nemen. Het onderzoek toont bovendien aan dat de verschillen in recidive niet kunnen worden verklaard door mogelijke verschillen in sekse, (start)leeftijd, geboorteland, delictstype, -verleden, veroordelingsdichtheid (i.e. het gemiddeld aantal veroordelingen per jaar tijdens de criminele carriere) en het jaar van afdoening van de strafzaak tussen de groepen.

Uit het onderzoek blijkt geen verschil in recidive tussen directe en indirecte bemiddeling - wat op basis van buitenlands onderzoek wel verwacht werd. Semi-bemiddeling laat niet per se een ongunstiger recidivebeeld zien dan directe of indirecte bemiddeling. Semi-bemiddeling lijkt een meerwaarde te hebben ten opzichte van de controlegroep, waarin geen enkele bemiddeling plaatsvindt.

In het onderzoek is ook gebruikgemaakt van cijfers uit een recidive-voorspellingsmodel van de Recidivemonitor van het WODC. Dit model kan voor elke dader in een Nederlandse strafzaak een betrouwbare, voorspelde kans op recidive binnen vier jaar produceren op basis van een aantal statische kenmerken, waaronder sekse, leeftijd, geboorteland, delictstype en delictsverleden. Na vergelijking is gebleken dat de voorspelde recidivekansen in elke groep significant hoger zijn dan de daadwerkelijke recidivepercentages. Het verschil tussen de voorspelde en de werkelijke recidive is ook significant groter in de drie bemiddelingsgroepen dan in de controlegroep.

De resultaten van dit onderzoek lijken te suggereren dat de vastgestelde recidiveverschillen verband houden met het al dan niet plaatsvinden van bemiddeling. Daarmee is echter nog niet zeker dat die bemiddeling ook de oorzaak is van de verlaagde recidivekans. Mogelijk bestaan tussen de bemiddelingsgroepen nog andere verschillen, waarover de onderzoekers geen informatie hadden. Dit onderzoek brengt de onderzoekers wel een stap dichter bij de bevestiging dat bemiddeling een gunstige invloed kan hebben op de recidive van deelnemende daders. De zogenaamde `ondergrens' dat bemiddeling in strafzaken niet tot meer recidive mag leiden dan het reguliere strafrecht waarin geen bemiddeling plaatsvindt, is in ieder geval niet in gevaar gebracht.

Jacques Claessen, eerste auteur van het NJB artikel, is optimistisch: "Alle reden dus om in Nederland door te gaan met deze humane en waarschijnlijk ook in termen van recidivevoorkoming efficiente wijze van conflictoplossing. Immers, wat in Maastricht/Limburg werkt, zal ook in de rest van Nederland kunnen werken."