Uitspraak 201407433/1/R3
Tegen: de raad van de gemeente Sint-Oedenrode
Proceduresoort: Eerste aanleg - meervoudig
Rechtsgebied: Ruimtelijke-ordeningskamer - Bestemmingsplannen Noord-Brabant
ECLI: ECLI:NL:RVS:2015:2640
201407433/1/R3.
Datum uitspraak: 19 augustus 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1], gevestigd te Sint-Oedenrode,
2. [appellante sub 2], gevestigd te Sint-Oedenrode,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Sint-Oedenrode,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 10 juli 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Sint-Oedenrode, herziening 1" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] en [appellante sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante sub 1], [appellante sub 2] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 mei 2015, waar [appellante sub 1], vertegenwoordigd door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, [appellante sub 2], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. A.A.M. van der Aa, en de raad, vertegenwoordigd door J.C.A.M. den Otter, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Het plan
1. Met het plan wordt beoogd gevolg te geven aan de uitspraak van de Afdeling van 22 januari 2014 in zaak nr. 201205174/1/R4, waarbij de Afdeling aan de raad van de gemeente Sint-Oedenrode opdracht heeft gegeven om ten aanzien van bepaalde onderdelen van het bestemmingsplan "Buitengebied Sint-Oedenrode" een nieuw besluit te nemen.
Het beroep van [appellante sub 1]
2. Het beroep van [appellante sub 1] richt zich tegen artikel 6.4.1, onder d, van de planregels, waarin een gebruiksverbod is opgenomen voor de gronden en opstallen op het perceel [locatie 1] te Sint-Oedenrode voor het vier dagen per jaar puinbreken en het drie dagen per jaar shredderen van hout en snoeiafval. Volgens [appellante sub 1] zijn de genoemde activiteiten ten onrechte niet bij recht toegestaan, maar slechts na toepassing van een afwijkingsbevoegdheid. Volgens [appellante sub 1] was de raad voor de vaststelling van het plan op de hoogte van alle benodigde informatie om de ruimtelijke aanvaardbaarheid van deze activiteiten te kunnen beoordelen. Het niet bij recht toestaan is tevens in strijd met voornoemde uitspraak van de Afdeling van 22 januari 2014.
2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat op basis van de door [appellante sub 1] aangeleverde onderzoeken niet kan worden uitgesloten dat vanuit milieuhygienisch oogpunt bezwaren bestaan tegen de uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten met beperkt puinbreken en het shredderen van hout en snoeiafval. Gelet hierop heeft hij deze activiteiten niet bij recht mogelijk gemaakt, maar hiervoor een afwijkingsbevoegheid in het plan opgenomen.
2.2. Aan het perceel van [appellante sub 1] aan de [locatie 1] zijn de bestemming "Bedrijf" en de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - 9" toegekend.
Ingevolge artikel 6, lid 6.1, aanhef en onder a, zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor bedrijven die zijn opgenomen in de Tabel Bedrijven met bijbehorende voorzieningen. In de Tabel Bedrijven is onder de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - 9" opgenomen een loon- en grondverzetbedrijf met buitenopslag tot een oppervlakte van 2.000 m2 en een hoogte van maximaal 6 m aan de [locatie 1].
Ingevolge lid 6.4.1, aanhef en onder d, wordt onder strijdig gebruik in ieder geval verstaan het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen op de locatie [locatie 1] voor puinbreken en/of shredderen van hout en snoeiafval.
Ingevolge lid 6.5.6 is het college van burgemeester en wethouders bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 6.4.1 ten behoeve van het gebruik van de locatie [locatie 1] voor het breken van puin gedurende maximaal vier dagen per jaar en het drie dagen per jaar shredderen van hout/snoeiafval onder de volgende voorwaarden:
1. de activiteiten mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefmilieu van de in de omgeving aanwezige functie(s);
2. de activiteit mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering en bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven;
3. er mag geen sprake zijn van milieuhygienische belemmeringen.
2.3. In haar hiervoor genoemde uitspraak van 22 januari 2014 heeft de Afdeling het besluit van de raad van 15 maart 2012 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Sint-Oedenrode" onder meer vernietigd voor zover het plan niet voorziet in een gebruiksregel op grond waarvan vier maal per jaar puin mag worden gebroken en drie maal per jaar snoeiafval mag worden geshredderd op het perceel [locatie 1]. In die uitspraak is daartoe onder meer overwogen dat niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan het voor de raad niet mogelijk was de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de door [appellante sub 1] bedoelde bedrijfsactiviteiten reeds bij de voorbereiding van het plan te onderzoeken en dat nu de raad heeft toegelicht dat het college van burgemeester en wethouders inmiddels heeft besloten dat het de raad zal voorstellen bedoelde bedrijfsactiviteiten op het perceel toe te staan en de raad dit voorstel zal overnemen, het plan in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb is vastgesteld.
2.4. Op 22 april 2014 heeft Drieweg Advies namens [appellante sub 1] stukken ingediend bij de raad ten behoeve van de ruimtelijke onderbouwing van de bedrijfsactiviteiten puinbreken en shredderen van hout en snoeiafval. Het betreft informatie over stofhinder, een bodemrisicochecklist conform NRB en een akoestisch rapport, getiteld "Akoestisch onderzoek, [appellante sub 1] [locatie 1], Sint-Oedenrode", opgesteld op 6 januari 2010 en aangepast op 20 februari 2012. Op 9 mei 2014 heeft Drieweg Advies vervolgens nog een stuk aan de raad toegezonden, getiteld: "Toelichting ruimtelijk aspect". De raad heeft deze stukken ter toetsing voorgelegd aan de Omgevingsdienst, die op haar beurt volgens de raad eind mei/begin juni 2014 te kennen heeft gegeven dat de aangeleverde akoestische rapportages een gebrek vertonen en er nog nader onderzoek dient plaats te vinden naar de geluidbelasting op de woning aan de [locatie 3]. Gelet op hetgeen is overwogen in voornoemde uitspraak van de Afdeling van 22 januari 2014 lag het op de weg van de raad om zich een oordeel te vormen over de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het concrete plan van [appellante sub 1]. De raad heeft evenwel verzuimd om voor de vaststelling van het plan op 10 juli 2014 tijdig aan [appellante sub 1] te laten weten welk aanvullend akoestisch onderzoek nog was vereist en wanneer de rapportage daarover diende te worden aangeleverd. Het bestreden besluit is in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid. Het betoog slaagt.
2.5. In hetgeen [appellante sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het artikel 6, lid 6.4.1, onder d, en lid 6.5.6 van de planregels betreft en voor zover het plan niet voorziet in een gebruiksregel op grond waarvan het is toegestaan vier dagen per jaar puin te breken en drie dagen per jaar hout en snoeiafval te shredderen op het perceel [locatie 1] te Sint-Oedenrode, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
2.6. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, de raad op te dragen om voor de vernietigde planonderdelen met inachtneming van deze uitspraak een nieuw plan vast te stellen en zal daartoe een termijn stellen. Het door de raad te nemen nieuwe besluit hoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.
Het beroep van [appellante sub 2]
3. Het beroep van [appellante sub 2] richt zich onder meer tegen de grenzen van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - buitenopslag" op het perceel [locatie 2] te Sint-Oedenrode. Volgens [appellante sub 2] is buitenopslag ten onrechte slechts op een beperkt deel van dat perceel toegestaan. Volgens [appellante sub 2] vindt buitenopslag al meer dan 40 jaar ook op andere delen van het perceel plaats dan dat waarop de aanduiding betrekking heeft.
Voorts richt het beroep zich tegen artikel 6, lid 6.4.1, van de planregels voor zover daarin is bepaald dat het gebruik voor buitenopslag uitsluitend is toegestaan indien de gronden waarop de buitenopslag plaatsheeft, zijn voorzien van een adequate afschermende groenzone. Volgens [appellante sub 2] is deze verplichting zodanig vaag geformuleerd dat niet duidelijk is wanneer daaraan wordt voldaan.
[appellante sub 2] stelt tot slot dat het openbaar gebruik van de weegbrug ten onrechte niet is toegestaan in het plan. Volgens haar heeft geen nader onderzoek plaatsgehad naar de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan en heeft de raad ten onrechte volstaan met een verwijzing naar de afloop van een procedure over een verzoek tot verlening van ontheffing van het vorige bestemmingsplan. [appellante sub 2] beroept zich op een geval aan de [locatie 4] te Sint-Oedenrode, waarbij op het perceel eveneens de bestemming "Bedrijf" rust en een omgevingsvergunning is verleend voor het bouwen van een viertal weegbruggen, zonder dat daarbij beperkingen zijn gesteld aan het gebruik.
3.1. Ten aanzien van de buitenopslag heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat deze sinds een groot aantal jaren op het perceel plaatsheeft en dat belangen van derden hierdoor niet worden aangetast. De buitenopslag is volgens de raad aan het zicht onttrokken door de aanwezige beplanting. De raad stelt dat hij zich voor de bepaling van de plek op het terrein waar buitenopslag mag plaatsvinden, heeft gebaseerd op luchtfoto's van de inrichting van [appellante sub 2]. Volgens de raad betekent een adequate afschermende groenzone dat de groenzone geschikt moet zijn voor het beoogde doel, te weten het afschermen van de buitenopslag.
De raad stelt dat het gebruik van de weegbrug door derden tot extra verkeerbewegingen leidt die niet aanvaardbaar worden geacht. Volgens de raad dienen omwonenden klachten en verzoeken om handhaving in vanwege vrachtverkeer dat in de nachtelijke uren gebruik maakt van de weegbrug. De raad verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 25 oktober 2013 in zaak nr. 201211549/1/A1, waarbij het hoger beroep van [appellante sub 2] ongegrond is verklaard. Hiermee is het besluit van het college van burgemeester en wethouders tot weigering om ontheffing te verlenen van het bestemmingsplan "Buitengebied 1997" voor het algemeen gebruik van de weegbrug op het perceel van [appellante sub 2], onherroepelijk geworden. Van gewijzigde omstandigheden die aanleiding zouden moeten geven tot het alsnog toestaan van het door [appellante sub 2] gewenste gebruik is niet gebleken, aldus de raad.
3.2. Aan het perceel [locatie 2] zijn de bestemming "Bedrijf" en de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - 12" toegekend. Op een westelijk gelegen deel van het perceel rust de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - buitenopslag".
Ingevolge artikel 6, lid 6.1, aanhef en onder h, van de planregels zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor buitenopslag ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - buitenopslag" .
Ingevolge lid 6.4.1, aanhef en onder a, sub 2, wordt onder strijdig gebruik in ieder geval verstaan het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van buitenopslag, met uitzondering van buitenopslag tot een hoogte van 5 m binnen de zone met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - buitenopslag", zoals aangegeven op de verbeelding ten behoeve van de bedrijven als vermeld onder de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - 12". Voorts is in dit lid vermeld dat het gebruik voor buitenopslag conform het bepaalde in lid 6.1 uitsluitend is toegestaan indien de gronden waarop de buitenopslag plaatsheeft zijn voorzien van een adequate afschermende groenzone.
3.3. In haar hiervoor genoemde uitspraak van 22 januari 2014 heeft de Afdeling het besluit van de raad van 15 maart 2012 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Sint-Oedenrode" onder meer vernietigd voor zover het plan niet voorziet in de mogelijkheid van buitenopslag op het perceel [locatie 2]. In die uitspraak is daartoe onder meer overwogen dat de raad met de enkele verwijzing naar de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheid onvoldoende heeft gemotiveerd waarom buitenopslag niet als zodanig in het plan kan worden toegestaan op dat perceel.
3.4. Ter zitting is gebleken dat buitenopslag niet alleen plaatsvindt op het westelijk gelegen deel van het perceel waaraan de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - buitenopslag" is toegekend, maar ook op het middenterrein en, indien de bedrijfsvoering dit noodzakelijk maakt, incidenteel op een oostelijk gelegen deel van het perceel. Doordat de raad zich enkel heeft gebaseerd op luchtfoto's en deze slechts een momentopname zijn, heeft de raad bij de voorbereiding van het bestreden besluit niet onderkend dat ook op deze delen van het terrein buitenopslag plaatsvindt. Hierdoor heeft hij zich evenmin een oordeel gevormd over de ruimtelijke aanvaardbaarheid van buitenopslag op die plaatsen. De raad heeft dan ook niet gemotiveerd waarom buitenopslag, zo nodig onder aanvullende voorwaarden, niet tevens op het middendeel en oostelijk deel van het perceel kan plaatsvinden, mede gelet op de aldaar reeds voorhanden zijnde afscherming door gebouwen of door beplanting. Het bestreden besluit is in zoverre niet zorgvuldig voorbereid en berust in zoverre evenmin op een deugdelijke motivering. Het betoog slaagt.
3.5. Voor zover het beroep zich richt tegen artikel 6, lid 6.4.1, voor zover daarin is bepaald dat het gebruik voor buitenopslag uitsluitend is toegestaan indien de gronden waarop de buitenopslag plaatsheeft, zijn voorzien van een adequate afschermende groenzone, overweegt de Afdeling dat onder dit laatste moet worden verstaan een groenzone die voldoende hoog en dicht is om de toegestane buitenopslag aan het oog te onttrekken. Naar het oordeel van de Afdeling is het bestreden besluit in zoverre niet in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Het betoog faalt.
3.6. In haar hiervoor genoemde uitspraak van 22 januari 2014 heeft de Afdeling het besluit van de raad van 15 maart 2012 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Sint-Oedenrode" onder meer vernietigd voor zover het plan niet voorziet in de mogelijkheid van gebruik door derden van de op het perceel [locatie 2] aanwezige weegbrug. In die uitspraak is daartoe onder meer overwogen dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat hij momenteel onderzoekt of het gebruik van de weegbrug door derden kan worden toegestaan en dat niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan het eerst na vaststelling van het plan mogelijk was voormeld onderzoek te doen.
Gelet op het vorenstaande kon de raad niet volstaan met een verwijzing naar de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 25 oktober 2013, maar had hij, gelet op het concrete plan van [appellante sub 2], zich een oordeel moeten vormen over de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het gebruik van de weegbrug door derden. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat volgens de raad met name het aspect geluid bepalend is voor de vraag of dergelijk gebruik ruimtelijk aanvaardbaar is en dat niet valt uit te sluiten dat zodanige maatregelen zijn te treffen dat het gebruik van de weegbrug door derden ruimtelijk aanvaardbaar is. De raad heeft evenwel verzuimd om voor de vaststelling van het plan aan [appellante sub 2] mede te delen dat aanvullende gegevens op dit punt vereist waren om een beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van dit gebruik mogelijk te maken en aan [appellante sub 2] te verzoeken deze aanvullende gegevens alsnog aan de raad te doen toekomen. Het bestreden besluit is in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid. Het betoog slaagt.
3.7. In hetgeen [appellante sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het plan niet voorziet in de mogelijkheid van buitenopslag op het middenterrein en op een oostelijk gelegen deel van het perceel [locatie 2] te Sint-Oedenrode en voor zover het plan niet voorziet in de mogelijkheid van gebruik door derden van de op dat perceel aanwezige weegbrug, is genomen in strijd met artikel 3:2 en 3:46 onderscheidenlijk in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd. Gelet op het vorenstaande behoeft de beroepsgrond over het geval aan de [locatie 4] geen bespreking meer.
3.8. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, de raad op te dragen om voor de vernietigde planonderdelen met inachtneming van deze uitspraak een nieuw plan vast te stellen en zal daartoe een termijn stellen. Het door de raad te nemen nieuwe besluit hoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.
Proceskosten
4. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van [appellante sub 1] en [appellante sub 2] gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Sint-Oedenrode van 10 juli 2014 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Sint-Oedenrode, herziening 1", voor zover:
a. het artikel 6, lid 6.4.1, onder d, en lid 6.5.6 van de planregels betreft en voor zover het plan niet voorziet in een gebruiksregel op grond waarvan het is toegestaan vier dagen per jaar puin te breken en drie dagen per jaar hout en snoeiafval te shredderen op het perceel [locatie 1] te Sint-Oedenrode;
b. het plan niet voorziet in de mogelijkheid van buitenopslag op het middenterrein en op een oostelijk gelegen deel van het perceel [locatie 2] te Sint-Oedenrode en voor zover het plan niet voorziet in de mogelijkheid van gebruik door derden van de op dat perceel aanwezige weegbrug;
III. draagt de raad van de gemeente Sint-Oedenrode op om binnen 20 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen voor de onderdelen onder II en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze en binnen de daarvoor geldende termijn bekend te maken en mede te delen;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Sint-Oedenrode tot vergoeding van bij [appellante sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van EUR 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
veroordeelt de raad van de gemeente Sint-Oedenrode tot vergoeding van bij [appellante sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van EUR 1.023,04 (zegge: duizenddrieentwintig euro en vier cent), waarvan EUR 980,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Sint-Oedenrode aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van EUR 328,00 (zegge: driehonderdachtentwintig euro) voor de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellante sub 1] en EUR 328,00 (zegge: driehonderdachtentwintig euro) voor [appellante sub 2] vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Lap
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2015
288.