Uitspraak 201407709/1/A1
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal
Proceduresoort: Hoger beroep
Rechtsgebied: Algemene kamer - Hoger Beroep - Bouwen
ECLI: ECLI:NL:RVS:2015:2520
201407709/1/A1.
Datum uitspraak: 5 augustus 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
De vereniging Bewonersvereniging Oud West, gevestigd te Roosendaal (hierna: de Bewonersvereniging),
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 31 juli 2014 in zaken nrs. 13/2778 en 13/2785 in het geding tussen onder meer:
de Bewonersvereniging
en
het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal.
Procesverloop
Bij besluit van 11 december 2012 heeft het college aan de stichting Stichting Allee Wonen (hierna: de stichting) een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een woonvoorziening voor verslaafden (hierna: het bouwplan) op het perceel gelegen op de hoek Burgemeester Freijterslaan - Wouwseweg te Roosendaal (hierna: het perceel).
Bij besluit van 28 maart 2013, met kenmerk 657147/505-12, heeft het college het door de Bewonersvereniging daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 juli 2014 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door de Bewonersvereniging daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Bewonersvereniging hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 maart 2015, waar de Bewonersvereniging, vertegenwoordigd door [voorzitter], en het college, vertegenwoordigd door mr. J.C.P.J.M. Vergouwen en I. Kraus, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het bouwplan bestaat volgens de aanvraag en de daarbij behorende bouwtekeningen uit een gebouw van twee bouwlagen op het perceel, waarin Novadic Kentron, een instelling voor verslavingszorg, een woonvoorziening voor drugsverslaafden zal realiseren.
2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "West 2" rust op het perceel de bestemming "Maatschappelijke Doeleinden (M)".
Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de planvoorschriften, zijn de op de plankaart als zodanig aangegeven gronden bestemd voor:
1. educatieve en onderwijsvoorzieningen;
2. religieuze voorzieningen en woon(zorg)voorzieningen;
3. culturele doeleinden;
4. maatschappelijke voorzieningen;
5. medische en paramedische voorzieningen;
6. kleine nutsvoorzieningen.
Ingevolge het derde lid, onder b, zijn burgemeester en wethouders bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en de afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
3. De Bewonersvereniging betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat haar beroep moet worden beoordeeld overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zoals deze per 1 januari 2013 luidt. Daartoe wijst zij erop dat het primaire besluit op 11 december 2012 is bekendgemaakt en dat haar bezwaar op 19 december 2012, dus voor 1 januari 2013, is ingediend. Volgens de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (hierna: Wab) is daarom het relativiteitsvereiste in artikel 8:69a van de Awb, zoals dit per 1 januari 2013 geldt, niet op het geschil van toepassing, aldus de Bewonersvereniging.
3.1. Ingevolge artikel 1 van Deel C van de Wab, blijft het recht zoals dit gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing op: a. bezwaar of beroep tegen een voor dat tijdstip bekendgemaakt besluit;
b. hoger beroep, verzet of beroep in cassatie tegen een voor dat tijdstip bekendgemaakte uitspraak;
c. een verzoek om herziening van een voor dat tijdstip bekendgemaakte uitspraak.
3.2. De Wab is op 1 januari 2013 in werking getreden. Nu het beroep van de Bewonersvereniging is gericht tegen het op 28 maart 2013 bekendgemaakte besluit, volgt uit artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van Deel C van die wet dat het recht, zoals dat sinds 1 januari 2013 geldt op het geschil van toepassing is. Dat betekent dat de Bewonersvereniging niet kan worden gevolgd in het betoog dat artikel 8:69a van de Awb niet van toepassing is.
Het betoog faalt.
4. De Bewonersvereniging betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat artikel 10, derde lid, van de bestemmingsplan-voorschriften niet strekt ter bescherming van haar belangen. De rechtbank is er bij dat oordeel ten onrechte vanuit gegaan dat zij slechts problemen heeft met het voorgenomen gebruik van het gebouw, terwijl zij daar problemen mee heeft omdat het volgens haar in strijd is met het bestemmingsplan.
De Bewonersvereniging voert verder aan dat zij volgens haar statutaire doelstelling opkomt voor de belangen van de bewoners in de ruimste zin des woords. Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat artikel 10, derde lid wel strekt ter bescherming van de belangen van het bedrijf van [belanghebbende], en [bedrijf], alsmede [persoon] in persoon bij haar als lid zijn aangesloten, strekt de genoemde bepaling dus ook ter bescherming van haar belangen, aldus de Bewonersvereniging.
4.1. Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
4.2. Het statutaire doel van de Bewonersvereniging Oud West luidt volgens artikel 3 van haar statuten: "Opkomen voor de belangen van de bewoners in de ruimste zin des woords. De vereniging wil dit bereiken door het aangaan van overleg met betreffende instanties, organisaties en overheden."
4.3. De Bewonersvereniging behartigt, gelet op haar genoemde statutaire doelstelling en, naar niet is weersproken, door haar feitelijke werkzaamheden, de belangen van de bewoners in de ruimste zin des woords.
Gelet daarop, betoogt zij terecht dat artikel 10, derde lid, van de bestemmingsplanvoorschriften mede moet worden geacht te strekken ter bescherming van haar belangen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat naar ter zitting is gebleken, verschillende leden van de Bewonersvereniging in woningen wonen die met de tuinen grenzen aan de locatie waarop het bouwplan is voorzien. Het relativiteitsvereiste zoals neergelegd in artikel 8:69a van de Awb kan de Bewonersvereniging daarom niet worden tegengeworpen. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het voorgaande leidt echter niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Daartoe wordt overwogen dat door de Bewonersvereniging is gesteld, noch is onderbouwd, dat en waarom artikel 10, derde lid, van de bestemmingsplanvoorschriften ten aanzien van haar is geschonden.
In hetgeen de Bewonersvereniging naar voren heeft gebracht, heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor vernietiging van het besluit van 28 maart 2013.
Het betoog faalt.
5. De Bewonersvereniging betoogt terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat partijen het erover eens zijn dat het beoogde gebruik van het gebouw past binnen het bestemmingsplan. De Bewonersvereniging heeft zowel in de bezwaar- als in de beroepsprocedure gemotiveerd betoogd waarom zij van mening is dat het bouwplan niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan.
Ook deze omstandigheid kan echter niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Anders dan de Bewonersvereniging stelt, heeft de rechtbank wel geoordeeld over de vraag of het bouwplan voorziet in een woongebouw, dan wel in een logiesgebouw. Zij heeft, in overweging 6 van de aangevallen uitspraak, overwogen dat de aanvraag naar haar oordeel strekt tot realisering van een gebouw met woon(zorg)voorzieningen zoals bedoeld in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder 2, van de planvoorschriften. Deze overweging impliceert het oordeel dat het bouwplan in het bestemmingsplan past.
5.1. De rechtbank is terecht tot dit oordeel gekomen. In aanmerking genomen dat het bestemmingsplan niet voorziet in definities van de begrippen "logiesgebouw" en "woon(zorg)voorziening", heeft zij het college terecht gevolgd in de uitleg die het college aan laatstgenoemd begrip heeft gegeven. Daarbij is van belang dat, zoals volgt uit het besluit op bezwaar, de personen waarvoor de voorziening is bedoeld, in het gebouw wonen nu zij geen ander woonadres hebben, en tevens dat daar 24 uur per dag zorg voor hen beschikbaar is.
Dat het college het gebouw, mede op advies van de brandweer, wat betreft brandveiligheid heeft getoetst aan de ten opzichte van de eisen die gelden voor een woongebouw strengere eisen die volgens het Bouwbesluit gelden voor een logiesgebouw, leidt niet tot een ander oordeel. Het college heeft toegelicht dat de aldus uitgevoerde toets aan het Bouwbesluit samenhangt met het minder zelfredzaam zijn van de doelgroep van de woon(zorg)voorziening. Deze handelwijze kan niet in het nadeel van de Bewonersvereniging worden geacht. De rechtbank heeft hierin terecht geen grond gevonden voor vernietiging van het besluit.
Wat betreft het betoog van de Bewonersvereniging dat nu het gebouw als woon(zorg)voorziening moet worden aangemerkt, de rechtbank heeft miskend dat het in strijd is met het bestemmingsplan, omdat geen nadere eisen zijn gesteld als bedoeld in artikel 10, derde lid, onder b, van de planvoorschriften, overweegt de Afdeling als volgt. De rechtbank is aan dit betoog in de aangevallen uitspraak reeds tegemoetgekomen, doordat zij heeft geoordeeld dat het college ten onrechte niet heeft onderzocht of aanleiding bestond om van die bevoegdheid gebruik te maken. Zij heeft daarin in het beroep van [belanghebbende] grond gevonden voor vernietiging van het besluit van 28 maart 2013 en het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Nu deze grond door de rechtbank reeds is gehonoreerd, behoeft deze op deze plaats geen verdere bespreking meer.
Het betoog faalt.
6. De rechtbank heeft ook in hetgeen de Bewonersvereniging verder heeft aangevoerd, zoals dat door het verlenen van de omgevingsvergunning afspraken tussen haar en de gemeente zijn geschonden, terecht evenmin aanleiding gezien voor het oordeel dat de vergunning ten onrechte is verleend.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, griffier.
w.g. Slump w.g. Van Leeuwen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2015
641.