Uitspraak 201409172/1/A4

Tegen: de minister van Economische Zaken

Proceduresoort: Eerste aanleg - meervoudig

Rechtsgebied: Algemene kamer - Milieu - Overige

201409172/1/A4.

Datum uitspraak: 22 juli 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

het dagelijks bestuur van het Waterschap Hunze en Aa's,

appellant,

en

de minister van Economische Zaken,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 3 oktober 2014 heeft de minister ingestemd met het door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Nedmag Industries Mining & Manufacturing B.V." (hierna: Nedmag) ingediende winningsplan "Winningsplan Kalium- en Magnesiumzoutwinning 2013" als bedoeld in artikel 34, eerste lid, van de Mijnbouwwet, betreffende het zoutvoorkomen gelegen in de gemeente Veendam.

Tegen dit besluit heeft het dagelijks bestuur beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 mei 2015, waar het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. J. Zandvoort, advocaat te Veendam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. drs. I.P. Hasper, J.M.J. Traas en J.A. de Waal, zijn verschenen. Voorts is Nedmag, vertegenwoordigd door W.R. van der Velde, advocaat te Groningen, en [belanghebbende], als belanghebbende gehoord.

Overwegingen

1. Het dagelijks bestuur voert aan dat de minister in het bestreden besluit ten onrechte niet is ingegaan op de over het ontwerpbesluit naar voren gebrachte zienswijze.

1.1. In het bestreden besluit zijn de in de naar voren gebrachte zienswijzen genoemde onderwerpen die niet zien op het ontwerpbesluit specifiek benoemd waarbij is vermeld dat deze onderwerpen niet bij de overwegingen die aan het bestreden besluit ten grondslag liggen zijn betrokken. De naar voren gebrachte zienswijzen over het ontwerpbesluit zijn in het bestreden besluit per thema besproken. Artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht verzet zich hier niet tegen. Dat niet op iedere zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre onvoldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat de door het dagelijks bestuur naar voren gebrachte zienswijze, voor zover deze ziet op het ontwerpbesluit, niet in de overwegingen is betrokken.

Het betoog faalt.

2. Het dagelijks bestuur voert aan dat ten onrechte in het bestreden besluit geen voorschriften als bedoeld in artikel 36, tweede lid, van de Mijnbouwwet aan de instemming met het winningsplan zijn verbonden over de periodiek terugkerende kosten van de door het waterschap te nemen maatregelen om schade en overlast in het bodemdalingsgebied te voorkomen. Het dagelijks bestuur doelt hiermee op de exploitatiekosten van voorzieningen, zoals een gemaal of een stuw, die zijn geplaatst in verband met de gevolgen voor het watersysteem in het beheergebied van het waterschap van het dalen van de bodem vanwege de zoutwinning. Volgens het dagelijks bestuur zullen de exploitatiekosten van deze voorzieningen oplopen vanwege de verdere daling van de bodem ten gevolge van de gewijzigde zoutwinning en dient de minister aan de thans gegeven instemming met het winningsplan voorschriften te verbinden, inhoudende dat de periodiek terugkerende kosten worden benoemd en dat deze voor rekening van Nedmag dienen te komen.

2.1. Ingevolge artikel 34, eerste lid, van de Mijnbouwwet geschiedt het winnen van delfstoffen vanuit een voorkomen overeenkomstig een winningsplan.

Ingevolge het derde lid behoeft het winningsplan de instemming van de minister.

Ingevolge artikel 35, eerste lid, aanhef en onder f, bevat het winningsplan voor elk voorkomen binnen het vergunningsgebied ten minste een beschrijving van de bodemdaling ten gevolge van de winning en de maatregelen ter voorkoming van schade door bodembeweging.

Ingevolge artikel 36, eerste lid, kan de minister zijn instemming met het opgestelde winningsplan slechts weigeren:

a. in het belang van het planmatig beheer van voorkomens van delfstoffen;

b. in verband met het risico van schade ten gevolge van beweging van de aardbodem.

Ingevolge het tweede lid kan de minister zijn instemming verlenen onder beperkingen of daaraan voorschriften verbinden, indien deze gerechtvaardigd worden door een grond als genoemd in het eerste lid.

2.2. De minister stelt zich op het standpunt dat de Mijnbouwwet geen mogelijkheden biedt om aan het instemmingsbesluit voorwaarden te verbinden die zien op schadevergoeding voor het waterschap. Volgens de minister is vergoeding van schade ten gevolge van bodembeweging door de mijnbouwactiviteiten van Nedmag een civielrechtelijke aangelegenheid tussen Nedmag en het waterschap. In dit verband wijst de minister er onder meer op dat op grond van artikel 6:177 van het Burgerlijk Wetboek voor mijnbouwondernemingen voor de gevolgen van mijnbouwactiviteiten een bijzondere aansprakelijkheid geldt en dat Nedmag met de gemeenten Veendam en Menterwolde en het waterschap een overeenkomst heeft gesloten betreffende de vergoeding van de kosten van in verband met de bodemdaling door de zoutwinning te treffen maatregelen.

2.3. De aan de instemming met het winningsplan te verbinden voorschriften kunnen gelet op het bepaalde in artikel 36, eerste lid, aanhef en onder b, van de Mijnbouwwet in samenhang met het tweede lid van dit artikel alleen zien op het risico op schade vanwege de zoutwinning en niet op een financiele vergoeding van ontstane schade door de zoutwinning (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 26 juli 2006 in zaak nr. 200406925/1). De minister heeft zich gelet hierop terecht op het standpunt gesteld dat artikel 36, tweede lid, van de Mijnbouwwet noch enig ander artikel van deze wet een grondslag biedt voor het verbinden van voorschriften aan de instemming met het winningsplan die zien op vergoeding van door het waterschap te maken kosten in verband met de daling van de bodem. Dit betekent overigens niet dat Nedmag zich niet verplicht voelt om deze kosten te vergoeden. Nedmag heeft ter zitting gesteld dat de tussen haar en onder meer het waterschap gesloten overeenkomst ook ziet op de exploitatiekosten van voorzieningen die zijn geplaatst in verband met de bodemdaling vanwege de zoutwinning, mits deze kosten inzichtelijk zijn gemaakt. Volgens Nedmag is tot nu toe niet tot vergoeding overgegaan omdat het waterschap deze kosten nog niet inzichtelijk heeft gemaakt.

Het betoog faalt.

3. Het beroep is ongegrond.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. R.J.J.M. Pans en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.H. Schoppers, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Schoppers

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2015

578.