Uitspraak 201405789/1/R3
Tegen: de raad van de gemeente Valkenswaard
Proceduresoort: Eerste aanleg - meervoudig
Rechtsgebied: Ruimtelijke-ordeningskamer - Bestemmingsplannen Noord-Brabant
ECLI: ECLI:NL:RVS:2015:2166
201405789/1/R3.
Datum uitspraak: 8 juli 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A], wonend te Valkenswaard, [appellant B] en [appellant C], beiden wonend te [woonplaats],
appellanten,
en
de raad van de gemeente Valkenswaard,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 april 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Oude Spoorbaantrace" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant A], [appellant B] en [appellant C] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant A], [appellant B] en [appellant C] hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 mei 2015, waar [appellant A], [appellant B] en [appellant C], bijgestaan door mr. R.E. Wannink, advocaat te Boxtel, en de raad, vertegenwoordigd door mr. R. Benhadi, advocaat te Nijmegen en B. Tax, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van partijen heeft de raad ter zitting nog een stuk in het geding gebracht.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in de aanleg van een gedeelte van een fietspad tussen de gemeenten Valkenswaard en Waalre over het Oude Spoorbaantrace.
3. Bij besluit van 17 december 2013 heeft de raad van de gemeente Waalre het bestemmingsplan "Oude Spoorbaantrace" vastgesteld, waarin is voorzien in de aanleg van het andere gedeelte van het fietspad. Dit besluit is bij uitspraak van de Afdeling van 3 december 2014, in zaak nr. 201402333/1/R3, onherroepelijk geworden.
Ontvankelijkheid
4. De raad voert als verweer aan dat [appellant B] en [appellant C] geen belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit, omdat zij te ver van het plangebied wonen.
4.1. Het perceel van [appellant B] ligt op een afstand van ongeveer 2,5 km van het plangebied.
Gelet op deze afstand en de omstandigheid dat tussen het perceel en het plangebied bomen en struiken staan of wegen liggen, heeft [appellant B] geen zicht op het plangebied. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die binnen het plangebied mogelijk worden gemaakt, is deze afstand naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen.
Voorts heeft [appellant B] geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang van [appellant B] rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt.
De conclusie is dat [appellant B] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en dat [appellant B] daartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, geen beroep kan instellen. Het beroep, voor zover dat is ingesteld door [appellant B], is niet-ontvankelijk.
4.2. Het perceel waarop de woning van [appellant C] staat ligt op ongeveer 200 m van het plangebied. Zijn perceel grenst aan het gedeelte van het Oude Spoorbaantrace waar het deel van het fietspad in de gemeente Waalre is voorzien. [appellant C] vreest overlast van het extra verkeer en van de verlichting op het fietspad.
In de beroepsprocedure over het bestemmingsplan "Oude Spoorbaantrace" dat is vastgesteld door de raad van de gemeente Waalre, heeft de Afdeling [appellant C] als belanghebbende aangemerkt. Gelet op de onlosmakelijke samenhang tussen voormeld bestemmingsplan en het hier aan de orde zijnde bestemmingsplan en de afstand tussen zijn perceel en het plangebied is de Afdeling van oordeel dat [appellant C] ook thans een rechtsreeks bij het bestreden besluit betrokken belang heeft. [appellant C] dient derhalve als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bij het bestreden besluit te worden aangemerkt.
Inhoudelijk
5. [appellant A] en [appellant C] voeren aan dat de raad bij besluit van 19 december 2013 heeft besloten het plan niet vast te stellen, onder meer omdat nut en noodzaak van het fietspad onvoldoende zouden zijn komen vast te staan. Zonder dit nader te motiveren heeft de raad het plan met het bestreden besluit alsnog vastgesteld. Dit is volgens [appellant A] en [appellant C] in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
5.1. De Afdeling is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat de raad eerder heeft besloten het plan niet vast te stellen geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad het plan niet alsnog heeft mogen vaststellen. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. De raad heeft het besluit van 19 december 2013 ingetrokken. Uit het hiernavolgende blijkt dat het bestreden besluit berust op een deugdelijke motivering.
Het betoog faalt.
6. [appellant A] en [appellant C] voeren aan dat de raad, nu hij het plan pas na tien maanden na afloop van de terinzagelegging heeft vastgesteld, de termijn als bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, onder e, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) heeft overschreden.
6.1. [appellant A] en [appellant C] voeren terecht aan dat de in artikel 3.8, eerste lid, onder e, van de Wro gestelde termijn is overschreden. Uit deze wettelijke bepaling noch uit enige andere bepaling kan echter worden afgeleid dat de raad na het verstrijken van deze termijn niet meer bevoegd is het bestemmingsplan vast te stellen. Het door [appellant A] en [appellant C] op dit punt aangevoerde geeft dan ook geen aanleiding voor vernietiging van het bestreden besluit.
Het betoog faalt.
7. [appellant A] en [appellant C] voeren aan dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar nut en noodzaak van het in het plan voorziene fietspad. Ter onderbouwing van hun standpunt verwijzen zij naar een notitie van P.A.C. Veenbrink, werkzaam bij adviesburo SOAB, van 4 mei 2015 (hierna: de notitie Veenbrink). De onderzoeken die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, zijn volgens [appellant A] en [appellant C] te algemeen en bevatten ten onrechte geen cijfermatige onderbouwing over de toename van het aantal fietsers en de afname van het autoverkeer in de regio. De onderzoeken bevatten slechts aannames gebaseerd op eerdere onderzoeken en computermodellen. [appellant A] en [appellant C] stellen verder dat het fietspad niet intensief gebruikt zal worden, omdat het fietspad alleen bedoeld is voor werknemers van de High Tech Campus Eindhoven. Voorts is de sociale veiligheid op het fietspad niet gewaarborgd door de slechte verlichting. Onder verwijzing naar een onderzoek van Oranjewoud in het kader van een milieueffectrapport voor het plan stellen zij dat het nieuwe fietspad slechts zal bijdragen aan een fractie van de verkeersafname. Omdat voormelde verkeersgegevens ontbreken is niet inzichtelijk geworden dat het fietspad een gunstig effect heeft op de luchtkwaliteit. Voorts voeren [appellant A] en [appellant C] aan dat het alternatievenonderzoek ondeugdelijk is uitgevoerd. Zij zijn van mening dat er betere alternatieven voor het fietspad zijn die de natuur en het woon- en leefklimaat minder aantasten. Daarnaast zijn alternatieven buiten de ecologische hoofdstructuur (hierna: EHS) ten onrechte niet onderzocht.
7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat nut en noodzaak van het fietspad zijn onderbouwd met diverse onderzoeken. In de notitie Veenbrink ziet de raad geen aanleiding voor een ander standpunt. Volgens de raad is uit het onderzoek naar alternatieven voorts gebleken dat er geen geschiktere alternatieven zijn voor het fietspad.
7.2. Aan het plandeel voor de gronden waarop het fietspad komt te liggen is de bestemming "Verkeer - Fietspad" toegekend.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, onder a, van de planregels zijn de voor "Verkeer - Fietspad" aangewezen gronden bestemd voor fietspaden, met dien verstande dat de breedte van het fietspad niet meer mag bedragen dan 3,5 m.
In artikel 1, lid 1.16, is een fietspad gedefinieerd als een rijbaan die specifiek is bedoeld voor fietsers en die is aangeduid met bord G13 uit de Wegenverkeerswet 1994 en het Regelement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (onverplicht fietspad). Het gebruik door brom- en snorfietsen is niet toegestaan.
7.3. In de toelichting op het plan staat dat de provinciale weg N69 de bestaande verbinding vormt tussen de gemeenten Valkenswaard en Eindhoven. Dagelijks rijden 25.000 motorvoertuigen voor wonen en werken over deze weg. Door dit intensieve gebruik zijn er knelpunten ontstaan op het gebied van leefbaarheid en bereikbaarheid.
In het Gebiedsakkoord Grenscorridor N69 van 27 juni 2012 (hierna: Gebiedsakkoord) staat dat de aan dit akkoord deelnemende partijen een integrale oplossing zijn overeengekomen voor voormelde problemen. Daarbij is onder meer een pakket aan maatregelen afgesproken ten behoeve van een goede doorstroming van de lokale wegen. Een van de maatregelen betreft het bevorderen van het fietsgebruik door de aanleg van een fietspad over het Oude Spoorbaantrace in de gemeenten Valkenswaard en Waalre.
7.4. In opdracht van de gemeenten Valkenswaard en Waalre heeft adviesbureau DHV onderzoek gedaan naar nut en noodzaak van het nieuwe fietspad. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Nieuwe kansen voor een oud spoor? Een nut en noodzaak onderzoek naar een fietsverbinding over het spoorwegtrace Valkenswaard, Waalre en Eindhoven" van juni 2010 (hierna: het DHV-rapport). In het DHV-rapport staat, onder verwijzing naar het rapport van bureau Ecorys "De Potenties voor ontlasting van het wegennet door de fiets voor zeven stedelijke regio's" van juli 2009, dat relatief veel forenzen met de fiets naar het centrum van Eindhoven reizen. Vanuit de regio Eindhoven bedraagt het aandeel van fietsers in het wegverkeer naar het centrum van Eindhoven 39%. Vanuit Valkenswaard bedraagt het aandeel van fietsers in het wegverkeer slechts 18%, zodat er aanzienlijke kansen zijn om automobilisten te bewegen gebruik te maken van de fiets. Ruim 2.500 forenzen kunnen vanuit Waalre en Valkenswaard worden bewogen dagelijks gebruik te maken van de fiets. Voorts staat in het DHV-rapport over het nut van het fietspad dat door een verbeterde bereikbaarheid per fiets het aantal verplaatsingen per fiets zal toenemen ten koste van de verplaatsingen met de auto. Bij een hoogwaardig en veilig fietspad kan het huidige aandeel fietsers verdubbelen en door de daarmee gepaard gaande afname van het autoverkeer zal de luchtkwaliteit en de bereikbaarheid van economische centra in Eindhoven verbeteren. Ook zal de verkeersveiligheid verbeteren, omdat het bestaande fietspad langs de N69 gevaarlijke situaties kent door onder meer kruisende wegen. Over de noodzaak van het fietspad staat in het DHV-rapport dat de bestaande fietspaden forenzen niet ertoe aanzetten om in plaats van de auto gebruik te maken van de fiets. Dit wordt wel bereikt door een hoogwaardig fietspad dat comfortabel en veilig is.
Ook Accent Adviseurs heeft onderzoek gedaan naar nut en noodzaak van het fietspad. In de notitie "Second opinion fietspad Oude Spoorbaantrace" van Accent Adviseurs van 30 augustus 2012 staat dat het fietspad een meerwaarde heeft ten opzichte van bestaande fietspaden. Zo wordt in deze notitie onder meer vermeld dat het fietspad centraal ligt en makkelijk toegankelijk is voor het fietsverkeer vanuit de kern Valkenswaard. Voorts brengt het fietspad een directe en comfortabele verbinding tot stand tussen de gemeenten Valkenswaard en Eindhoven en is het fietspad verkeersveiliger dan de bestaande fietspaden.
In de memo "Fietspotentie fietspad Oude Spoorbaan" van 28 mei 2014 van Royal Haskoning DHV is voorts aan de hand van verschillende berekeningsmethoden het potentiele gebruik van het fietspad nader onderbouwd. Hierin wordt geconcludeerd dat naar verwachting ongeveer 3000 fietsers per dag gebruik gaan maken van de nieuwe fietsverbinding. Het minimale gebruik is ongeveer 2100 fietsers per dag. Gemiddeld komt dat neer op een te verwachten gebruik van 2550 fietsers per etmaal.
7.5. De Afdeling heeft in voormelde uitspraak van 3 december 2014 reeds overwogen dat de raad van de gemeente Waalre voormelde onderzoeken aan het daar aan de orde zijnde besluit ten grondslag heeft mogen leggen en dat de onderzoeken voldoende aanknopingspunten bevatten om nut en noodzaak van het fietspad aan te nemen. In hetgeen [appellant A] en [appellant C], anders dan in die zaak, hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor een ander oordeel. In de notitie Veenbrink worden slechts kanttekeningen geplaatst bij voormelde onderzoeken. Deze kanttekeningen geven onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de verrichte onderzoeken. Wat betreft de stelling in die notitie dat de onderzoeken slechts zijn gebaseerd op algemene aannames overweegt de Afdeling dat volgens vaste jurisprudentie (onder meer de uitspraak van 3 december 2008 in zaak nr. 200703693/1) modellen noodzakelijkerwijs een abstractie van de te verwachten werkelijkheid weergeven. De validiteit van een model wordt pas aangetast wanneer de uitkomsten te zeer afwijken van de redelijkerwijs te verwachten werkelijkheid. Niet is gebleken dat daarvan in dit geval sprake is. De Afdeling acht daarbij tevens van belang dat in het onderzoek van Royal Haskoning DHV aan de hand van verschillende berekeningsmodellen het potentiele gebruik van het fietspad is vastgesteld.
7.6. Voorts volgt uit voormelde uitspraak van 3 december 2014 dat de raad de alternatieven voldoende heeft onderzocht. [appellant A] en [appellant C] hebben niet aannemelijk gemaakt dat het onderzoek naar alternatieven naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken of leemten in kennis bevat dat de raad deze onderzoeken niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen.
7.7. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat nut en noodzaak van het fietspad aannemelijk zijn gemaakt.
Het betoog faalt.
8. [appellant A] en [appellant C] betogen dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant ten onrechte de begrenzing van de EHS ter plaatse van het fietspad heeft gewijzigd ten behoeve van de aanleg daarvan. Volgens hen is niet voldaan aan de voorwaarden voor herbegrenzing en liggen aan het besluit tot herbegrenzing van de EHS geen ruimtelijke relevante motieven ten grondslag. Zonder deze herbegrenzing zou het fietspad in de EHS komen te liggen, hoewel daarmee geen groot openbaar belang is gemoeid, aldus [appellant A] en [appellant C]. In het verzoek tot herbegrenzing is het oppervlak van de EHS dat wordt vernietigd te laag vastgesteld. Ter onderbouwing van hun betoog verwijzen zij naar de notitie "De visie op natuur (aantasting EHS en Flora- en faunawet) inzake beoogd fietspad Oude Spoorbaan" van 23 april 2015 van IVN Valkenswaard-Waalre, de Vereniging Milieuwerkgroep Valkenswaard en de Vereniging Natuurbehoud Valkenswaard (hierna: de notitie "De visie op natuur") en een notitie van L. Brouwer, voorzitter van de Vereniging Bewust Ongerust.
8.1. Ingevolge artikel 4.7 van de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant 2012 (hierna: Verordening 2012), zoals deze gold ten tijde hier van belang, kan het college van gedeputeerde staten de begrenzing van de ecologische hoofdstructuur wijzigen indien uit het verzoek van de gemeente om herbegrenzing blijkt dat:
a. er sprake is van een groot openbaar belang;
b. er voor de ontwikkeling geen alternatieve locaties voorhanden zijn buiten de ecologische hoofdstructuur;
c. er geen andere oplossingen voorhanden zijn waardoor de aantasting van ecologische hoofdstructuur wordt voorkomen;
d. de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt en de overblijvende negatieve effecten worden gecompenseerd, waarbij wordt voldaan aan de regels inzake het compenseren van verlies van ecologische waarden en kenmerken, bedoeld in artikel 4.11.
8.2. Een algemeen verbindend voorschrift, zoals hier aan de orde, kan door de Afdeling slechts exceptief worden getoetst. Deze toetsing houdt in dat aan een algemeen verbindend voorschrift slechts verbindende kracht kan worden ontzegd, indien het in strijd is met een hoger wettelijk voorschrift, dan wel indien het in strijd is met een algemeen rechtsbeginsel. Het is aan het regelgevend bevoegd gezag om de verschillende belangen, die bij het nemen van een besluit inhoudende algemeen verbindende voorschriften betrokken zijn, tegen elkaar af te wegen. De rechter heeft daarbij niet tot taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen moet worden toegekend naar eigen inzicht vast te stellen en heeft ook overigens daarbij terughoudendheid te betrachten.
8.3. In de uitspraak van 3 december 2014 heeft de Afdeling overwogen dat in het besluit van 27 augustus 2013, waarbij op verzoek van de gemeentebesturen van Waalre en Valkenswaard het college van gedeputeerde staten de begrenzing van de EHS ten behoeve van de verwezenlijking van het plan zodanig heeft gewijzigd dat de gronden waarop het fietspad is voorzien niet meer in de EHS liggen, is onderbouwd dat aan de voorwaarden van artikel 4.7 van de Verordening 2012 voor de herbegrenzing van de EHS is voldaan. Zo is onder meer sprake van een groot openbaar belang, omdat het fietspad onderdeel uitmaakt van een pakket aan maatregelen dat is afgesproken in het Gebiedsakkoord om wezenlijke leefbaarheids- en bereikbaarheidsproblemen op te lossen. Het verbeteren van de luchtkwaliteit ten behoeve van de volksgezondheid neemt daarin een prominente plaats in. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat het besluit tot wijziging van de begrenzing van de EHS in strijd is met het verbod van willekeur.
Het betoog faalt.
9. [appellant A] en [appellant C] voeren aan dat de Flora- en faunawet (hierna Ffw) in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van het plan. Zij stellen dat het door bureau Kragten verrichte onderzoek naar flora en fauna gebreken bevat. Onder verwijzing naar de notitie "Reactie op natuuronderzoeken/natuurtoets fietspad over oude spoorbaan" van S. Bogaerts van 3 november 2013 en de notitie "De visie op natuur" stellen zij dat in dit onderzoek is nagelaten gebruik te maken van de gegevens uit de Nationale Flora- en Faunadatabank en dat geen onderzoek is gedaan naar de aanwezigheid van amfibieen ter plaatse van het plangebied. Zij stellen dat het fietspad in de weg staat aan de migratie van de heikikker en de poelkikker die in bijlage IV bij de Habitatrichtlijn staan vermeld. Voorts stellen zij dat in het onderzoek onvoldoende is ingegaan op gevolgen voor de vleermuizen in het gebied. De verlichting van het fietspad zal volgens hen tot een verstoring van de leefgebieden van vleermuizen leiden.
9.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de Ffw niet in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van het plan. Voor de aanleg van het fietspad hoeft geen ontheffing in het kader van de Ffw te worden verleend. De raad verwijst ter onderbouwing van zijn betoog naar een ambtelijke e-mail van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO) van 30 januari 2015.
9.2. Ingevolge artikel 9 van de Ffw is het verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen.
Ingevolge artikel 10 is het verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten.
Ingevolge artikel 11 is het verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren.
Ingevolge artikel 75, derde lid, voor zover thans van belang, kan de minister ontheffing verlenen van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 8 tot en met 15a.
Ingevolge het zesde lid, aanhef en onder c, voor zover thans van belang, wordt voor soorten genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en voor soorten vogels als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder b, vrijstelling of ontheffing slechts verleend wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat met het oog op andere, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen, belangen.
Ingevolge artikel 2, derde lid, van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten (hierna: het Vrijstellingsbesluit) zijn als andere belangen als bedoeld in artikel 75, vijfde (lees: zesde) lid, aanhef en onder c, van de Ffw aangewezen:
e. dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten;
[...].
Ingevolge artikel 2c, eerste lid, aanhef en onder a, voor zover thans van belang, kan met betrekking tot de diersoorten, genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn, van de artikelen 9 tot en met 12 van de Ffw slechts vrijstelling of ontheffing worden verleend ten behoeve van de belangen, genoemd in artikel 2, derde lid, aanhef en onder a, b, c, d, e of f.
9.3. Bureau Kragten heeft onderzoek gedaan naar de flora en fauna ter plaatse van de route van het fietspad. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Fietsverbinding Oude Spoorbaantrace" van december 2010 (hierna: flora- en faunarapport). In het flora- en faunarapport staat dat de natuurgegevens van het Natuurloket zijn geraadpleegd om meer inzicht te krijgen in de mogelijk aanwezige diersoorten in de nabijheid van de fietsroute. Voorts staat in een e-mail van bureau Kragten van 13 mei 2014 dat het Natuurloket gegevens uit de Nationale databank Flora en Fauna levert en dat deze gegevens voor het onderzoek zijn gebruikt. De Afdeling ziet geen aanknopingspunten om deze toelichting van bureau Kragten onjuist te achten.
Het aantasten van foerageergebieden en migratieroutes van vleermuizen wordt niet begrepen onder het verstoren van vaste rust- en verblijfplaatsen als bedoeld in artikel 11 van de Ffw, tenzij deze samenvallen met vaste rust- of verblijfplaatsen.
In het flora- en faunarapport staat dat verblijfplaatsen van vleermuizen langs de fietsroute tijdens de inventarisaties niet zijn vastgesteld. Wel wordt de laanstructuur aan weerszijden van het zandpad, waarop het fietspad is voorzien, door de gewone dwergvleermuis als vliegroute en als foerageergebied gebruikt. Ook de laatvlieger gebruikt de laanstructuur als foerageergebied. De laanstructuur zal niet hoeven te wijken voor de aanleg van het fietspad. Om het daadwerkelijk functioneren van de vliegroutes te waarborgen wordt bij de keuze van de verlichting rekening gehouden met zo min mogelijk uitstraling naar de omgeving. Op deze wijze is een aanvraag om een ontheffing in het kader van artikel 75 van de Ffw niet nodig, zo staat in het flora- en faunarapport.
Voorts heeft Ecologica onderzoek gedaan naar de gevolgen van het fietspad voor de ecologie. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Compensatieplan Fietspad Oude Spoorbaantrace" (hierna: compensatieplan) van april 2012. Het compensatieplan bevat tevens een plan om de negatieve effecten van het fietspad voor onder meer amfibieen te mitigeren en te compenseren. In het compensatieplan staat dat het fietspad een barriere kan vormen voor een vrije uitwisseling van met name de poelkikker en de heikikker tussen vennen waarvan zij schade kunnen ondervinden. Ook zal het fietspad tot meer verkeersslachtoffers leiden waarbij met name wordt gedacht aan amfibieen. Door het gebruik van faunapassages zal de versnipperende werking van het fietspad afnemen en kunnen verkeerslachtoffers worden voorkomen. Omdat verkeerslachtoffers niet in het geheel kunnen worden voorkomen blijft compensatie nodig.
In bovengenoemde e-mail van het RVO van 30 januari 2015 staat voorts dat er geen belemmeringen worden gezien om het fietspad aan te leggen ten aanzien van de gewone dwergvleermuis, laatvlieger, levendbarende hagedis, heikikker en poelkikker.
9.4. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat de raad voormelde onderzoeken niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Anders dan [appellant C] en [appellant A] aanvoeren is de Afdeling van oordeel dat voldoende onderzoek heeft plaatsgevonden naar de gevolgen van het fietspad voor de amfibieen en vleermuizen in het gebied. Niet uitgesloten is dat een ontheffing in het kader van de Ffw nodig is voor overtreding van een verbod. De poelkikker en de heikikker zijn vermeld in bijlage IV bij de Habitatrichtlijn. De Afdeling overweegt dat in beginsel ten behoeve van een ontheffing van een verbod als bedoeld in artikel 9 tot en met 12 van de Ffw een beroep kan worden gedaan op het belang zoals genoemd in artikel 2, derde lid, onder e, van het Vrijstellingsbesluit.
Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de Ffw op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
De betogen falen.
10. Verder betogen [appellant A] en [appellant C] dat het plan niet uitvoerbaar is, omdat niet zeker is dat subsidie voor de aanleg van het fietspad zal worden verstrekt. Zij wijzen erop dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalre na de vaststelling van het plan aan het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven uitstel heeft verzocht voor het voldoen aan een voorwaarde voor het verlenen van subsidie.
10.1. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden in verband waarmee geoordeeld zou moeten worden dat de raad ten tijde van het bestreden besluit er niet vanuit mocht gaan dat subsidie voor de aanleg van het fietspad zal worden verleend. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het plan in zoverre niet uitvoerbaar is.
Het betoog faalt.
11. [appellant A] en [appellant C] vrezen aantasting van hun woon- en leefklimaat als gevolg van het fietspad. Zij vrezen overlast van uitgaansverkeer en van illegaal gebruik van het fietspad door gemotoriseerd verkeer. Verder vrezen zij dat het fietspad uiteindelijk ook legaal door gemotoriseerd verkeer zal mogen worden gebruikt. Door de komst van het fietspad zal de woning van [appellant A] tussen de Eindhovense weg en het fietspad komen te liggen. De woning zal dan minder vrij en meer in het zicht liggen. Hierdoor zal de woning van [appellant A] in waarde verminderen. Voorts zullen er voor de aanleg van het fietspad een aantal beeldbepalende bomen moeten worden gekapt.
11.1. De Afdeling is van oordeel dat raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de overlast van het fietspad niet dusdanig zal zijn dat het plan vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet had kunnen worden vastgesteld. Daarbij acht de Afdeling van belang dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat er geen enkel voornemen is om het fietspad in de toekomst open te stellen voor gemotoriseerd verkeer en dat dit gebruik in de planregels juist expliciet is uitgesloten. Wat betreft de beeldbepalende bomen heeft de raad ter zitting toegezegd dat voor de aanleg van het fietspad geen beeldbepalende bomen zullen worden gekapt.
Het betoog van [appellant A] dat illegaal gebruik zal worden gemaakt van het fietspad door gemotoriseerd verkeer, heeft geen betrekking op het plan zelf maar op de naleving van het verbod voor brom- en snorfietsen om van het fietspad gebruik te maken. Het betreft hier echter een handhavingsaspect dat in deze procedure niet aan de orde kan komen.
Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant A] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.
Het betoog faalt.
12. Het beroep is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep, voor zover ingesteld door [appellant B], niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.J.R.R. Brock, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Brock
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2015
603.