Uitspraak 201408410/1/R6
Tegen: de raad van de gemeente Horst aan de Maas
Proceduresoort: Tussenuitspraak/bestuurlijke lus
Rechtsgebied: Ruimtelijke-ordeningskamer - Bestemmingsplannen Limburg
ECLI: ECLI:NL:RVS:2015:2519
201408410/1/R6.
Datum uitspraak: 5 augustus 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak, deels tussenuitspraak (als bedoeld in artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb), in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend respectievelijk gevestigd te Sevenum, gemeente Horst aan de Maas,
2. [appellant sub 2], wonend te Sevenum, gemeente Horst aan de Maas,
appellanten,
en
1. de raad van de gemeente Horst aan de Maas,
2. het college van burgemeester en wethouders van Horst aan de Maas,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 16 september 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Klaver 8" vastgesteld.
Bij besluit van 30 september 2014 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren en gebruiken van een multifueltankstation met horecagelegenheid te Sevenum.
Deze besluiten zijn gecooerdineerd voorbereid en bekendgemaakt met toepassing van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro).
Tegen deze besluiten hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellant sub 1], de raad en het college hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2], [appellant sub 1], de raad en het college hebben nadere stukken ingebracht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 mei 2015, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, de raad en het college, beide vertegenwoordigd door ing. Y.M. Schenau, werkzaam bij Arcadis en mr. P.P.A. Bodden, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen. Voorts is de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DCB Greenportlane Venlo Beheer B.V., vertegenwoordigd door R.J. Brunnekreeft en F.P.J. Berkel, als partij gehoord.
Overwegingen
Toetsingskader
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
De bestreden besluiten
3. Het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning voorzien in een multifueltankstation met een horecagelegenheid. Het plangebied ligt ten zuiden van de Venloseweg, grenzend aan de westkant van het bestaande gemengde bedrijventerrein Trade Port West.
Het beroep van [appellant sub 2]
4. Het beroep van [appellant sub 2] is gericht tegen de bestreden besluiten die voorzien in de realisering van een multifueltankstation. [appellant sub 2] vreest hierdoor een aantasting van zijn woongenot op het perceel [locatie 1].
Het bestemmingsplan
5. [appellant sub 2] richt zich onder meer tegen artikel 3, lid 3.5, aanhef en onder b, van de planregels. Hij betoogt dat de aanleg van groene manchetten tussen zijn gronden en het voorziene multifueltankstation onvoldoende is verzekerd, omdat in de planregels geen voorwaarden zijn gesteld aan de afmetingen (hoogte en breedte) van de grondwal. Hiermee verwordt de voorwaardelijke verplichting zoals vervat in artikel 3, lid 3.5, van de planregels tot een dode letter, aldus [appellant sub 2].
5.1. De raad betoogt dat de gronden met de bestemming "Groen" nadrukkelijk voorzien in groene manchetten met een hoogte van ongeveer 0 m tot 5 m. Onder verwijzing naar een (ontwerp)inrichtingsplan van de manchetten van 2 april 2015 dat is opgesteld door Greenport Venlo, Development Company" (hierna: het inrichtingsplan) heeft de raad toegelicht welke afmetingen de groene manchetten zullen krijgen.
5.2. Aan de gronden in het plangebied is overwegend de bestemming "Bedrijventerrein" toegekend. Aan de gronden ten noorden en ten westen van de gronden met de bestemming "Bedrijventerrein" zijn gedeeltelijk de bestemming "Groen" en gedeeltelijk de bestemming "Verkeer" toegekend. Aan de gronden met de bestemming "Bedrijventerrein" waarop de omgevingsvergunning betrekking heeft is tevens de aanduiding "verkooppunt motorbrandstoffen met LPG" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden bestemd voor:
a. ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.1": bedrijven tot en met categorie 4.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten "standaard";
b. ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.2": bedrijven tot en met categorie 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten "standaard";
c. ter plaatse van de aanduiding "verkooppunt motorbrandstoffen met lpg" (vml): tevens een verkooppunt voor motorbrandstoffen met LPG, LNG en CNG, alsmede horeca en detailhandel;
d. (bewaakt) vrachtwagenparkeerterrein met bijbehorende voorzieningen, zoals een truckservice en sanitaire voorzieningen;
e. groenvoorzieningen, zoals bermen en grondwallen;
[...]
Ingevolge lid 3.5, aanhef en onder b, is het gebruik - zoals in lid 3.1 is toegestaan - van bedrijfspercelen die direct grenzen aan de bestemming "Groen" toegestaan, mits:
1. binnen een jaar na start van de activiteit bouwen dan wel aanleggen een grondwal is aangelegd binnen de bestemming "Groen" over de volledige lengte/diepte van het betreffende perceel;
2. de onder 1 aangelegde grondwal in stand wordt gehouden.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, zijn de voor "Groen" aangewezen gronden bestemd voor:
a. groenvoorzieningen en plantsoenen;
[...]
e. ter plaatse van de aanduiding "ontsluiting": tevens een tijdelijke ontsluiting;
f. ontwikkeling en instandhouding van de grondwallen;
met daaraan ondergeschikt:
[...]
i. noodzakelijke wegverbindingen in verband met het voorkomen en bestrijden van calamiteiten en de daarbij behorende voorzieningen.
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, zijn de voor "Verkeer" aangewezen gronden bestemd voor:
a. wegen, opstelstroken en busstroken;
[...]
e. ten hoogste een prijzenzuil ten behoeve van het verkooppunt voor motorbrandstoffen met LPG, LNG en CNG, zoals aangeduid binnen de bestemming Bedrijventerrein met "verkooppunt motorbrandstoffen met lpg".
5.3. In paragraaf 2.2 van de plantoelichting staat dat het bedrijventerrein "Klaver 8" landschappelijk wordt ingepast door groene manchetten die oplopen van 0 m tot ongeveer 5 m hoog. De manchetten dienen blijkens paragraaf 2.2.3 van de plantoelichting voorts ter afscherming en vermindering van het industrielawaai en licht voor de omgeving. De aanleg van de manchetten is volgens de plantoelichting verplicht voorgeschreven in het bestemmingsplan zodra de bedrijfspercelen worden ontwikkeld.
5.4. De raad heeft ter zitting te kennen gegeven dat hij de aanleg van de groene manchetten vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk acht. Wat betreft de afmetingen en de uitvoeringswijze van de groene manchetten, heeft de raad aangevoerd dat met artikel 3, lid 3.5, onder b, van de planregels, in samenhang bezien met de plantoelichting en het inrichtingsplan voldoende duidelijk is wat de bedoeling is geweest ten aanzien van de afmetingen en de uitvoeringswijze van de groene manchetten. Naar het oordeel van de Afdeling betoogt [appellant sub 2] echter terecht dat de aanleg van de groene manchetten met artikel 3, lid 3.5, onder b, van de planregels onvoldoende planologisch is gewaarborgd, hetgeen de raad met de opname van artikel 3, lid 3.5, onder b, van de planregels kennelijk wel heeft beoogd. In dit verband overweegt de Afdeling dat de plantoelichting niet bindend is en artikel 3, lid 3.5, onder b, van de planregels geen verwijzing naar het inrichtingsplan bevat. Evenmin bevat lid 3.5, onder b, van de planregels anderszins voorwaarden omtrent de afmetingen en de uitvoeringswijze van de groene manchetten. Gezien het voorgaande moet worden geoordeeld dat het bestemmingsplan in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het betoog slaagt.
De omgevingsvergunning
6. Uit de omgevingsvergunning volgt dat deze is verleend voor het oprichten van een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), de activiteit bouwen, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef onder a, van de Wabo alsmede voor de activiteit als bedoel in artikel 2.2, eerste lid, aanhef onder h, van de Wabo.
7. [appellant sub 2] betoogt dat het aanvullend verrichte akoestische onderzoek de voorziene ontwikkeling niet kan rechtvaardigen. Hiertoe voert hij aan dat in het aanvullend akoestisch onderzoek ten onrechte is uitgegaan van de aanleg van gesloten grondwallen van 5 m ten westen en ten noorden van het voorziene tankstation, omdat de aanleg van gesloten grondwallen van 5 m niet in het bestemmingsplan is gewaarborgd. Voorts is geen rekening gehouden met een ontsluiting aan de westzijde van het multifueltankstation. Gezien het voorgaande is de omgevingsvergunning ten onrechte verleend.
7.1.1. Het college stelt zich op het standpunt dat het aanvullende akoestisch onderzoek dat vanwege de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo is verricht, de voorziene ontwikkeling kan rechtvaardigen.
7.1.2. Ingevolge voorschrift 2.1, zoals opgenomen in hoofdstuk 3 van bijlage 1 van de omgevingsvergunning dient de inrichting in werking te zijn overeenkomstig de uitgangspunten van het van de aanvraag deel uitmakende akoestische onderzoek verricht door Munsterhuis Geluidadvies, waarvan de resultaten zijn neergelegd in de nota "Briefrapportage Akoestisch onderzoek" (hierna: de aanvullende geluidnota) van 23 september 2013.
Ingevolge voorschrift 2.2 mag het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en de daarin plaatsvindende activiteiten, ter plaatse van de referentiepunten zoals genoemd in de aanvullende geluidnota, niet meer bedragen dan:
- 50 dB(A) tussen 7.00 en 19.00 uur (dagperiode)
- 47 dB(A) tussen 19.00 en 23.00 uur (avondperiode)
- 41 dB(A) tussen 23.00 en 07.00 uur (nachtperiode).
Ingevolge voorschrift 2.3 mag het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en de daarin plaatsvindende activiteiten, ter plaatse van woningen van derden en andere geluidgevoelige objecten, niet meer bedragen dan:
- 50 dB(A) tussen 7.00 en 19.00 uur (dagperiode)
- 45 dB(A) tussen 19.00 en 23.00 uur (avondperiode)
- 40 dB(A) tussen 23.00 en 07.00 uur (nachtperiode).
Ingevolge voorschrift 2.4 mogen onverminderd het gestelde in voorschrift 2.2 en 2.3 de maximale geluidniveaus voor zover deze een gevolg zijn van de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, alsmede van de in de inrichting verrichte werkzaamheden en de daarin plaatsvindende activiteiten gemeten in de meterstand "fast" ter plaatse van de in voorschrift 2.2 genoemde referentiepunten, niet groter zijn dan:
- 63 dB(A) tussen 7.00 en 19.00 uur (dagperiode)
- 63 dB(A) tussen 19.00 en 23.00 uur (avondperiode)
- 62 dB(A) tussen 23.00 en 07.00 uur (nachtperiode).
Ingevolge voorschrift 2.5 mogen onverminderd het gestelde in voorschrift 2.2 en 2.3 de maximale geluidniveaus voor zover deze een gevolg zijn van de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, alsmede van de in de inrichting verrichte werkzaamheden en de daarin plaatsvindende activiteiten gemeten in de meterstand "fast" ter plaatse van de in voorschrift 2.3 genoemde beoordelingspunten, niet groter zijn dan:
- 63 dB(A) tussen 7.00 en 19.00 uur (dagperiode)
- 63 dB(A) tussen 19.00 en 23.00 uur (avondperiode)
- 60 dB(A) tussen 23.00 en 07.00 uur (nachtperiode).
7.1.3. Ten behoeve van het bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek verricht door Arcadis, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport "Geluid- en luchtkwaliteitonderzoek, Klaver 8" (hierna: het akoestisch onderzoek) van 7 maart 2013. Ten behoeve van de omgevingsvergunning is in opdracht van Contrall Projectrealisatie B.V. aanvullend onderzoek verricht door Munsterhuis Geluidsadvies, waarvan de resultaten zijn neergelegd in de aanvullende geluidnota. Uit de aanvullende geluidnota volgt dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus ter plaatse van de beoordelingspunten op 50 m van de erfgrens ten hoogste 48, 47 en 41 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode bedragen. De maximale geluidniveaus bedragen ter plaatse van de beoordelingspunten op 50 m afstand van de erfgrens ten hoogste 63, 63 en 62 dB(A) in onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode.
7.2. Bijlage 1 van de aanvullende geluidnota bevat een situatietekening van de bedrijfssituatie van het multifueltankstation die als uitgangspunt is gehanteerd bij de aanvullende geluidnota. Op deze tekening staat aan de westzijde van het multifueltankstation een ontsluiting ingetekend. Gelet hierop mist het betoog van [appellant sub 2] dat geen rekening is gehouden met een ontsluiting aan de westzijde van het multifueltankstation feitelijke grondslag.
7.3. Wat betreft het betoog van [appellant sub 2] dat in de aanvullende geluidnota er ten onrechte van uit is gegaan dat aan de noordwest-westkant groene manchetten worden opgericht met een hoogte varierend (aflopend) van 1 tot 5 m, overweegt de Afdeling het volgende. In voorschriften 2.2 tot en met 2.5 van de omgevingsvergunning zijn grenswaarden opgenomen voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en de maximale geluidniveaus welke worden veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en de daarin plaatsvindende activiteiten bij de in die voorschriften genoemde referentiepunten. De drijver van de voorziene inrichting is gehouden deze inrichting overeenkomstig de vergunning in werking te hebben en zal derhalve aan de voorschriften van de omgevingsvergunning moeten voldoen. Uit de aanvullende geluidnota volgt dat (in ieder geval) aan de grenswaarden van voorschriften 2.2 en 2.4 van de omgevingsvergunning kan worden voldaan indien er manchetten worden opgericht met een hoogte varierend (aflopend) van 5 tot 1 m. Indien zonder die groene manchetten niet kan worden voldaan aan de grenswaarden van de omgevingsvergunning, dan zal de drijver van de inrichting alsnog gehouden zijn tot de aanleg daarvan of tot het treffen van een andere geluidsreducerende maatregelen teneinde te kunnen voldoen aan de akoestische grenswaarden van de omgevingsvergunning. Gelet op het vorenstaande biedt hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de aanvullende geluidnota ondeugdelijk is en dat het college de aanvullende geluidnota niet aan zijn besluit tot verlening van de omgevingsvergunning ten grondslag heeft mogen leggen. Het betoog faalt.
8. Voor zover [appellant sub 2] betoogt dat de omgevingsvergunning in strijd met het bestemmingsplan binnen de bestemming "Groen" voorziet in de aanleg van een permanente ontsluitingsweg, heeft het college toegelicht dat in de situatietekening "Tekening 01212113 Layout terrein nieuwe situatie" van 17 juli 2013 behorend bij de (aanvraag om de) omgevingsvergunning (hierna: situatietekening 1), de inrichtingsgrens van de vergunde inrichting staat aangegeven met een paarse lijn. Ter zitting heeft het college toegelicht dat het gedeelte van de in- en uitrit dat op situatietekening 1 buiten de inrichtingsgrens van de inrichting, doch binnen de bestemming "Groen" staat ingetekend, buiten het bereik van de (aanvraag om de) omgevingsvergunning valt. Dit standpunt van het college komt de Afdeling niet onjuist voor en is ter zitting door DCB Greenportlane Venlo Beheer B.V. ook niet bestreden. Voor zover [appellant sub 2] vreest dat de gronden met de bestemming "Groen" desalniettemin zullen worden gebruikt voor permanente verkeersdoeleinden, overweegt de Afdeling dat dit een kwestie van handhaving van de bestemming "Groen" betreft die in deze procedure niet aan de orde kan komen. Het betoog faalt.
9. [appellant sub 2] voert verder aan dat de omgevingsvergunning in strijd met artikel 3, lid 3.2.3, onder e, van de planregels voorziet in drie brandstoftanks en een brandscheidingsmuur met een hoogte van minimaal 12 m. Hiertoe voert hij aan dat de drie brandstoftanks en de (brand)scheidingsmuur moeten worden aangemerkt als bouwwerken als bedoeld in lid 3.2.3, onder e, van de planregels, en de bouwhoogte van die bouwwerken slechts 5 m mag bedragen.
9.1. Aan de gronden met de bestemming "Bedrijventerrein" zijn tevens de aanduidingen "bouwvlak" en "maximum bouwhoogte 25 m" toegekend.
Ingevolge artikel 1, lid 1.37, van de planregels wordt onder een "overkapping" verstaan: een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
Ingevolge artikel 3, leden 3.2 en 3.2.1, in samenhang bezien met lid 3.2.2, aanhef en onder c, mag op de gronden met de bestemming "Bedrijventerrein" worden gebouwd, mits bouwwerken worden gebouwd binnen het bouwvlak en de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding "maximum bouwhoogte (m)" aangegeven bouwhoogte bedraagt.
Ingevolge lid 3.2.3, onder c, mag de bouwhoogte van hijsinstallaties en andere voor de bedrijfsactiviteiten noodzakelijke installaties ten hoogste 5 m meer dan de ter plaatse van de aanduiding "maximum bouwhoogte (m)" aangegeven bouwhoogte bedragen.
Ingevolge lid 3.2.3, onder d, bedraagt de bouwhoogte van silo's ten behoeve van de wateropvang ten hoogste 5 m meer dan de ter plaatse van de aanduiding "maximum bouwhoogte (m)" aangegeven bouwhoogte.
Ingevolge lid 3.2.3, onder e, bedraagt de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, ten hoogste 5 m.
9.2. De stelling van [appellant sub 2] dat de opslagtanks die staan weergegeven op situatietekening 1, moeten worden aangemerkt als bouwwerken, geen gebouwen zijnde, als bedoeld onder lid 3.2.3, onder e, van de planregels, volgt de Afdeling niet. In aanmerking genomen dat het bestemmingsplan specifiek voorziet in de realisering van een multifueltankstation en het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning gecooerdineerd zijn voorbereid om de realisering van dit tankstation mogelijk te maken, brengt naar het oordeel van de Afdeling een redelijke uitleg van artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder b en c, in samenhang bezien met lid 3.2.3, onder c, van de planregels met zich dat de brandstoftanks in het onderhavige geval moeten worden aangemerkt als (onderdeel van de) voor de bedrijfsactiviteiten noodzakelijke installaties als bedoeld in artikel 3, lid 3.2.3, onder c, van de planregels. De bouwhoogte van dergelijke installaties mag gelet op artikel 3, leden 3.2 en 3.2.1, in samenhang bezien met lid 3.2.2 onder c en lid 3.2.3, onder c, van de planregels maximaal 30 m bedragen. Gelet hierop is de omgevingsvergunning in zoverre niet in strijd met het bestemmingsplan verleend. Het betoog van [appellant sub 2] faalt.
9.3. De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant sub 2] voor het overige aldus dat hij met de brandafscheidingsmuur doelt op de muur die op situatietekening 1 staat ingetekend tussen de opslagtanks en de pompstations. Hiervan uitgaande heeft de raad toegelicht dat van de situatietekening 1 en de situatietekening "Bebouwingsstudie met gevelaanzichten" van Bias architecten van 25 april 2013 tevens behorend bij de omgevingsvergunning (hierna: situatietekening 2) kan worden afgeleid dat de door [appellant sub 2] bedoelde muur de overkapping draagt en een onlosmakelijk onderdeel vormt van de overkapping. Dit standpunt van het college komt de Afdeling, gelet op situatietekeningen 1 en 2, niet onjuist voor. Dat de muur tevens een brandwerende functie heeft in verband met de op situatietekening 1 ingetekende opslagtanks en tevens hoger is dan het gesloten dak van de overkapping, maakt dat naar het oordeel van de Afdeling niet anders. Ingevolge artikel 3, lid 3.2.2, aanhef en onder c, van de planregels in samenhang bezien met de verbeelding bedraagt de maximale bouwhoogte van overkappingen ten hoogste 25 m. Gelet hierop en nu de door [appellant sub 2] bedoelde muur blijkens situatietekening 2 lager is dan 17,5 m faalt het betoog van [appellant sub 2] ook in zoverre.
10. [appellant sub 2] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van zijn zienswijzen. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijzen. [appellant sub 2] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijzen in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
Opdracht
11. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beeindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen het in overweging 5.4 geconstateerde gebrek in het bestemmingsplan binnen de hierna te noemen termijn te herstellen. De raad dient daartoe met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 5.4 het bestemmingsplan in zoverre te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling. Daarbij behoeft afdeling 3.4 van de Awb niet te worden toegepast. De raad dient de wijziging van het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.
Het beroep van [appellant sub 1]
12. Het beroep van [appellant sub 1] is gericht tegen de bestreden besluiten die voorzien in de ontwikkeling van Klaver 8. [appellant sub 1] exploiteert een nertsenfokkerij ten westen van het plangebied aan de [locatie 2]. Hij betoogt dat zijn belangen onvoldoende bij de besluitvorming zijn betrokken. Hiertoe voert hij allereerst aan dat de voorziene ontwikkeling van Klaver 8 leidt tot een onevenredige aantasting van zijn bestaande bedrijfsvoering. Onder verwijzing naar de brief van deskundige F.C. Kleyn van Willigen D.V.M. van Furcoad van onder meer 10 november 2014 stelt hij dat de lichtuitstraling afkomstig van Klaver 8 zal leiden tot een reproductieverlies vanwege een verstoring van het bioritme van de nertsen. Het lichtonderzoek dat ten grondslag is gelegd aan het bestemmingsplan kan de ontwikkeling van Klaver 8 volgens hem niet rechtvaardigen. Hiertoe voert hij onder meer aan dat in het lichtonderzoek niet wordt ingegaan op de gevolgen van de lichtuitstraling op zijn nertsenhouderij. In het lichtonderzoek wordt volgens hem ten onrechte alleen getoetst aan de Algemene richtlijn betreffende lichthinder - Deel 1: Algemeen en Grenswaarden voor sportverlichting uit 1999 van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (hierna: de NSVV-richtlijn), omdat deze richtlijn voor mensen geldt en niet voor nertsen. Verder betwist [appellant sub 1] dat in het lichtonderzoek rekening is gehouden met een worst-case scenario.
12.1. De raad acht de lichtuitstraling op het perceel [locatie 2] als gevolg van de ontwikkeling van Klaver 8 aanvaardbaar, omdat de lichtuitstraling afneemt ten opzichte van de bestaande situatie.
12.2. Uit het deskundigenbericht volgt dat de grens van het bestaande bedrijventerrein Trade Port West ongeveer 550 m ten oosten van de nertsenfokkerij op het perceel [locatie 2] ligt. Als gevolg van de ontwikkeling van Klaver 8 komt het bedrijventerrein tot ongeveer 160 m afstand van de nertsenfokkerij te liggen. Op het perceel [locatie 2] staan negen sheds - elk ongeveer 135 m breed - waarin blijkens het deskundigenbericht in totaal ruim 4.000 fokteven en bijbehorende fokreuen en pups worden gehouden. Verder staan op het perceel meerdere bedrijfsgebouwen en een bedrijfswoning.
12.3. Uit paragraaf 4.11 van de plantoelichting volgt dat onderzoek is uitgevoerd naar de lichtuitstraling bij de nertsenfokkerij op het perceel [locatie 2] als gevolg van de ontwikkeling van Klaver 8. Dit onderzoek bestaat uit twee delen, te weten een lichthindermeting voor de bestaande situatie (deel 1) en een lichthindermeting voor de toekomstige situatie (deel 2). De resultaten van dit lichtonderzoek zijn neergelegd in de rapporten "Lichtonderzoek Klaver 8, Deel 1 - Lichtmeting" van 27 mei 2013 en "Lichtonderzoek Klaver 8, Deel 2 - Lichtmeting" van 24 mei 2013 die door lichtconsult.nl zijn opgesteld (hierna tezamen: het lichtonderzoek).
12.3.1. In het lichtonderzoek staat dat de lichthindermeting voor de bestaande situatie is uitgevoerd op een onbewolkte avond op 2 april 2013 van 21:20 uur tot 22.45 uur. In de bestaande situatie bedraagt de hoogst berekende verticale verlichtingssterkte (Ev) in de dag- en de nachtperiode 0,05 lux en de lichtsterkte (cd) ten hoogte 1.802,76 cd in dag- en nachtperiode.
12.3.2. Bij de berekening van de toekomstige lichtsterkten is in het lichtonderzoek uitgegaan van twee verschillende invullingen (A en B) van de voorziene planologische mogelijkheden, waarbij bij invulling A ervan is uitgegaan dat het plangebied wordt ingericht als tankstation en overslag- of parkeergebied. Bij invulling B is ervan uitgegaan dat het plangebied wordt ingericht als tankstation en meerdere bedrijfspanden. Blijkens het lichtonderzoek is bij zowel invulling A als invulling B geen rekening gehouden met eventuele tussen het perceel [locatie 2] en de voorziene ontwikkeling gelegen lichtafschermende obstakels, zoals bomen, groenvoorzieningen of bebouwing. Nu er in de praktijk wel lichtafschermende obstakels aanwezig zullen zijn, kunnen de resultaten volgens het lichtonderzoek worden beschouwd als een worst case scenario.
Uit het lichtonderzoek volgt dat bij invulling A bij de relevante meetpunten op het perceel [locatie 2] een verticale verlichtingssterkte is gemeten van ten hoogste 0,02 lux en een lichtsterkte van ten hoogste 31 cd. Bij invulling B is een verticale verlichtingssterkte berekend van ten hoogste 0,00 lux en lichtsterkten van ten hoogste 572 cd.
12.4. Uit het deskundigenbericht volgt dat het aannemelijk is dat het bioritme van nertsen verstoord kan raken door een hoge lichtbelasting in de avond en nachtperiode - met reproductieverlies als gevolg - omdat de nertsen dan onvoldoende verschil ervaren tussen daglicht en donkerte. Volgens het deskundigenbericht is echter onbekend bij welke mate van lichtuitstraling een verstoring van het bioritme van nertsen optreedt. Vaststaat dat in het lichtonderzoek niet is bezien of de lichtuitstraling die zal uitgaan van de voorziene ontwikkeling van Klaver 8 de bedrijfsvoering van [appellant sub 1] op het perceel [locatie 2] op onevenredige wijze zal aantasten. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad daar in het onderhavige geval in redelijkheid ook van af kunnen zien.
Hierbij acht de Afdeling van belang dat [appellant sub 1] ter zitting heeft aangegeven dat zijn nertsenhouderij bij de bestaande lichtuitstraling op rendabele wijze geexploiteerd kan worden en dat uit het lichtonderzoek volgt dat de huidige lichtverstoring op het perceel [locatie 2] die reeds vanwege het bestaande bedrijventerrein Trade Port West optreedt, aanzienlijk afneemt als gevolg van de ontwikkeling van Klaver 8. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat aan het lichtonderzoek zodanige gebreken kleven of dat deze zodanige leemten in kennis vertoont dat de raad zich daar bij de vaststelling van het bestemmingsplan niet op heeft mogen baseren. Dat in het lichtonderzoek ook is bezien hoe de meetresultaten zich verhouden tot de grenswaarden van de NSVV-richtlijn, maakt dat niet anders. Verder heeft [appellant sub 1] niet aannemelijk gemaakt dat bij de berekening van de toekomstige lichtuitstraling op het perceel [locatie 2] als gevolg van de ontwikkeling van Klaver 8 in het lichtonderzoek niet zou zijn uitgegaan van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden. De Afdeling ziet hiervan een bevestiging in het deskundigenbericht. Het betoog faalt in zoverre.
12.5. Het voorgaande neemt niet weg dat de raad in het kader van de beoordeling van het voorliggende plan alle betrokken belangen dient af te wegen, waarbij moet worden bezien in hoeverre dat plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Vaststaat dat de ontwikkeling van Klaver 8 leidt tot lichtuitstraling op het perceel [locatie 2]. De raad acht deze lichtuitstraling aanvaardbaar, omdat de bestaande mate van lichtuitstraling op het perceel [locatie 2] afneemt door de ontwikkeling van Klaver 8 en [appellant sub 1] in de bestaande situatie een rendabele nertsenhouderij op zijn perceel kan exploiteren. Hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd biedt geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Voor zover [appellant sub 1] ter zitting onder verwijzing naar de brief van deskundige F.C. Kleyn van Willigen D.V.M. van Furcoad heeft gesteld dat iedere mate van lichtverstoring op zijn perceel funest is voor zijn bedrijfsvoering, overweegt de Afdeling dat [appellant sub 1] dat - mede gelet op hetgeen reeds hiervoor in 12.4 is overwogen - niet aannemelijk heeft gemaakt. Het betoog faalt.
13. [appellant sub 1] betoogt voorts dat zijn belangen onvoldoende bij de besluitvorming zijn betrokken, omdat volgens hem ten onrechte geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat de exploitatie van zijn nertsenhouderij vooralsnog binnen de planperiode op 1 januari 2024 zal moeten worden gestaakt. Nu op zijn gronden ook een intensieve veehouderij kan worden opgericht, had de raad in het geuronderzoek rekening moeten houden met de daarvoor geldende geurcontouren, aldus [appellant sub 1].
13.1. Aan het perceel [locatie 2] is in het bestemmingsplan "Buitengebied Sevenum 1998", dat door de raad is vastgesteld op 2 maart 1998 op plankaart 1 de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en/of natuurlijke waarde" toegekend. Op de "Detailplankaart: medebestemmingen" is aan het perceel tevens de medebestemming "Agrarisch bouwblok" toegekend. Het perceel is niet op plankaart 2 aangewezen als een "concentratiegebied".
Ingevolge artikel 1, lid 1.32, van de planvoorschriften wordt onder duurzame agrarische bedrijfsvoering verstaan: instandhouden en ontwikkelen van de agrarische productiefunctie waarbij als uitgangspunt geldt, dat aan volwaardige en reele agrarische bedrijven voldoende mogelijkheden moeten worden geboden om ook op termijn de nodige volwaardigheid en levensvatbaarheid te behouden.
Ingevolge lid 1.43, wordt onder intensieve veehouderij verstaan: de agrarische bedrijfstak, waarbij de bedrijfsuitoefening in hoofdzaak niet functioneel aan de grond gebonden is, omvattende in ieder geval het houden van mestvarkens, mestkalveren, slachtkuikens, leghennen en overig (slacht)pluimvee.
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, zijn de gronden die op plankaart 1 zijn aangewezen voor "Agrarische gebied met landschappelijke en/of natuurlijke waarde" bestemd voor de volgende doeleinden:
a. duurzame agrarische bedrijfsuitoefening;
[...]
Ingevolge het vierde lid mag op de gronden niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen bouwwerken zijnde, welke ter plaatse noodzakelijk zijn uit een oogpunt van doelmatig beheer en onderhoud overeenkomstig de doeleinden, waaronder begrepen beperkte voorzieningen ten behoeve van dagrecreatie.
Ingevolge artikel 17, lid 17.1, zijn de gronden die op de "Detailplankaart: medebestemmingen" aangewezen voor "Agrarisch bouwblok" mede bestemd voor:
a. agrarische bedrijfsdoeleinden;
[...]
Ingevolge het tweede lid zijn op deze gronden toegelaten:
a. bedrijfsgebouwen;
[...]
Ingevolge het derde lid gelden voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de aanwijzingen op de detailplankaarten alsmede de volgende bepalingen;
[...]
g. het bouwen of verbouwen van bouwwerken ten behoeve van de omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een intensieve(re) vorm van agrarische bedrijfsvoering, - [...] pelsdierhouderijen - binnen de hoofdbestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en/of natuurlijke waarde" is niet toegestaan, behoudens vrijstelling als bedoeld in artikel 21;
[...]
Ingevolge artikel 20, vijfde lid, onder a, gelden wegens de beperkte omvang van het buitengebied en de nog maar schaars aanwezige open gebieden ten aanzien van de vestiging van agrarische bedrijven - waarvoor een nieuw bouwblok dient te worden opgenomen - de volgende uitgangspunten:
1. Niet grondgebonden agrarische bedrijven mogen zich alleen vestigen binnen de op plankaart 2 aangegeven "concentratiegebieden".
2. Grondgebonden agrarische bedrijven mogen zich vestigen binnen de gehele bestemming "Agrarisch gebied" (dus ook buiten de concentratiegebieden).
13.3. Ten behoeve van de nertsenhouderij op het perceel [locatie 2] is door Arcadis een geuronderzoek verricht waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport "Geuronderzoek Klaver 8" van 17 juni 2014 (hierna: het geuronderzoek). In dit geuronderzoek is ervan uitgegaan dat in de nertsenfokkerij op het perceel [locatie 2] 3001-6000 fokteven worden gehouden. Vaststaat dat in het geuronderzoek geen rekening is gehouden met de exploitatie van een ander type intensieve veehouderij op het perceel [locatie 2]. In tegenstelling tot hetgeen [appellant sub 1] heeft gesteld, is de oprichting van een intensieve veehouderij op zijn perceel op grond van het bestemmingsplan "Buitengebied Sevenum 1998" ook niet toegestaan. Bij besluit van 20 oktober 1998, kenmerk RGV/RG98/20897M, heeft het college van gedeputeerde staten van Limburg ten aanzien van het bestemmingsplan "Buitengebied Sevenum 1998" namelijk goedkeuring onthouden aan de agrarische bouwblokken in de plandelen met de medebestemming "Agrarisch bouwblok" zoals aangegeven op de "Detailplankaart: medebestemmingen". Met de uitspraak van de Afdeling van 19 december 2001 zaak nr. E01.98.0700 (aangehecht) is dat besluit van 20 oktober 1998 in zoverre onherroepelijk geworden. Verder is aan het perceel [locatie 2] op plankaart 2 van het bestemmingsplan "Buitengebied Sevenum 1998" niet de aanduiding "concentratiegebied" toegekend. Gelet op het voorgaande en nu niet is gebleken van concrete voornemens van [appellant sub 1] om op zijn perceel een ander type intensieve veehouderij te gaan exploiteren, heeft de raad in redelijkheid ervan kunnen afzien om daarmee bij het vaststellen van het plan rekening te houden. Het betoog faalt.
14. [appellant sub 1] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijzen. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijzen. [appellant sub 2] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijzen in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
15. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 1] ongegrond.
Proceskosten
16. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van [appellant sub 1] bestaat geen aanleiding.
17. Ten aanzien van [appellant sub 2] zal in de einduitspraak worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellante sub 1B] en [appellant sub 1A] ongegrond;
II. draagt de raad van de gemeente Horst aan de Maas op om binnen 20 weken na de verzending van deze uitspraak:
- met inachtneming van overweging 11 het daar omschreven gebrek te herstellen, en;
- de Afdeling de uitkomst mede te delen en de wijziging van het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzitter, en mr. D.J.C. van den Broek en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Stoof, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Stoof
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2015
749.