Uitspraak 201502301/1/R6

Tegen: de raad van de gemeente Amsterdam

Proceduresoort: Eerste aanleg - meervoudig

Rechtsgebied: Ruimtelijke-ordeningskamer - Bestemmingsplannen Noord-Holland

ECLI: ECLI:NL:RVS:2015:2476

201502301/1/R6.

Datum uitspraak: 5 augustus 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de vereniging Vereniging Beethovenstraat-Parnassusweg, gevestigd te Amsterdam,

appellante,

en

de raad van de gemeente Amsterdam,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Amsterdam RAI" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft de Vereniging beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Vereniging, de raad en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid RAI Holding B.V. hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juli 2015, waar de Vereniging, vertegenwoordigd door mr. F.C.S. Warendorf, en de raad, vertegenwoordigd door mr. A.R. Klijn, advocaat te Amsterdam, en R.C. Bakker, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting RAI Holding B.V., vertegenwoordigd door mr. G. Aarts, advocaat te Amsterdam, en [persoon], als partij gehoord.

Overwegingen

Het plan

1. Het plangebied maakt deel uit van het gebied dat is aangewezen als grootstedelijk projectgebied Zuidas. Het plangebied ligt ten noorden van de A10 tussen het Beatrixpark, de Rivierenbuurt en het Zuidasprojectgebied Kop Zuidas in. Het plan voorziet in een juridische regeling voor zowel het terrein van de Amsterdam RAI als voor de omliggende omgeving en de in aanbouw zijnde Noord/Zuidlijn. Voor dat alles is het plan hoofdzakelijk conserverend van aard. Daarbij wordt wel voorzien in de nodige flexibiliteit, maar ook in een aantal nieuwe ontwikkelingen. Het gaat bij dat laatste om de bouw van een parkeergarage met 1.000 parkeerplaatsen tussen bestaande bebouwing aan de zuidkant van het RAI-terrein en het bieden van een adequate juridische regeling voor horeca aan de havenkom Boerenwetering.

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2.1. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid en tweede lid, van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) in samenhang met bijlage II, onder Aa, sub 3, van deze wet zijn de afdelingen 2 en 3 van deze wet van toepassing op het projectgebied Zuidas.

Nu het plangebied deel uitmaakt van het projectgebied Zuidas zijn de afdelingen 2 en 3 van hoofdstuk I van de Chw van toepassing op het onderhavige plan.

Inhoudelijk

3. Ter zitting heeft de Vereniging de beroepsgrond die betrekking heeft op de binnen de bestemming "Water" mogelijk gemaakte aanlegsteigers ingetrokken.

4. Het beroep van de Vereniging is allereerst gericht tegen het plandeel met de bestemming "Water" en de aanduiding "wetgevingszone - ontheffingsgebied". Zij wijst erop dat ter plaatse van deze aanduiding (nacht)ligplaatsen ten behoeve van passagiersvaartuigen kunnen worden gerealiseerd. De Vereniging betoogt dat door langsvarende en aanmerende vaartuigen (geluids)overlast ontstaat, nu het plan geen regels voor het gebruik van deze ligplaatsen bevat en geen beperkingen stelt aan onder meer het gebruik van muziekinstallaties op vaartuigen en de duur van het aanmeren.

4.1. Blijkens de verbeelding is aan de Boerenwetering in het westen van het plangebied de bestemming "Water" toegekend. Aan het deel van deze havenkom in het noordwesten van het plangebied is tevens de gebiedsaanduiding "wetgevingszone - ontheffingsgebied" toegekend.

Ingevolge artikel 9, lid 9.1, van de planregels zijn gronden met de bestemming "Water" bestemd voor onder meer water en waterberging en aanlegsteigers.

Ingevolge lid 9.3, onder b, zijn aanlegsteigers en het gebruik ervan uitsluitend toegestaan ter plaatse van de functieaanduiding "aanlegsteiger".

Ingevolge lid 9.4 kan bij omgevingsvergunning voor de gronden ter plaatse van de gebiedsaanduiding "wetgevingszone - ontheffingsgebied" worden afgeweken van het bepaalde in lid 9.3 ten behoeve van het realiseren en in gebruik nemen van (nacht)ligplaatsen voor passagiersvaartuigen.

4.2. Ingevolge artikel 1.1.2, eerste lid, van de Verordening op het binnenwater 2010 (hierna: Vob 2010), welke is vastgesteld door de raad, is deze verordening van toepassing op het binnenwater.

Ingevolge artikel 2.1.2, eerste lid, is het verboden met of op een vaartuig of ander object te water overlast of hinder voor omwonenden of voor de omgeving te veroorzaken door geluidsapparatuur, een toestel of machine of ander voorwerp in werking te hebben of te gebruiken.

Ingevolge het tweede lid is het onverminderd het bepaalde in het eerste lid in elk geval verboden aan boord van een open vaartuig versterkte muziek ten gehore te brengen.

4.3. De Afdeling overweegt dat het plan ter plaatse van de gebiedsaanduiding "wetgevingszone - ontheffingsgebied" (nacht)ligplaatsen voor passagiersvaartuigen mogelijk maakt. Niet valt uit te sluiten dat bewoners in het werkgebied van de Vereniging hiervan gevolgen kunnen ondervinden, nu dit kan leiden tot een toename van langsvarende vaartuigen. De raad heeft hieraan echter in redelijkheid geen doorslaggevend gewicht hoeven toekennen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat tegen eventuele overlast veroorzaakt door deze langsvarende vaartuigen onder meer kan worden opgetreden op grond van de Vob 2010, nu het ingevolge artikel 2.1.2 van de Vob 2010 verboden is met of op een vaartuig overlast of hinder te veroorzaken en versterkte muziek ten gehore te brengen. Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om voor het gebruik van de (nacht)ligplaatsen, welke op meer dan 500 m afstand van het werkgebied van de Vereniging zijn gelegen, regels in het plan op te nemen.

Het betoog van de Vereniging faalt.

5. Het beroep van de Vereniging is verder gericht tegen het plandeel met de bestemming "Horeca - 2". Zij wijst er allereerst op dat in de plantoelichting, anders dan in de Nota van Beantwoording zienswijzen staat vermeld, nog steeds af en toe wordt gesproken over `Strand Zuid' in plaats van over horeca of horecagelegenheid.

5.1. De Afdeling overweegt dat uit artikel 3.1.6, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening volgt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een plantoelichting. Deze plantoelichting maakt geen deel uit van het plan. Dit betekent dat geen bindende betekenis toekomt aan de plantoelichting. Het betoog van de Vereniging dat in de plantoelichting af en toe nog wordt gesproken van `Strand Zuid' in plaats van over horeca of horecagelegenheid kan derhalve niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden.

Het betoog van de Vereniging faalt.

6. Voorts betoogt de Vereniging dat het aanwezige stadsstrand niet als zodanig is bestemd, omdat een strand niet past binnen het in artikel 6, lid 6.1, van de planregels toegestane gebruik. Verder voert zij aan dat door het houden van feesten op het stadsstrand met versterkte of live muziek of met een DJ overschrijding van de geluidsnormen plaatsvindt. Volgens de Vereniging hadden voor gronden met de bestemming "Horeca - 2" derhalve gebruiksregels opgenomen dienen te worden die zien op de beperking van geluidsoverlast afkomstig van het stadsstrand.

6.1. Blijkens de verbeelding is aan de gronden gelegen ten oosten van de Boerenwetering de bestemming "Horeca - 2" toegekend.

Ingevolge artikel 1, lid 1.26, van de planregels moet onder het begrip horeca I worden verstaan fastfood (waaronder begrepen automatiek, snackbar, loketverkoop, fastfoodrestaurant en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven).

Ingevolge lid 1.27 moet onder het begrip horeca II worden verstaan een nachtzaak (dancing, discotheek, societeit, zaalaccomodatie, nachtcafe en naar de aard daarmee te vergelijken functies).

Ingevolge lid 1.28 moet onder het begrip horeca III worden verstaan een cafe (cafe, bar en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven).

Ingevolge lid 1.29 moet onder het begrip horeca IV worden verstaan horeca, bestaande uit:

- horeca IV A: restaurant, eetcafe, en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven;

- horeca IV B: lunchroom, koffie-, en theehuis, ijssalon, juicebar en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven.

Ingevolge artikel 6, lid 6.1, zijn gronden met de bestemming "Horeca - 2" bestemd voor:

a. horeca I met bijbehorende congres- en vergaderfaciliteiten;

b. horeca III;

c. horeca IV;

d. groenvoorzieningen;

e. waterberging, waterlopen en andere waterpartijen;

f. voet- en fietspaden;

g. pleinen en daarmee vergelijkbare verblijfsruimte;

h. nutsvoorzieningen.

6.2. In de plantoelichting staat dat zich ten westen van het terrein van de Amsterdam RAI aan het water horeca bevindt. Het betreft een locatie van ongeveer 2.500 m^2 waar in de maanden april tot en met september een stadsstrand wordt geexploiteerd. Daarbij bevindt zich een horecagelegenheid die bestaat uit alles wat zich binnen de omheinde locatie bevindt (strand, paviljoens, terrassen en bijbehorende zaken zoals meubilair, aankleding, sfeerverlichting en een muziekinstallatie). De horecavoorziening bestaat uit verschillende strandpaviljoens met een aantal buitenbars, in oppervlakte varierend van 18 tot ongeveer 300 m^2, en een aantal terrassen varierend in oppervlakte van 70 tot ongeveer 250 m^2. Op het stadsstrand kunnen mensen verblijven, recreeren, zonnen, (in beperkte mate) sporten en eten en drinken nuttigen. De reguliere bedrijfsvoering bestaat uit een cafe-restaurant met een mogelijkheid tot zalenverhuur. Er vindt in de huidige situatie een voortzetting van de horeca-exploitatie plaats gedurende de winterperiode. De totale oppervlakte wordt dan met zo'n 40% teruggebracht tot ongeveer 1500 m^2. De partybeach wordt voor de winterperiode opgebouwd over de terrassen van het stadsstrand waardoor een overdekte situatie wordt gecreeerd. Tevens kan de locatie voorzien worden van een winterse attractie, zoals een ijsbar en een schaatsbaan. De aanwezige paviljoens worden geexploiteerd in de periode oktober tot en met maart en behelzen voornamelijk een horecavoorziening ten behoeve van Amsterdam RAI en de in het Convention Centre plaatsvindende beurzen en evenementen.

6.3. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de buitenruimte van de horecagelegenheid voor een deel is ingericht als stadsstrand. Nu ook dit strand deel uitmaakt van de horecagelegenheid en ten dienste hiervan in gebruik is, is de Afdeling van oordeel dat het gebruik van de desbetreffende gronden als stadsstrand niet in strijd is met artikel 6, lid 6.1, van de planregels. Voorts overweegt de Afdeling dat de wijze waarop de desbetreffende gronden met de bestemming "Horeca - 2" worden ingericht, geen betrekking heeft op het plan zelf maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen.

Het betoog van de Vereniging faalt.

6.4. De Afdeling is verder van oordeel dat ter plaatse van de in het werkgebied van de Vereniging gelegen woningen in zoverre geen sprake is van een onaanvaardbare geluidssituatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het ten gehore brengen van muziek op het stadsstrand gerelateerd dient te zijn aan de ter plaatse toegestane horecacategorieen en dat op het stadsstrand in ieder geval geen discotheek of dancing is toegestaan, nu deze functies vallen onder categorie horeca II. Voorts is van belang dat sprake is van een stedelijke omgeving en de woningen in het werkgebied van de Vereniging op meer dan 590 m afstand zijn gelegen.

Gelet op het voorgaande heeft de Vereniging niet aannemelijk gemaakt dat uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening gebruiksregels hadden moeten worden opgenomen die erop zien dat ter plaatse van de in het werkgebied van de Vereniging gelegen woningen als gevolg van het gebruik van het stadsstrand een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gerealiseerd kan worden.

Het betoog van de Vereniging faalt.

7. De Vereniging kan zich ten slotte niet verenigen met de aan het terrein van de Amsterdam RAI toegekende bestemming "Gemengd", voor zover deze bestemming het mogelijk maakt de bestaande hallen en het buitenterrein te gebruiken voor het houden van muziekevenementen en festivals. Ter zitting heeft de Vereniging toegelicht dat het haar met name gaat om de muziekevenementen en festivals waarvoor op grond van de op 15 december 1999 verleende milieuvergunning vier keer per jaar ontheffing kan worden verleend van de in deze vergunning opgenomen geluidsniveaus.

De Vereniging voert aan dat deze muziekevenementen en festivals leiden tot ernstige geluidsoverlast, omdat in het plan ten onrechte geen nadere regeling is opgenomen wat betreft onder meer de aard en omvang van de evenementen/festivals, het aantal van de evenementen/festivals en de maximale bezoekersaantallen. In dit verband voert de Vereniging tevens aan dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar de akoestische gevolgen voor de woonomgeving als gevolg van het houden van muziekevenementen en festivals. Hierbij is van belang dat de mogelijkheid om muziekevenementen en festivals op het buitenterrein te organiseren een nieuwe ontwikkeling is en meerdere hallen van de RAI slecht geisoleerd en derhalve ongeschikt zijn voor evenementen met zeer hoge geluidsbelasting. De Vereniging voert tevens aan dat het buitenterrein geen deel uitmaakt van de milieuvergunningen van de Amsterdam RAI. Hierbij wijst zij op de door de directeur van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam op 3 april 2015 verleende ontheffing van de geluidsvoorschriften uit de milieuvergunning van 15 december 1999 en op een schriftelijke reactie van 13 april 2015 van de directeur van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied namens het college. In deze ontheffing en in de schriftelijke reactie wordt door het college te kennen gegeven dat het houden van een muziekgerelateerd evenement op het openbare buitenterrein van de Amsterdam RAI geen deel uitmaakt van de huidige milieuvergunning van 15 december 1999 en dat deze milieuvergunning derhalve alleen ruimte biedt voor een ontheffing van de geluidsvoorschriften als een muziekgerelateerd evenement in de gebouwen van de Amsterdam RAI plaatsvindt.

7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat akoestisch onderzoek en het opnemen van een nadere regeling in het plan met beperkingen wat betreft onder meer de omvang van de evenementen/festivals, het aantal van de evenementen/festivals en de maximale bezoekersaantallen niet nodig is, omdat het plan in zoverre niet voorziet in een verruiming ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan "RAI e.o." en reeds een milieuvergunning is verleend voor zowel de activiteiten op het buitenterrein van de RAI als voor de activiteiten in de bestaande hallen. Deze vergunning reguleert muziekevenementen en festivals voldoende, aldus de raad. Hierbij wijst hij op de uitspraak van de Afdeling van 17 december 2014 met zaak nr. 201308135/1/R3 waaruit volgens hem volgt dat reeds in een milieuvergunning geregelde aspecten niet noodzakelijkerwijs moeten worden opgenomen in de planregels.

7.2. Blijkens de verbeelding is aan het terrein van de RAI de bestemming "Gemengd" toegekend.

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, onder a, van de planregels zijn gronden met de bestemming "Gemengd" bestemd voor tentoonstellingen, congressen, beurzen, festivals, (film)theater, en daarmee vergelijkbare evenementen, met de daarbij behorende kantoorruimte, restaurants, bergingen en andere nevenruimten.

De Afdeling stelt vast dat zowel op het buitenterrein van de Amsterdam RAI als in de bestaande hallen muziekevenementen en festivals zijn toegestaan.

7.3. Blijkens de plankaart behorende bij het voorheen geldende bestemmingsplan "RAI e.o." was aan de bestaande hallen van de Amsterdam RAI de bestemming "Tentoonstellings- en congresruimte" toegekend. Aan de gronden daaromheen was de bestemming "Openbare ruimte behorende bij tentoonstellings- en congresruimte".

Blijkens artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften waren gronden met de bestemming "Tentoonstellings- en congresruimte" bestemd voor gebouwen, bevattende ruimten waarin tentoonstellingen, congressen, beurzen, festivals en dergelijke kunnen worden georganiseerd, met inbegrip van restaurants, kantoren, parkeervoorzieningen, bergingen en andere nevenruimten.

Ingevolge artikel 4, eerste lid, waren de gronden met de bestemming "Openbare ruimte behorende bij tentoonstellings- en congresruimte" bestemd voor openbare ruimte ten behoeve van de in artikel 3 vermelde tentoonstellings- en congresruimte, met inbegrip van al dan niet overdekte voetpaden, fietspaden, pleinen, toegangswegen, laad- en losplaatsen, ondergrondse doorgangen, kelders, ongebouwde parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen.

7.4. De Afdeling stelt vast dat op 15 december 1999 door het dagelijks bestuur van het toenmalige stadsdeel Zuideramstel een milieuvergunning is verleend voor een inrichting voor de verhuur van ruimten voor congressen, tentoonstellingen en evenementen, waar tevens maaltijden worden bereid en parkeergelegenheid wordt geboden, aan het Europaplein 8 te Amsterdam. In deze vergunning zijn voor de ten noorden en oosten van de Amsterdam RAI gelegen woningen aan de Wielingenstraat en het Europaplein geluidsnormen vastgelegd met betrekking tot het door de inrichting veroorzaakte langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximale geluidniveau. Als voorschrift C1 is opgenomen dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau voor woningen aan de Wielingenstraat niet meer mag bedragen dan 55 dB(A), 50 dB(A) en 45 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode en voor woningen aan het Europaplein niet meer mag bedragen dan 53 dB(A), 48 dB(A) en 43 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Het maximale geluidniveau mag niet meer bedragen dan 64 dB(A) in de avondperiode en 60 dB(A) in de nachtperiode. Verder is opgenomen als voorschrift C9 dat maximaal vier keer per jaar ontheffing van voornoemde geluidsniveaus kan worden verleend voor het houden van (nachtelijke) concerten, optredens en houseparty's.

7.5. Vast staat dat ten behoeve van het plan in zoverre geen akoestisch onderzoek is uitgevoerd.

7.6. Uit het hiervoor aangehaalde artikel 3, lid 3.1, onder a, van de planregels vloeit voort dat voor het gebruik van zowel het buitenterrein van de Amsterdam RAI als de bestaande hallen voor muziekevenementen en festivals geen beperkingen zijn opgenomen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 20 juni 2012 in zaak nr. 201109470/1/R4) ligt het met betrekking tot een evenemententerrein op de weg van de planwetgever om nadere regels te stellen, indien dat uit een oogpunt van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van een evenemententerrein op een bepaalde locatie van belang is. Nu er in het geheel geen akoestisch onderzoek is verricht, is de Afdeling van oordeel dat de raad niet inzichtelijk heeft gemaakt of het houden van muziekevenementen en festivals in zowel de bestaande hallen als op het buitenterrein van de Amsterdam RAI ruimtelijk aanvaardbaar is zonder het daartoe opnemen van regels in het plan. Hierbij is van belang dat aan de verleende milieuvergunning van 15 december 1999 geen planologische rechten kunnen worden ontleend, daargelaten de vraag of het buitenterrein van de Amsterdam RAI deel uitmaakt van deze vergunning. Voorts is de Afdeling van oordeel dat, anders dan waar de raad van uit is gegaan, op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan "RAI e.o." op het buitenterrein van de Amsterdam RAI waaraan de bestemming "Openbare ruimte behorende bij tentoonstellings- en congresruimte" was toegekend ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften geen muziekevenementen en festivals waren toegestaan. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het gebruiken van de openbare ruimte ten behoeve van de tentoonstellings- en congresruimte naar het oordeel van de Afdeling niet betekent dat in de openbare ruimte zelf muziekevenementen en festivals waren toegestaan.

Dat in dit geval de Amsterdam RAI een inrichting is als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer waarvoor reeds een milieuvergunning is verleend - daargelaten de vraag of het buitenterrein van de Amsterdam RAI deel uitmaakt van deze milieuvergunning - , betekent voorts niet dat om die reden geen regels in een bestemmingsplan nodig zouden kunnen zijn. Daartoe overweegt de Afdeling als volgt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 29 februari 2012 in zaak nr. 201002029/1/T1/R2) is anders dan bij de toepassing van de Wet milieubeheer (thans: de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, hierna: Wabo) bij de vaststelling van een bestemmingsplan een beoordeling nodig op basis van de maximale mogelijkheden die het plan biedt. In de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo kunnen niet alle gevolgen die ruimtelijk relevant zijn worden betrokken. Dat de verleende milieuvergunning reeds voorschriften bevat om de muziekevenementen en festivals te reguleren, kan, anders dan de raad naar voren brengt, dan ook zonder nadere afweging geen reden zijn om een planologische regeling ten aanzien van de muziekevenementen en festivals in het bestemmingsplan achterwege te laten.

Voor zover de raad heeft gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 17 december 2014 met zaak nr. 201308135/1/R3, wordt overwogen dat dit een andere situatie betrof dan de voorliggende situatie. In die zaak was een planregel opgenomen waarin de te lichteren hoeveelheden solid fuels en ijzererts bindend waren vastgelegd, welke planregel volgens de raad niet voorzag in een beperking ten opzichte van de capaciteit die was opgenomen in de milieuvergunning. De Afdeling was in die zaak echter van oordeel dat de planregel een beperking ten opzichte van de milieuvergunning bevatte en dat niet was gebleken dat de raad zich hiervan rekenschap had gegeven bij het nemen van zijn besluit. Deze situatie doet zich in dit geval niet voor.

Het betoog van de Vereniging slaagt.

Conclusie

8. In hetgeen de Vereniging heeft aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het plan, voor zover het betreft artikel 3,

lid 3.1, onder a, van de planregels, voor zover het betreft de zinsneden "festivals" en "en daarmee vergelijkbare evenementen", is vastgesteld in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te betrachten zorgvuldigheid.

Het beroep van de Vereniging is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

9. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de raad op te dragen om voor het vernietigde planonderdeel met inachtneming van deze uitspraak een nieuw plan vast te stellen en zal daartoe een termijn stellen.

10. Voorts ziet de Afdeling na afweging van de in geding zijnde belangen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb, zoals hierna in het dictum is vermeld.

11. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Amsterdam van 18 december 2014, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Amsterdam RAI", voor zover het betreft artikel 3, lid 3.1, onder a, van de planregels, wat betreft de zinsneden "festivals" en "en daarmee vergelijkbare evenementen";

III. draagt de raad van de gemeente Amsterdam op om binnen 26 weken na de verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met betrekking tot het hiervoor onder II genoemde planonderdeel en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

IV. treft de voorlopige voorziening dat de zinsneden uit de planregel genoemd onder II blijven gelden voor zover het betreft de bestaande hallen op het terrein van de Amsterdam RAI;

V. bepaalt dat de onder IV getroffen voorlopige voorziening vervalt op het moment waarop het door de raad te nemen besluit in werking treedt;

VI. veroordeelt de raad van de gemeente Amsterdam tot vergoeding van bij de vereniging Vereniging Beethovenstraat-Parnassusweg in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van EUR 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII. gelast dat de raad van de gemeente Amsterdam aan de vereniging Vereniging Beethovenstraat-Parnassusweg het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van EUR 331,00 (zegge: driehonderdeenendertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.G. Driessen, griffier.

w.g. Van Sloten w.g. Driessen

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2015

634.