Vragen aan EU-Hof over beschikbaarheidsuren zeevarende ambtenaar
De Centrale Raad van Beroep vraagt het Hof van justitie van de EU om uitleg van Europese regels. Het gaat over de hoogte van de vergoeding die een zeevarende ambtenaar moet krijgen voor de uren waarin hij niet werkt maar wel beschikbaar moet zijn om te werken.
De Centrale Raad van Beroep is de hoogste rechter op het gebied van het sociale bestuursrecht, het ambtenarenrecht en delen van het pensioenrecht.
De zaak gaat over een ambtenaar die op een zeeschip werkt dat wordt gebruikt voor inspecties op zeevisserijschepen en voor kustwachttaken. Hij ontvangt een (lage) vergoeding voor rusttijd, ter compensatie voor het feit dat zeevarenden de rusttijd niet thuis kunnen doorbrengen. De ambtenaar heeft verzocht om een hogere vergoeding over de uren waarin hij niet werkt maar wel beschikbaar moet zijn. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft dat verzoek afgewezen.
De Centrale Raad van Beroep heeft geconcludeerd dat de ambtenaar op grond van het nationale (ambtenaren)recht geen recht heeft op een hogere vergoeding. De vraag is of deze nationale regeling in strijd is met het Europese recht.
Aan het Hof is in de eerste plaats gevraagd welke Europese richtlijn hier van toepassing is. Verder is de vraag voorgelegd of een lidstaat het zo mag regelen dat de uren waarin een ambtenaar niet werkt maar wel beschikbaar moet zijn om te werken, als rusturen gelden. Deze vraag gaat over twee situaties. De eerste situatie betreft de uren waarin de ambtenaar geen werkzaamheden verricht, maar in verband met zijn functie verplicht is beschikbaar te zijn om op oproep storingen in de machinekamer te verhelpen. De tweede situatie betreft de uren waarin hij geen werkzaamheden verricht, maar - net als iedere andere schepeling - verplicht is beschikbaar te zijn om bepaalde onmiddellijk noodzakelijke werkzaamheden te verrichten.
Utrecht, 3 juli 2015