Studiefinanciering ook meenemen bij voldoende banden met Nederland
De Centrale Raad van Beroep oordeelt in een tussenuitspraak dat een studente die een belangrijke band heeft met Nederland niet kan worden uitgesloten van het recht op studiefinanciering voor een buitenlandse studie (meeneembare studiefinanciering). Dit recht bestaat ook al voldoet de studente niet aan de wettelijke voorwaarde dat zij in de zes jaar voor aanvang van de studie ten minste drie jaar in Nederland heeft gewoond (drie uit zes-eis).
De Centrale Raad van Beroep is de hoogste rechter op het gebied van het sociale bestuursrecht, het ambtenarenrecht en delen van het pensioenrecht.
Het gaat in deze zaak om een Nederlandse studente, die toen zij vijf jaar oud was met haar ouders naar Belgie is verhuisd. Zij volgde in Belgie de lagere en middelbare school. Aansluitend studeerde zij van medio 2006 tot medio 2011 op Curac,ao. Haar vader werkte van oktober 2006 tot oktober 2008 parttime in Nederland. Over die periode had de studente - op grond van het EU-recht - recht op studiefinanciering. De drie uit zes-eis geldt dan niet. Na oktober 2008 kreeg de studente geen studiefinanciering meer omdat haar vader geen grensarbeider meer was. Volgens de Minister van OC&W (minister) geldt dan de regel dat het kind drie jaar in Nederland moet hebben gewoond direct voorafgaande aan de studie.
De studente is van mening dat zij wel recht op studiefinanciering heeft behouden, omdat zij een belangrijke band heeft met Nederland. De Centrale Raad van Beroep stelde daarover vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (ECLI:NL:CRVB:2013:CA3728). Het Hof van Justitie van de Europese Unie oordeelde in zijn arrest van 26 februari 2015 (C 359/13) dat de drie uit zes-eis een beperking vormt van het recht om vrij in de lidstaten te reizen en te verblijven. Hiervoor bestaat geen rechtvaardiging. Door deze eis te hanteren, wordt een te groot gewicht toegekend aan een factor die niet per se representatief is voor de mate van integratie van de studente. Voor het antwoord op de vraag of de studente recht heeft op meeneembare-studiefinanciering moet worden bezien of tussen de studente en Nederland een band bestaat.
De Centrale Raad van Beroep heeft uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie afgeleid dat bij de beoordeling van de integratiebanden van de studente met Nederland ook de omstandigheid dat haar vader als migrerend werknemer en/of grensarbeider in Nederland werkzaam is geweest op grond waarvan de studente recht heeft gehad op meeneembare studiefinanciering moet worden betrokken. Volgens de minister kunnen in dit geval ook omstandigheden die hebben plaatsgevonden na de beeindiging van de studie een rol spelen. De Centrale Raad van Beroep weegt die dan ook mee en komt in deze tussenuitspraak tot het oordeel dat de banden van de studente met Nederland van zodanige aard en omvang zijn dat ondanks dat zij niet voldoet aan de drie uit zes-eis zij niet kan worden uitgesloten van het recht op meeneembare-studiefinanciering.
De minister moet een nieuw besluit nemen, omdat de minister niet alleen ten onrechte van de studente studiefinanciering heeft teruggevorderd maar de studente ook ten onrechte een periode studiefinanciering heeft onthouden. Als de studente het met dit nieuwe besluit niet eens is, zal de Centrale Raad van Beroep dat nieuwe besluit op een later moment beoordelen en einduitspraak doen.
Utrecht, 31 juli 2015