DNBulletin: Nederland is niet meer ziek, maar wel lang werkloos
De afgelopen decennia is er veel hervormd in de voorzieningen voor arbeidsongeschiktheid en werkloosheid. Waar Nederland vroeger een negatieve uitschieter was, zijn de overheidsuitgaven aan werkloosheid en arbeidsongeschiktheid teruggebracht tot niveaus van vergelijkbare landen. Ook de
instroom in verschillende regelingen is gereduceerd. De belangrijkste uitzondering op dit gunstige beeld is de ontwikkeling van de langdurige werkloosheid.
In de jaren '80 waren de kosten van de sociale zekerheid in Nederland gestegen naar een onhoudbaar niveau. Mede gevoed door de ongunstige economische ontwikkeling liep de werkloosheid op. Ook de kosten van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen zorgden voor een structureel probleem (zie figuren
1 en 2).
Figuur 1 en 2
Noot: Vergelijkbare landen zijn Duitsland, Belgie, Oostenrijk, Finland, Zweden en Denemarken.
Hervormingen arbeidsongeschiktheid effectief
Op het hoogtepunt in 1989 maakte bijna 20% van de beroepsbevolking gebruik van een regeling voor arbeidsongeschiktheid. Begin jaren `90 beschreef toenmalig premier Lubbers de situatie als 'Nederland is ziek' en stond de WAO bekend als 'de open zenuw van de Nederlandse samenleving'.
Eind jaren '80 gaf de Nederlandse overheid 7% van het bruto binnenlands product (bbp) uit aan arbeidsongeschiktheid. Dat is ruim meer dan andere Europese landen. Ervan uitgaande dat de Nederlandse volksgezondheid niet wezenlijk verschilt van dat in andere landen, duiden verschillen in kosten
op verschillen in beleid. De hervorming van de WAO en daarna de invoering van de WIA hebben bijgedragen aan een sterke daling van de instroom en sinds 2002 vermindert het aantal uitkeringsgerechtigden gestaag. Inmiddels is het aantal arbeidsongeschikten tot onder het gemiddelde van de groep
van vergelijkbare landen gedaald. Deze daling verhult dat de instroom in de Wajong wel sterk is toegenomen. Sinds de invoering van de Wajong in 1998 is het aantal uitkeringsgerechtigden bijna verdubbeld. Inmiddels is ook de Wajong versoberd, waardoor de instroom is afgenomen en de
uitkeringsgerechtigden regelmatig worden herkeurd. Met deze hervormingen zijn ook de uitgaven aan arbeidsongeschiktheid sterk verminderd, tot ca. 4% bbp in 2011, een percentage in lijn met de vergelijkbare landen.
Langdurige werkloosheid stijgt nog
Na een sterke oploop tijdens de crisis in de jaren '80 hebben hervormingen in de werkloosheidswetgeving hun vruchten afgeworpen: de uitgaven aan werkloosheid in Nederland zijn inmiddels lager dan het gemiddelde elders. Ook de werkloosheid is sinds begin jaren '90 gedaald onder het gemiddelde
van vergelijkbare landen. Omdat Nederland onevenredig hard geraakt is door de crisis, loopt de werkloosheid de laatste paar jaar relatief sterker op en komt deze voor het eerst in ruim 20 jaar boven het gemiddelde van de hier beschouwde landen uit.
De gunstige ontwikkeling verhult dat de oploop van het aantal 'zeer langdurig werklozen' (mensen die langer dan 2 jaar geen werk kunnen vinden) in Nederland de afgelopen tijd sterk toeneemt (zie figuur 3). Vooral de opwaartse trend is zorgwekkend: van alle hier genoemde landen kent alleen
Belgie een hoger percentage langdurig werklozen.
Langdurige werkloosheid kan vele oorzaken hebben, maar opvallend is dat in Nederland ouderen oververtegenwoordigd zijn in deze groep. Er zijn aanwijzingen dat dit gegeven mede kan worden veroorzaakt door de vormgeving van de WW; uit onderzoek blijkt dat de uitstroom uit werkloosheid samenhangt
met de lengte van de uitkeringsrechten. De gemiddelde Nederlandse werkloze heeft relatief kort recht op een WW-uitkering: ca. 10 maanden. In de andere vergelijkbare landen is dit recht doorgaans langer (zie figuur 4). Ouderen kunnen in Nederland echter beduidend langere WW-rechten opbouwen dan
in de meeste andere landen (tot maximaal 38 maanden). Als gevolg van de Wet Werk en Zekerheid zal de maximale WW-duur per 1 januari 2016 worden verkort tot 24 maanden. Dit kan een bijdrage leveren aan het terugdringen van de ongunstige ontwikkeling van de langdurige werkloosheid.
Figuur 3 en 4