Uitspraak 201406574/1/R3
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Veldhoven
Proceduresoort: Eerste aanleg - meervoudig
Rechtsgebied: Ruimtelijke-ordeningskamer - Bestemmingsplannen Noord-Brabant
ECLI: ECLI:NL:RVS:2015:2164
201406574/1/R3.
Datum uitspraak: 8 juli 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1] en een ander, beiden wonend te Veldhoven (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]),
2. de vereniging Belangenvereniging Wijk 't Slot, gevestigd te Veldhoven (hierna: de belangenvereniging),
3. [appellant sub 3A] en [appellante sub 3B], beiden wonend te Veldhoven (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]),
4. [appellant sub 4], wonend te Veldhoven,
5. [appellant sub 5], wonend te Veldhoven,
6. [appellant sub 6], wonend te Veldhoven,
en
het college van burgemeester en wethouders van Veldhoven,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 8 juli 2014 heeft het college het wijzigingsplan "Heistraat - Zoom" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], de belangenvereniging, [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 6] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 mei 2015, waar de belangenvereniging, vertegenwoordigd door M.A.B. Adriaansz, [appellant sub 3], bijgestaan door mr. Q.W.J. de Ruijter, [appellant sub 6], vertegenwoordigd door J.J.E. Hovener, en het college, vertegenwoordigd door drs. M. Yuecesan-van Drunen en mr. M. Foederer-Roels, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Het wijzigingsplan
1. Het wijzigingsplan voorziet in een wijziging van de bestemming "Groen" naar de bestemming "Bedrijf" ten behoeve van een bedrijfsgebouw met bijbehorende voorzieningen op het perceel gelegen op de hoek van de Heistraat en de Zoom in Veldhoven. Het college heeft gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid uit artikel 3, lid 3.5, van de planregels van het bestemmingsplan "Aansluiting Kruisstraat".
2. Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan mag de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Indien aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat dat de plicht van het college onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.
3. Ter zitting heeft [appellant sub 3] zijn betogen dat het wijzigingsplan niet uitvoerbaar is vanwege strijd met de Flora- en faunawet en dat het wijzigingsplan in strijd is met artikel 4.4, eerste lid, van de Verordening ruimte 2014 van Noord-Brabant, ingetrokken.
Procedure
4. [appellant sub 3] voert aan dat het aanvullend akoestisch onderzoek dat is verricht voor het wijzigingsplan ten onrechte niet ter inzage heeft gelegen met het ontwerpwijzigingsplan. Dat is in strijd met artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het onderzoek is ook niet genoemd in de toelichting bij het ontwerpwijzigingsplan.
4.1. Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Awb legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.
4.2. Het ontwerpwijzigingsplan heeft vanaf 4 april 2014 zes weken ter inzage gelegen. Niet is in geschil dat het bedoelde aanvullend akoestisch onderzoek daarbij niet ter inzage heeft gelegen. In de nota van zienswijzen staat over dit onderzoek, dat is verricht op 7 februari 2014, dat het abusievelijk niet in het ontwerpwijzigingsplan is opgenomen. Het aanvullend akoestisch onderzoek dient als dragende motivering voor de stelling van het college dat het wijzigingsplan niet zal leiden tot een onaanvaardbare geluidbelasting in de omgeving en dat wordt voldaan aan de relevante wijzigingsvoorwaarde. Gelet op het voorgaande is het een op het ontwerpplan betrekking hebbend stuk dat daarmee ter inzage diende te worden gelegd. Nu dit niet is gebeurd en het college het stuk evenmin alsnog ter inzage heeft gelegd of aan de betrokkenen de gelegenheid heeft geboden hierop te reageren voorafgaand aan de vaststelling van het plan, is het wijzigingsplan in zoverre vastgesteld in strijd met artikel 3:11, eerste lid, van de Awb. Het betoog slaagt.
De Afdeling zal in het kader van de definitieve geschillenbeslechting, na de beoordeling van de beroepen voor het overige, bezien of aanleiding bestaat te onderzoeken of met toepassing van artikel 6:22 van de Awb het voormelde formele gebrek kan worden gepasseerd en het besluit in stand kan worden gelaten.
Vertrouwensbeginsel
5. De belangenvereniging voert aan dat het college door het vaststellen van een wijzigingsplan waarmee het plangebied tot 80% en tot 12 m hoog kan worden bebouwd, in strijd handelt met eerdere toezeggingen. Daartoe voert zij aan dat uit verschillende beleidsdocumenten, zoals het Groenbeleidsplan 2009-2019, en het bestemmingsplan "Aansluiting Kruisstraat" volgt dat ter plaatse een groenstrook zou worden behouden en slechts beperkt bebouwing zou worden toegestaan.
5.1. De gronden hebben in het bestemmingsplan, dat in rechte onaantastbaar is geworden, de bestemming "Groen" met de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied". Gelet op die aanduiding en artikel 3, lid 3.5, van de planregels van het bestemmingsplan mag de bestemming "Groen" van de gronden worden gewijzigd in een bestemming voor kantoorfuncties, maatschappelijke functies, bedrijvigheid of dienstverlening. In de planregels is een aantal voorwaarden opgenomen, zoals een maximum bebouwingspercentage van 80 en een maximum bouwhoogte van 12 m. De wijzigingsbevoegdheid bevat geen voorwaarde over het behoud van het groene karakter van het gebied of de groenvoorziening. Dat in de toelichting bij het bestemmingsplan staat dat gronden met de bestemming "Groen" het karakter als plantsoen/openbaar groen zoveel mogelijk dienen te behouden en bebouwing slechts in zeer beperkte mate is toegestaan, kan, nu de plantoelichting geen juridisch bindend onderdeel van het bestemmingsplan is, niet aan de wijzigingsbevoegdheid afdoen. Voorts volgt uit de plantoelichting niet dat dit geldt in geval van toepassing van de wijzigingsbevoegdheid, waarbij een andere bestemming dan "Groen" wordt toegekend. Reeds gelet op deze wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan, heeft de belangenvereniging niet het gerechtvaardigd vertrouwen kunnen hebben dat de groenvoorziening ter plaatse blijvend zou zijn. Ook anderszins heeft de belangenvereniging niet aannemelijk gemaakt dat door of namens het college verwachtingen zijn gewekt dat de gronden ter plaatse, anders dan waarin de wijzigingsbevoegdheid voorziet, een groenvoorziening zouden blijven of slechts beperkt zouden worden bebouwd. Het betoog faalt.
Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro
6. [appellant sub 1], [appellant sub 4], [appellant sub 3] en [appellant sub 6] voeren aan dat het wijzigingsplan in strijd is met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro), omdat het niet voorziet in een actuele regionale behoefte. Er is voldoende ruimte op bestaande bedrijventerreinen voor het beoogde bedrijfsgebouw. Volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 6] zal het wijzigingsplan leiden tot langdurige leegstand.
6.1. Het college stelt zich op het standpunt dat met het wijzigingsplan is voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. De ontwikkeling heeft volgens het college geen gevolgen voor de bestaande bedrijventerreinen. Het gaat om een beperkte ontwikkeling op een braakliggend terrein, en deze ontwikkeling zal volgens het college uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet tot een onaanvaardbare situatie in de regio leiden.
6.2. Het plangebied heeft de bestemming "Bedrijf" met de aanduidingen "maximum bouwhoogte (m) = 12" en "maximum bebouwingspercentage (%)= 80" en een bouwvlak.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor bedrijven uit de categorieen 1 en 2 uit de "Staat van Bedrijfsactiviteiten" als opgenomen in Bijlage 1.
6.3. Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, aan de volgende voorwaarden:
a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins; (...).
Ingevolge artikel 1.1.1, derde lid, wordt in hoofdstuk 3 van dit besluit en de hierop berustende bepalingen onder een bestemmingsplan mede begrepen een wijzigings- of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de Wet ruimtelijke ordening.
6.4. Tussen partijen is niet in geschil dat het wijzigingsplan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het college is in paragraaf 3.2.2 van de plantoelichting ingegaan op de ladder uit artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Blijkens de geschiedenis van totstandkoming van de bepaling (nota van toelichting, blz. 34 en 49; Stb. 2012, 388) is met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro beoogd zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. De ladder voor duurzame verstedelijking is geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen, maar bewerkstelligt dat de wens om in een nieuwe stedelijke ontwikkeling te voorzien aan de hand van het toetsingskader van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro nadrukkelijk in de plantoelichting wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied en met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
In de plantoelichting is uitgegaan van het initiatief van het [bedrijf], dat het voornemen had zich in het kader van een bedrijfsverplaatsing op deze nieuwe bedrijfslocatie te vestigen. De criteria die bij de nieuwe bedrijfslocatie een rol speelden, zijn volgens de toelichting een goede ontsluiting, de directe nabijheid van verbindingswegen en snelwegen, goede logistieke voorzieningen op het eigen terrein, kavelgrootte, de ligging op een zichtlocatie en een veilige omgeving in verband met diefstal. Gebleken is dat het bedrijf zich inmiddels heeft teruggetrokken en niet langer voornemens is zich in het plangebied te vestigen. De Afdeling overweegt dat het college bij de beoordeling van de vraag of het wijzigingsplan voorziet in een actuele regionale behoefte de hiervoor genoemde criteria voor een bedrijfslocatie in redelijkheid heeft kunnen betrekken. In de plantoelichting is echter onvoldoende inzichtelijk gemaakt of aan een dergelijke bedrijfslocatie een actuele regionale behoefte bestaat. Voor zover de specifieke ruimtelijke ontwikkeling is afgezet tegen het bestaande aanbod in de regio, overweegt de Afdeling als volgt. Voor zover het gaat om de bedrijventerreinen Habraken en Zandven, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze bedrijventerreinen, die onderscheidenlijk zijn bedoeld voor bedrijven uit de categorieen 3 en 4 en voor een combinatie van wonen en werken, niet in diezelfde behoefte voorzien als het wijzigingsplan. Mogelijk vrijstaande locaties aldaar zijn derhalve niet bepalend voor de actuele regionale behoefte aan de in het wijzigingsplan voorziene bedrijfslocatie. Echter, niet is in geschil dat binnen de gemeente Veldhoven en de regio andere bedrijventerreinen aanwezig zijn, waar vestiging van categorie 1 en 2 bedrijven ten dele is toegestaan. De toelichting gaat hier slechts summier op in en geeft onvoldoende inzicht in de omvang van de bestaande leegstand op die terreinen en de mogelijkheden tot transformatie. Het college heeft, mede gelet op het hiervoor genoemde ontbrekende inzicht in de behoeftevraag en de door appellanten gestelde bestaande leegstand, onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat de in het wijzigingsplan mogelijk gemaakte stedelijke ontwikkeling niet zal leiden tot een uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbare situatie. Het betoog slaagt.
Geluid
7. Voor de beoordeling van de gevolgen van het wijzigingsplan voor de geluidbelasting bij woningen is akoestisch onderzoek verricht door de omgevingsdienst Zuidoost-Brabant, waarvan de resultaten zijn neergelegd in de memo "Aanvulling akoestisch onderzoek 'Reconstructie Slot-Oost' Veldhoven" van 19 juni 2014. Onder verwijzing naar dit akoestisch onderzoek heeft het college zich bij de vaststelling op het standpunt gesteld dat het wijzigingsplan niet zal leiden tot een onaanvaardbaar hoge geluidbelasting en in zoverre voldoet aan de relevante wijzigingsvoorwaarde uit het bestemmingsplan.
Het college heeft naar aanleiding van het beroepschrift van [appellant sub 3] erkend dat in dit onderzoek abusievelijk is uitgegaan van een gebouw van 8 m hoog, terwijl het wijzigingsplan een gebouw van 12 m hoog mogelijk maakt. Nu niet is uitgesloten dat een hoger gebouw andere gevolgen voor de geluidbelasting met zich brengt vanwege reflectie, heeft het college zich niet in redelijkheid op de hiervoor genoemde memo mogen baseren en is het wijzigingsplan in zoverre onzorgvuldig vastgesteld. Het betoog van [appellant sub 3] slaagt.
8. Het college heeft het hiervoor geconstateerde gebrek na de vaststelling van het wijzigingsplan gerepareerd door een nieuwe akoestisch berekening uit te laten voeren met in het model een gebouw van 12 m hoog, waarvan de resultaten zijn neergelegd in de memo van 6 november 2014. Hierop hebben partijen kunnen reageren. Het college heeft gesteld dat de resultaten van dit onderzoek een gelijke of lagere gecumuleerde geluidbelasting bij woningen laten zien dan bij een gebouw van 8 m hoog, zodat dit onderzoek in zoverre geen wijziging van het wijzigingsplan nodig maakt. De Afdeling ziet aanleiding om bij de beoordeling van de overige beroepsgronden met betrekking tot het aspect geluid uit te gaan van de memo van 6 november 2014.
9. [appellant sub 1], [appellant sub 4] en [appellant sub 3] voeren aan dat het akoestisch onderzoek ondeugdelijk is. Volgens [appellant sub 1] wijkt de berekende geluidbelasting onverklaarbaar af van de berekende geluidbelasting in 2011, bij de vaststelling van het bestemmingsplan. Volgens [appellant sub 4] en [appellant sub 3] zijn onjuiste verkeersgegevens gebruikt. [appellant sub 4] voert aan dat ten onrechte geen rekening is gehouden met het verkeer van het bedrijfsgebouw. [appellant sub 3] voert aan dat in het akoestisch onderzoek geen rekening is gehouden met een toename van het verkeer als gevolg van de voorgenomen verbinding tussen de Julianastraat en de Peter Zuidlaan.
9.1. Uit de memo van 6 november 2014 volgt dat voor de berekeningen in het onderzoek gebruik is gemaakt van het akoestisch model dat is opgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan in 2011. Voor de verkeersgegevens is de in dat onderzoek gehanteerde verkeersintensiteit voor 2020 gebruikt, die was gebaseerd op de Regionale Verkeersmilieukaart. Het gaat daarbij voor de nieuwe weg om een etmaalintensiteit van 9140 motorvoertuigen. De Afdeling overweegt dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het verkeer van en naar de voorziene bedrijfslocatie in verhouding zodanig beperkt zal zijn, dat dit geen wezenlijk andere toekomstige verkeersintensiteit oplevert. Wat betreft het betoog van [appellant sub 3] over de toekomstige verbinding van de Julianastraat naar de Peter Zuidlaan, heeft het college gesteld dat deze nog niet planologisch mogelijk is gemaakt. Het college heeft gelet hierop in redelijkheid met een eventuele toename van het verkeer hierdoor geen rekening hoeven houden bij de vaststelling van het wijzigingsplan. [appellant sub 3] en [appellant sub 4] hebben ook anderszins niet aannemelijk gemaakt dat niet meer van de betreffende verkeersgegevens kon worden uitgegaan. Met een enkele verwijzing van [appellant sub 1] naar een in 2011 bij de vaststelling van het bestemmingsplan berekende geluidbelasting, is niet aannemelijk gemaakt dat het akoestisch onderzoek fouten of onjuistheden bevat. Gelet op het voorgaande heeft het college in redelijkheid uit kunnen gaan van de in de nadere memo van 6 november 2014 berekende geluidbelasting. De betogen falen.
10. [appellant sub 1], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] betogen dat het wijzigingsplan zal leiden tot een onaanvaardbaar hoge geluidbelasting bij hun woningen, zoals blijkt uit het akoestisch onderzoek. Het wijzigingsplan is daarom vastgesteld in strijd met artikel 3, lid 3.5, onder i, van de planregels van het bestemmingsplan.
10.1. Het college stelt dat het wijzigingsplan niet zal leiden tot een onaanvaardbare geluidbelasting bij de woningen, omdat de gecumuleerde geluidbelasting bij de woningen afneemt of slechts zeer gering toeneemt. Gelet op de akoestische onderzoeken wordt volgens het college voldaan aan de wijzigingsvoorwaarde.
10.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.5, aanhef en onder i, van de planregels van het bestemmingsplan is het college van burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming "Groen" te wijzigen in een bestemming ten behoeve van kantoorfuncties en/of maatschappelijke functies en/of dienstverlening indien in het wijzigingsplan voor alle relevante thema's, waaronder in ieder geval begrepen luchtkwaliteit, bodem, geluid, externe veiligheid en onderwerpen, de (milieuhygienische) aanvaardbaarheid van de nieuwe ontwikkeling en de wettelijk aanvaardbaar geachte effecten op het gebied en de omgeving worden onderzocht en gemotiveerd.
10.3. In de memo van 6 november 2014 is de geluidbelasting berekend op de gevel van de omliggende woningen als gevolg van het verkeer op de A2, Heistraat, Kruisstraat, de nieuwe weg en de Peter Zuidlaan op een hoogte van 1,5 m en 4,5 m. Ook is de gecumuleerde geluidbelasting van deze bronnen berekend. In de memo staan de berekende waarden voor de geluidbelasting met en zonder het bedrijfsgebouw. Uit de memo volgt dat de gecumuleerde geluidbelasting met het bedrijfsgebouw over het algemeen lager wordt ten opzichte van de situatie zonder bedrijfsgebouw, varierend van 0,1 dB(A) tot 1,3 db(A). Op twee rekenpunten neemt de gecumuleerde geluidbelasting 0,1 dB(A) toe. De geluidbelasting als gevolg van een individuele weg neemt volgens de memo bij een aantal woningen toe met ten hoogste 0,9 dB(A), maar neemt tegelijkertijd voor andere wegen aanzienlijk af door de afschermende werking van het gebouw. De Afdeling overweegt dat het college voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat op gebied van geluid in dit geval in redelijkheid heeft kunnen kijken naar de gecumuleerde geluidbelasting van de relevante wegen in de omgeving van de woningen, waardoor behalve de mogelijke reflectie ook de mogelijk afschermende werking van het bedrijfsgebouw bij de beoordeling wordt betrokken. Gelet op dit akoestisch onderzoek heeft het college zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het wijzigingsplan geen onevenredige verslechtering van de geluidsituatie met zich brengt, nu de gecumuleerde geluidbelasting voor het merendeel gelijk blijft of afneemt en slechts bij twee woningen beperkt toeneemt. Ten aanzien van de woning van [appellant sub 3] aan de Gareel 30 bestaat geen aanleiding voor een ander oordeel. Weliswaar neemt de berekende geluidbelasting vanwege de nieuwe weg als gevolg van reflectie door het bedrijfsgebouw toe met 0,6 dB(A) op 1,5 m en 0,7 dB(A) op 4,5 m, maar de gecumuleerde geluidbelasting blijft als gevolg van het voorziene gebouw op 1,5 m gelijk en neemt op 4,5 m af met 0,1 dB(A).
Voor zover [appellant sub 6] betoogt dat de geluidbelasting bij zijn woning aan de [locatie] aanzienlijk zal toenemen ten opzichte van de huidige situatie, waarin de nieuwe weg nog niet is gerealiseerd, overweegt de Afdeling dat dit geen gevolg is van het wijzigingsplan, nu de nieuwe weg reeds mogelijk is gemaakt in het bestemmingsplan, dat in rechte onaantastbaar is.
De betogen van [appellant sub 1], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] falen.
11. [appellant sub 3], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] voeren verder aan dat uit het akoestisch onderzoek volgt dat bij een aantal woningen niet meer kan worden voldaan aan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting op grond van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh). Volgens [appellant sub 6] is verder onduidelijk of een binnenwaarde van 33 dB(A) kan worden gehaald. Hij wijst daarbij op de plicht van het college om maatregelen te treffen op grond van artikel 111, tweede lid, van de Wgh.
11.1. De woningen van [appellant sub 3], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] zijn bestaande woningen en de nieuwe weg is reeds planologisch mogelijk. Gelet op artikel 73 van de Wgh is derhalve hoofdstuk VI van die wet, over zones langs wegen, niet van toepassing op het wijzigingsplan, nu het wijzigingsplan niet voorziet in de aanleg of reconstructie van een weg, noch in een woning of ander geluidgevoelig gebouw binnen de zone van een weg. Het betoog van [appellant sub 3] en [appellant sub 5] dat het wijzigingsplan in strijd is met de in dat hoofdstuk genoemde grenswaarden voor geluidbelasting, faalt derhalve.
Artikel 111, tweede lid, van de Wgh, ziet op het treffen van gevelisolerende maatregelen na de vaststelling van hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting. Het bestreden besluit gaat niet over de verplichting tot het treffen van dergelijke maatregelen, zodat een inhoudelijke bespreking van deze beroepsgrond van [appellant sub 6] daarom in deze procedure niet aan de orde is.
Verkeer
12. [appellant sub 1] en [appellant sub 6] voeren aan dat het wijzigingsplan zal leiden tot verkeersproblemen. De toename van verkeer vanwege de voorziene bedrijfslocatie zal de doorstroming van het verkeer verslechteren. Als gevolg daarvan vreest [appellant sub 6] sluipverkeer door de woonwijk. Ter zitting heeft [appellant sub 6] toegelicht te vrezen voor een onleefbare situatie, nu ook een nieuwe aansluiting op de A2 zal worden gerealiseerd en aan de Peter Zuidlaan een bedrijf met veel vrachtverkeer wordt gevestigd.
12.1. In de plantoelichting staat dat de verwachte verkeersgeneratie van het wijzigingsplan 202 motorvoertuigen per etmaal is, berekend op basis van de publicatie "kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" van CROW en het vloeroppervlak van het mogelijk gemaakte bedrijfsgebouw. Deze toename van verkeer zal volgens de plantoelichting geen problemen met de doorstroming opleveren ter plaatse. Het college heeft er in dit kader op gewezen dat voor de wegen in de directe omgeving is uitgegaan van een zodanig hoge verkeersintensiteit dat de verwachte toename van verkeer geen substantiele wijziging met zich zal brengen. De nabijgelegen hoofdwegen zullen dit verkeer met name afvoeren, terwijl bij het bestemmingsplan voor de nieuwe weg en rotonde reeds rekening is gehouden met ontwikkelingen in de directe omgeving. [appellant sub 1] en [appellant sub 6] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de verwachte verkeersgeneratie onjuist is en dat de stelling van het college dat de wegen in de directe omgeving van het plangebied deze in verhouding beperkte toename van verkeer kunnen afwikkelen onjuist is. Het betoog van [appellant sub 1] en [appellant sub 6] faalt.
Luchtkwaliteit
13. [appellant sub 6] voert aan dat als gevolg van de toegenomen verkeersdruk de luchtkwaliteit ter plaatse verslechtert en de grenswaarden voor zwevende deeltjes (PM10) zullen worden overschreden. Het wijzigingsplan draagt, anders dan het college stelt, in betekende mate bij aan het verslechteren van de luchtkwaliteit.
13.1. Ingevolge artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer maken bestuursorganen bij de uitoefening van een in het tweede lid bedoelde bevoegdheid of toepassing van een daar bedoeld wettelijk voorschrift, welke uitoefening of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, gebruik van een of meer van de volgende gronden en maken daarbij aannemelijk dat een uitoefening of toepassing, rekening houdend met de effecten op de luchtkwaliteit van onlosmakelijk met die uitoefening of toepassing samenhangende maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit, niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (hierna: besluit NIBM) draagt de uitoefening van een of meer bevoegdheden of de toepassing van een of meer wettelijke voorschriften niet in betekenende mate bij, als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer, indien aannemelijk is gemaakt dat, als gevolg van die uitoefening of toepassing, de toename van de concentraties in de buitenlucht van zowel zwevende deeltjes (PM10) als stikstofdioxide (NO2) niet de 3%-grens overschrijdt.
Indien de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt, vindt ingevolge artikel 5.16, derde lid, van de Wet milieubeheer met betrekking tot de effecten van de desbetreffende ontwikkeling geen afzonderlijke beoordeling van de luchtkwaliteit plaats.
13.2. In paragraaf 4.11 van de plantoelichting staat dat met behulp van de rekentool van het ministerie van Infrastructuur en Milieu, ontwikkeld in samenwerking met kenniscentrum InfoMil, is berekend wat de bijdrage aan de concentratie zwevende deeltjes (PM10) is van het verkeer van en naar het bedrijfsgebouw. Uit die berekening volgt dat dit verkeer niet in betekenende mate bijdraagt en dat nader onderzoek naar de luchtkwaliteit niet nodig is. [appellant sub 6] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze berekening ondeugdelijk is. Gelet daarop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet heeft voldaan aan artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer en heeft het college in redelijkheid kunnen afzien van nader onderzoek naar de luchtkwaliteit. Het betoog van [appellant sub 6] faalt.
VNG-Brochure
14. [appellant sub 3] voert aan dat niet wordt voldaan aan de in de Brochure "Bedrijven en milieuzonering" uit 2009 van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) opgenomen richtafstand tussen woningen en bedrijven van milieucategorie 2. Het college gaat er namelijk ten onrechte van uit dat zijn omgeving een gemengd gebied is, terwijl zijn woning in een rustige woonwijk staat. Het tankstation en de garage waar het college op wijst, liggen geisoleerd en op een afstand van 100 en 130 m vanaf zijn woning en de nieuwe weg is nog niet aangelegd.
14.1. Het college stelt zich op het standpunt dat wordt voldaan aan de richtafstand in de VNG-brochure. Gelet op de wegen, waaronder de aan te leggen weg met rotonde die in het bestemmingsplan mogelijk is gemaakt, en de bedrijven in de omgeving is sprake van gemengd gebied.
14.2. De afstand tussen het plangebied met de bestemming "Bedrijf" en de woning van [appellant sub 3] is ongeveer 18 m. In de VNG-brochure staat voor bedrijven van milieucategorie 2 een richtafstand van 30 m. Die richtafstand geldt tot een rustige woonwijk en kan worden verlaagd naar 10 m, indien het gaat om gemengd gebied. Uit de VNG-brochure volgt dat een rustige woonwijk is ingericht op functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen, komen vrijwel geen andere functies voor dan wonen. Langs de randen is weinig verstoring door verkeer, aldus de VNG-brochure. Een gemengd gebied is een gebied met matige tot sterke functiemening. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren volgens de VNG-brochure eveneens tot gemengd gebied.
De woning van [appellant sub 3] ligt aan de nieuwe weg, die aansluit op de Kruisstraat en de Heistraat, en op ongeveer 300 m van de A2. Aan de andere zijde van de nieuwe weg ligt het plangebied. Nu de nieuwe weg planologisch mogelijk is en niet aannemelijk is gemaakt dat deze, anders dan beoogd, niet meer zal worden aangelegd, heeft het college deze in redelijkheid bij de typering van het gebied kunnen betrekken. In de omgeving is verder een aantal bedrijven gevestigd, zoals een tankstation met garage aan de Zoom en een hotel aan de Heistraat. In de Kruisstraat is een aantal bedrijven aanwezig tussen de woningen. Dat direct naast de woning van [appellant sub 3] alleen andere woningen staan, maakt niet reeds dat het een rustige woonwijk is, nu het college in redelijkheid een groter gebied bij de beoordeling heeft kunnen betrekken. Gelet op de middelgrote en grote verkeersaders en enige bedrijvigheid in de omgeving, heeft het college in redelijkheid kunnen stellen dat voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat de richtafstand voor gemengd gebied kan worden toegepast en terecht gesteld dat daaraan wordt voldaan. Het betoog van [appellant sub 3] faalt.
Water
15. [appellant sub 1] voert aan dat de afspraken die volgens het college met de initiatiefnemer zijn gemaakt over een retentievoorziening ten onrechte geen deel uitmaken van het plan. Daardoor is niet gewaarborgd dat deze voorziening wordt aangelegd. Zonder deze voorziening vreest hij voor een toename van de wateroverlast.
[appellant sub 6] voert aan dat onvoldoende onderzoek is verricht naar de gevolgen van het doorbreken van leemlagen. Voorts is onduidelijk wat de gevolgen zijn van de beoogde retentievoorziening, die naast zijn woning is voorzien.
15.1. In de plantoelichting en de daarbij gevoegde waterparagraaf staat dat de benodigde compensatie vanwege toename van verharding zal worden gerealiseerd door een retentievoorziening. Het waterschap heeft met deze oplossing ingestemd, aldus de toelichting. De retentievoorziening zal verder worden aangesloten op een nieuw regenwaterriool, dat weer wordt aangesloten op het regenwaterriool van de Zoom/Gareel. Ter zitting heeft het college toegelicht dat de retentievoorziening zal worden aangelegd door de gemeente op haar eigen gronden, naast het perceel Kruisstraat 123, waar [appellant sub 6] woont. De retentievoorziening is volgens het college reeds mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan, waarin de nieuwe weg en de wijzigingsbevoegdheid zijn opgenomen. In de voorbereiding van het wijzigingsplan heeft hierover nader overleg met het waterschap plaatsgevonden. Het college heeft ter zitting verder verklaard dat de retentievoorziening zal worden aanbesteed met de weg en dat de gemeente eigenaar blijft van de gronden en de retentievoorziening zal onderhouden. De Afdeling overweegt dat gelet hierop in hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding wordt gevonden voor het oordeel dat de aanleg van de retentievoorziening in het wijzigingsplan diende te worden opgenomen.
Voor zover [appellant sub 6] vreest dat het doorbreken van leemlagen ten behoeve van de afvoer van water zal leiden tot meer wateroverlast, overweegt de Afdeling dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze uitvoering, die de instemming van het waterschap heeft, ondeugdelijk is. Voor zover hij overlast vreest van de retentievoorziening is voorts van belang dat deze niet in het voorliggende wijzigingsplan mogelijk is gemaakt, maar reeds in het bestemmingsplan, zodat dit betoog thans niet aan de orde kan komen.
De betogen van [appellant sub 1] en [appellant sub 6] falen.
Omgeving
15.2. [appellant sub 1] voert aan dat het gebouw niet in de wijk past vanwege de moderne architectuur. Volgens de belangenvereniging past het gebouw met de toegestane omvang en massaliteit niet in de omgeving. [appellant sub 6] en de belangenvereniging voeren verder aan dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met het belang van de groenzone ter plaatse. Daarnaast wijst [appellant sub 6] op de sociale functie daarvan als ontmoetingsplaats, wandel- en ontspanningsplaats en als uitlaatterrein.
15.3. Het college stelt zich op het standpunt dat het al lange tijd de bedoeling is de locatie te ontwikkelen, zoals ook volgt uit de opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Het gebied is dan ook niet opgenomen als groen in de gemeentelijke structuurvisie. Het gebouw past volgens het college bij het stedelijk karakter van de Heistraat.
15.4. De Afdeling overweegt, onder verwijzing naar hetgeen in 2 en 5.1 is overwogen, dat de wijziging van de bestemming "Groen", alsmede de maximale oppervlakte aan bebouwing en de maximale bouwhoogte reeds in het bestemmingsplan mogelijk zijn gemaakt. In het hiervoor aangevoerde ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich desondanks niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het mogelijk gemaakte bedrijfsgebouw ter plaatse passend is. Wat betreft de omvang en de bouwhoogte is voorts van belang dat in de omgeving, aan de Heistraat, reeds bedrijfsgebouwen met een soortgelijke bouwhoogte staan. Dat de woningen in de woonwijk lager zijn, maakt niet dat het college het gebouw niet in redelijkheid aanvaardbaar heeft kunnen achten, gelet op de andere functie van het gebouw en de locatie aan de rand van de wijk, grenzend aan de Heistraat. Voor zover [appellant sub 1] heeft gewezen op de mogelijke architectuur van het bedrijfsgebouw, betreft het een aspect van welstand dat niet in het bestemmingsplan wordt geregeld en derhalve in deze procedure niet aan de orde kan komen.
De betogen van [appellant sub 1], de belangenvereniging en [appellant sub 6] falen.
Overig
16. [appellant sub 1] voert aan dat het college ten onrechte de financiele belangen die met de uitvoering van het plan zijn gediend boven de belangen van de omwonenden heeft laten prevaleren. Het college heeft met de belangen van omwonenden onvoldoende rekening gehouden. [appellant sub 5] wijst er op dat zijn vrije uitzicht als gevolg van het gebouw ten onrechte volledig zal verdwijnen. [appellant sub 6] voert aan dat zijn woongenot onevenredig zal worden beperkt, hetgeen ook gevolgen heeft voor de geestelijke gezondheid van hem en zijn gezin. Volgens [appellant sub 3] heeft het college ook onvoldoende rekening gehouden met de aanzienlijke waardedaling van zijn woning als gevolg van het wijzigingsplan, onder meer vanwege de gevolgen voor de geluidbelasting.
16.1. Niet uitgesloten is dat het wijzigingsplan negatieve effecten kan hebben op het woon- en leefklimaat bij de omliggende woningen van [appellant sub 1], [appellant sub 5], [appellant sub 6] en [appellant sub 3], omdat de groenvoorziening plaatsmaakt voor een bedrijfsgebouw met bijbehorende voorzieningen. Evenwel overweegt de Afdeling dat, mede gelet op de stedelijke omgeving waarin de woningen zijn gelegen, anders dan [appellant sub 5] lijkt te betogen, geen recht bestaat op een blijvend vrij uitzicht. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de mogelijke aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse niet onevenredig is. Daarbij betrekt de Afdeling ook dat, zoals eerder is overwogen, geen onaanvaardbare gevolgen op het gebied van geluid en verkeer te verwachten zijn. Niet is gebleken dat het college geen rekening heeft gehouden met de belangen van de omwonenden.
Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de omliggende woningen betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat het college bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan. De betogen falen.
Slot
17. In hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 4], [appellant sub 3] en [appellant sub 6] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het wijzigingsplan is vastgesteld in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro en artikel 3:2 van de Awb. Deze beroepen zijn gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding te onderzoeken of met toepassing van artikel 6:22 van de Awb het onder 4.2 vermelde formele gebrek zou kunnen worden gepasseerd. Het bestreden besluit dient derhalve ook vanwege strijd met artikel 3:11 van de Awb te worden vernietigd.
18. De beroepen van de belangenvereniging en [appellant sub 5] zijn ongegrond.
19. De Afdeling ziet, anders dan het verzoek van het college daartoe, geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:51d van de Awb. Daarbij betrekt de Afdeling dat is gebleken dat de initiatiefnemer, voor wie het wijzigingsplan is vastgesteld, zich heeft teruggetrokken en dat niet duidelijk is geworden door wie, of en wanneer het wijzigingsplan zal worden uitgevoerd.
20. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Bro, ziet de Afdeling aanleiding het college op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
21. Ten aanzien van de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 4] en [appellant sub 3] dient het college op hierna te melden wijze te worden veroordeeld in de proceskosten.
Ten aanzien van het beroep van [appellant sub 6] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
Ten aanzien van de beroepen van de belangenvereniging en [appellant sub 5] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en een ander, [appellant sub 3A] en [appellante sub 3B], [appellant sub 4] en [appellant sub 6] gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Veldhoven van 8 juli 2014, waarbij het wijzigingsplan "Heistraat - Zoom" is vastgesteld;
III. verklaart de beroepen van de vereniging Belangenvereniging Wijk 't Slot en [appellant sub 5] ongegrond;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Veldhoven tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten als volgt:
a. voor [appellant sub 1] en een ander tot een bedrag van EUR 490,00 (zegge: vierhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
b. voor [appellant sub 3A] en [appellante sub 3B] tot een bedrag van EUR 1.024,64 (zegge: duizendvierentwintig euro en vierenzestig cent), waarvan EUR 980,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
c. voor [appellant sub 4] tot een bedrag van EUR 490,00 (zegge: vierhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Veldhoven aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:
a. voor [appellant sub 1] en een ander EUR 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
b. voor [appellant sub 3A] en [appellante sub 3B] EUR 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
c. voor [appellant sub 4] EUR 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro);
d. voor [appellant sub 6] EUR 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro);
VI. draagt het college van burgemeester en wethouders van Veldhoven op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II. wordt verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. ten Wolde, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Ten Wolde
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2015
715.