Uitspraak 201408899/1/R4
Tegen: het college van gedeputeerde staten van Limburg
Proceduresoort: Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechtsgebied: Ruimtelijke-ordeningskamer - Ontgrondingen
ECLI: ECLI:NL:RVS:2015:2587
201408899/1/R4.
Datum uitspraak: 12 augustus 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de naamloze vennootschap Latrusco N.V., gevestigd te Curaçao en [appellant], wonend te [woonplaats],
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 september 2014 heeft het college van gedeputeerde staten besloten de vergunning voor het ontgronden van het perceel, kadastraal bekend gemeente Heerlen, sectie B, nummer 8377, te weigeren.
Tegen dit besluit hebben Latrusco en [appellant] beroep ingesteld.
Het college van gedeputeerde staten heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft het college van burgemeester en wethouders van Heerlen een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juli 2015, waar Latrusco en [appellant], vertegenwoordigd door [appellant] en bijgestaan door mr. H.M.G. Duijsters, advocaat te Maastricht, en het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door mr. J. Thoolen-Simonis en drs. R.H.J. Repels zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. M.A.C.J. Dictus, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. L. de Kok, advocaat te Amsterdam.
Overwegingen
1. Bij besluit van 16 september 2014 heeft het college van gedeputeerde staten besloten de door Latrusco en [appellant] op 17 maart 2014 aangevraagde ontgrondingenvergunning ten behoeve van de winning van oppervlaktedelfstoffen en het herinrichten van het perceel kadastraal bekend B 8377 te Heerlen, te weigeren.
Het college van gedeputeerde staten heeft de vergunning primair geweigerd wegens strijd met artikel 10, zesde lid van de Ontgrondingenwet. De voorgenomen ontgronding is volgens het college van gedeputeerde staten in strijd met de beheersverordening "Snipperlocaties" en daarnaast wenst het college van burgemeester en wethouders, noch de raad planologische medewerking te verlenen aan de ontgronding.
Daarnaast heeft het college van gedeputeerde staten aan de weigering ten grondslag gelegd dat de voorgenomen ontgronding in strijd is met het rijksbeleid, zoals weergegeven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van 13 maart 2012 en de beleidsnota Ontgrondingen van 7 juli 2009, nu niet wordt voldaan aan het vereiste dat met de winning van oppervlaktedelfstoffen een maatschappelijke meerwaarde wordt gerealiseerd.
2. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Ontgrondingenwet, voor zover hier van belang, is het verboden zonder vergunning te ontgronden dan wel als eigenaar, erfpachter, vruchtgebruiker, opstalhouder, beklemde meier of gebruiker van enige onroerende zaak toe te laten dat aldaar zonder vergunning ontgronding plaats heeft.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, deelt het college van burgemeester van wethouders van de gemeente waarvan de aanvraag om een vergunning betrekking heeft het bevoegd gezag binnen acht weken nadat het verzoek daartoe is binnengekomen, mee of de beoogde ontgronding in overeenstemming is met het bestemmingsplan, een ter inzage gelegd ontwerp hiervoor, een voorbereidingsbesluit ter zake of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.38 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro). Indien zulks niet het geval is deelt het college van burgemeester en wethouders het bevoegd gezag mee of de raad of het college van burgemeester en wethouders bereid is aan de ontgronding planologische medewerking te verlenen.
Ingevolge het zesde lid wordt een vergunning niet verleend of gewijzigd indien de beoogde ontgronding in strijd is met een ruimtelijk besluit, tenzij die strijd naar verwachting zal worden opgeheven.
Artikel 10, zesde lid van de Ontgrondingenwet
3. Latrusco en [appellant] stellen dat dat de door hen gewenste ontgronding niet in strijd is met een ruimtelijk besluit als bedoeld in artikel 10, zesde lid van de Ontgrondingenwet. Zij voeren aan dat de ontgronding niet in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan "Hoofdzakenplan 1964", die de basis heeft geboden voor de thans geldende beheersverordening "Snipperlocaties" en derhalve onder het overgangsrecht van deze beheersverordening valt. Latrusco en [appellant] stellen verder dat de ontgronding er juist toe leidt dat de aan de desbetreffende gronden toegekende recreatieve bestemming wordt gerealiseerd en dat het perceel na ontgronding beter in de omgeving past. Voorts had het college van burgemeester en wethouders volgens Latrusco en [appellant] niet mogen kiezen voor het vaststellen van een beheersverordening voor deze locatie omdat ter plaatse juist ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien en het instrument van de beheersverordening in een dergelijk geval niet aanvaardbaar is.
Voor zover de gewenste ontgronding wel in strijd is met een ruimtelijk besluit, stellen Latrusco en [appellant] dat het college van burgemeester en wethouders van Heerlen planologische medewerking had kunnen verlenen door met een omgevingsvergunning af te wijken van de beheersverordening.
Latrusco en [appellant] doen voorts een beroep op het gelijkheidsbeginsel en voeren daartoe aan dat de gemeente wel meewerkt aan nieuwe grootschalige ontgrondingsactiviteiten op percelen van Zilverzand Exploitatie Beaujean B.V. en Sibelco, maar niet aan de door hen gewenste ontgronding, terwijl deze percelen in nabijheid van elkaar liggen en allen zijn opgenomen in had Masterplan Zandgroevengebied.
4. Aan perceel B 8377 is in de beheersverordening "Snipperlocaties" onder meer de bestemming "Recreatie" en de aanduiding "verblijfsrecreatie". toegekend.
Ingevolge artikel 16 van de regels van de beheersverordening zijn de voor "Recreatie" aangewezen gronden bestemd voor recreatie, waarbij geldt dat ter plaatse van de aanduiding "verblijfsrecreatie" verblijfsrecreatie in de vorm van een camping is toegestaan.
Ingevolge artikel 36, lid 36.2 onder a, van de regels van de beheersverordening, mag het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening en hiermee in strijd is, worden voortgezet.
Ingevolge lid 36.2 onder d, is het bepaalde onder a, niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
4.1. De Afdeling stelt vast dat de gewenste ontgronding gelet op het ingevolge artikel 16 van de regels van de beheersverordening toegestane gebruik ter plaatse van perceel B 8377 in strijd is met de ter plaatse geldende bestemming "Recreatie". Dat het perceel na de voorgenomen ontgronding in overeenstemming zal zijn met de aan het perceel toegekende bestemming en de omstandigheid dat het perceel na de ontgronding beter zal passen in de omgeving, neemt de strijdigheid met de beheersverordening niet weg. Het gebruik van het perceel ten behoeve van de gewenste ontgronding wordt niet beschermd door het overgangsrecht, reeds omdat het perceel ten tijde van de inwerkingtreding van de beheersverordening niet ten behoeve van ontgrondingen werd gebruikt.
De stelling van Latrusco en [appellant] dat de beheersverordening onverbindend is omdat de raad bij de vaststelling daarvan ten onrechte ervan is uitgegaan dat voor het betrokken plangebied geen ruimtelijke ontwikkelingen werden voorzien, zal de Afdeling buiten inhoudelijke bespreking laten nu deze stelling niet kan leiden tot het oordeel dat het college van gedeputeerde staten zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de vereiste overeenstemming met het planologische regime of de planologische medewerking ontbreekt. De eventuele onverbindendheid van het besluit tot vaststelling van de beheersverordening zou immers ertoe leiden dat wordt teruggevallen op het bestemmingsplan "Hoofdzakenplan 1964" zoals dit gold ten tijde van de situatie die aan de orde was in de uitspraak van de Afdeling van 12 maart 2014, in zaak nr. 201300252/1/R4 in welke uitspraak de Afdeling heeft geoordeeld dat het college van gedeputeerde staten zich terecht op het standpunt gesteld heeft dat de vereiste overeenstemming met het bestemmingsplan "Hoofdzakenplan 1964" ontbreekt. Latrusco en [appellant] hebben geen omstandigheden aangevoerd die leiden tot een ander oordeel dan het oordeel van de Afdeling in voornoemde uitspraak.
Blijkens de brief van 15 april 2014 stelt het college van burgemeester en wethouders zich op het standpunt dat de voorgenomen ontgronding strijdig is met de beheersverordening en blijkens het raadsbesluit van 3 juni 2014 weigert ook de raad planologische medewerking te verlenen aan de voorgenomen ontgronding. De vraag of het college van burgemeester en wethouders en de raad ook een andere beslissing hadden kunnen nemen, staat in deze procedure niet ter beoordeling, nu zij ervoor hebben gekozen geen planologische medewerking te verlenen. Het college van gedeputeerde staten heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat de vereiste overeenstemming met het planologische regime of de planologische medewerking ontbreekt.
Geen aanleiding bestaat gelet op het voorgaande voor het oordeel dat het college van gedeputeerde staten de vergunning ten onrechte heeft geweigerd wegens strijd met artikel 10, zesde lid van de Ontgrondingenwet. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel stuit naar het oordeel van de Afdeling af op de onbetwiste stelling van de raad dat de situatie van Zilverzand Exploitatie Beaujean B.V. en Sibelco, anders dan de onderhavige situatie, viel onder het overgangsrecht.
Het betoog faalt. Gelet daarop behoeft het beroep voor het overige geen bespreking meer.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. K.M. van Leeuwen-Gerkema, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Van Leeuwen-Gerkema
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2015
472-731.