Uitspraak 201410175/1/R4

Tegen: de raad van de gemeente Westerveld

Proceduresoort: Eerste aanleg - enkelvoudig

Rechtsgebied: Ruimtelijke-ordeningskamer - Bestemmingsplannen Drenthe

201410175/1/R4.

Datum uitspraak: 1 juli 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellante B], beiden wonend te Dwingeloo, gemeente Westerveld (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),

appellanten,

en

de raad van de gemeente Westerveld,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 november 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Dwingeloo, partiele herziening brede school" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juni 2015, waar de raad, vertegenwoordigd door J.J. Zwier, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.

Overwegingen

Toetsingskader en planbeschrijving

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Het plan voorziet in de realisatie van een brede school aan de Heuvelenweg (nabij het sportcomplex) te Dwingeloo. De brede school is voorzien op het perceel naast dat waarop de woning van [appellant] staat.

Inspraak

3. [appellant] betoogt dat hem de mogelijkheid tot inspraak is onthouden. Volgens hem konden nieuwe argumenten die op de informatieavond voor omwonenden op 17 november 2014 aan de orde zijn gekomen niet meer worden ingebracht.

3.1. De Afdeling stelt vast dat het gemeentebestuur bij brief van 20 oktober 2014 aan [appellant] heeft medegedeeld dat de raadsvergadering zal plaatsvinden op 18 november 2014 en dat de vergadering van de commissie Fysiek Domein en Middelen zal worden gehouden op 28 oktober 2014. In die brief is tevens vermeld dat als [appellant] wil inspreken in de commissievergadering hij dat uiterlijk 17.00 uur op 27 oktober 2014 moet melden bij de griffie. Gelet op de inhoud van deze brief is [appellant] in de gelegenheid gesteld in te spreken tijdens de commissievergadering en bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat hem ten onrechte de mogelijkheid van inspraak is onthouden. De omstandigheid dat op 17 november 2014 nog een informatieavond is georganiseerd, stond aan gebruikmaking van de geboden mogelijkheid van inspraak niet in de weg. Bovendien maakt het bieden van inspraak geen deel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Het betoog faalt.

Milieueffectrapportage

4. [appellant] betoogt dat ten onrechte geen milieueffectrapportage is opgesteld.

4.1. Dit betoog faalt. Voor de motivering van dit oordeel verwijst de Afdeling naar de overwegingen 4 tot en met 4.1 in de uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 maart 2015 in zaak nr. 201410175/2/R4.

Vorige bestemmingsplannen

5. [appellant] betoogt dat het vorige bestemmingsplan "Dwingeloo 2005" en het vorige bestemmingsplan "Buitengebied" worden gewijzigd, zodat beide bestemmingsplannen in procedure moeten worden gebracht. Nu dit niet het geval is, is er strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, aldus [appellant].

5.1. De Afdeling stelt vast dat het bestreden plan een zelfstandig plan betreft en geen herziening van eerdere bestemmingsplannen is, zodat het betoog in zoverre feitelijke grondslag mist.

Voor zover het betoog moet worden begrepen als gericht tegen de planbegrenzing, overweegt de Afdeling dat de raad beleidsvrijheid toekomt bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In de enkele omstandigheid dat het plan deels betrekking heeft op gronden in het buitengebied van de gemeente Westerveld en deels op gronden in de kern Dwingeloo, voor welke gronden eerder afzonderlijke bestemmingsplannen zijn vastgesteld, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het plan ten behoeve van een samenhangende ontwikkeling is vastgesteld. Het betoog faalt.

Watertoets

6. [appellant] betoogt dat een watertoets ontbreekt. Daarnaast is volgens hem het systeem met betrekking tot de afvoer van oppervlakte- en rioolwater niet geschikt om een school extra op aan te sluiten. De gebreken met betrekking tot dit systeem zijn al jaren bekend bij de gemeente, aldus [appellant].

6.1. Uit paragraaf 3.3 van de plantoelichting in samenhang met bijlage 9 bij de plantoelichting volgt dat een watertoets heeft plaatsgevonden. In zoverre mist het betoog feitelijke grondslag.

Wat betreft de capaciteit van de riolering is in de Inspraak- en overlegnota vermeld dat de capaciteit niet te beperkt is en dat rioolinspecties hebben uitgewezen dat er wat betreft de staat van onderhoud geen knelpunten zijn. Voorts is vermeld dat gekozen is voor een gescheiden systeem, zodat het hemelwater geen invloed heeft op het riool. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de waterhuishoudkundige aspecten van het gebied desondanks aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staan.

Het betoog faalt.

Flora en fauna

7. [appellant] betoogt dat de gevolgen voor de flora en fauna onvoldoende zijn onderzocht. Hij wijst op de omstandigheid dat ongeveer 300 m2 aan struiken en bomen als gevolg van het plan verdwijnt.

7.1. De raad heeft het door Ecogroen Advies opgestelde rapport "Quickscan natuurtoets Brede School, Dwingeloo" van 30 september 2013 (hierna: de quickscan) aan zijn besluit ten grondslag gelegd. In paragraaf 3.4 van de plantoelichting wordt op basis van de quickscan geconcludeerd dat er geen belemmeringen zijn vanwege het aspect ecologie. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de quickscan zodanige gebreken of leemten in kennis vertoont dat de raad deze niet aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Het betoog faalt.

Cultuurhistorie en archeologie

8. [appellant] betoogt dat het plangebied en de omgeving daarvan een hoge cultuurhistorische en landschappelijke waarde hebben. Hij wijst op de aanwezigheid van een monumentale boerderij in de nabijheid van de ontwikkeling en de ligging van het plangebied tussen twee beschermde dorpsgezichten. Daarnaast zijn in de bodem resten van een voormalige tankgracht en restanten van de fundering van een voormalige molen aanwezig. Hij wijst hiertoe op de Structuurvisie Westerveld, vastgesteld door de raad op 26 november 2013 (hierna: de structuurvisie). De raad heeft hiermee ten onrechte geen rekening gehouden bij de vaststelling van het plan, aldus [appellant].

8.1. Gelet op paragraaf 29.2.6 van de structuurvisie, waarin staat dat de brede school hoogstwaarschijnlijk zal worden gerealiseerd bij de buitensportaccommodatie aan het Westeinde/Heuvelenweg in Dwingeloo, geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in overeenstemming is met de structuurvisie.

Voorts heeft de raad archeologisch onderzoek laten doen, waarvan de resultaten zijn neergelegd in twee bij de plantoelichting gevoegde rapporten. In paragraaf 3.2 van de plantoelichting wordt op basis van deze rapporten geconcludeerd dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de archeologische onderzoeken zodanige gebreken of leemten in kennis vertonen dat de raad deze niet aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen. In het bijzonder heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van de archeologische onderzoeken, een beschermingswaardige voormalige tankgracht en restanten van de fundering van een voormalige molen ter plaatse in de bodem aanwezig zijn. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met in de bodem aanwezige of te verwachten monumenten.

Verder worden in paragraaf 3.2 van de plantoelichting de historische stedenbouwkundige waarden en de historische geografie beschreven en wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen afbreuk doet aan de cultuurhistorisch belangrijke elementen van Dwingeloo. De twee door [appellant] bedoelde dorpsgezichten liggen niet in de directe omgeving van het plangebied. De raad heeft ter zitting voorts toegelicht dat de buiten het plangebied gelegen monumentale boerderij deels een maatschappelijke functie heeft ten behoeve van het sportcomplex. Gelet hierop geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de cultuurhistorische waarden in het plangebied.

Het betoog faalt.

Stedenbouwkundige inpassing

9. [appellant] betoogt dat niet is onderbouwd dat het plan past in de omgeving. Hij wijst hiertoe op de toegekende goot- en bouwhoogte. Daarnaast mist hij de onderbouwing voor het inpassen van het plan in de bestaande structuur.

9.1. Blijkens de verbeelding zijn aan het bouwvlak verschillende goot- en bouwhoogten toegekend. Voor de buitenste zijden is een maximum goot- en bouwhoogte van 5 onderscheidenlijk 8 meter toegekend en voor de daartussen voorziene bebouwing is een maximum goot- en bouwhoogte van 8 onderscheidenlijk 11 meter toegekend.

Ingevolge artikel 4, lid 4.4, van de planregels wordt onder gebruik, in strijd met het bestemmingsplan, in ieder geval begrepen:

a. het niet binnen 1 jaar na het in gebruik nemen van de brede school inrichten conform het landschappelijk inrichtingsplan dat als Bijlage 1 bij de regels is opgenomen;

b. het niet in stand houden van de gronden conform het landschappelijk inrichtingsplan dat als Bijlage 1 bij de regels is opgenomen.

9.2. In de zienswijzennota staat dat van een dominant en niet in de omgeving passend gebouw geen sprake is. Het gebouw is zo ontworpen dat dit zich voegt in een dorpsomgeving met verschillende volumes. De architect heeft zich daarbij laten inspireren door de kleinschalige bouwmassa's met kappen die het beeld van het dorp en de dorpsrand bepalen. Het gebouw bestaat als het ware uit vier woningen die samen een geheel vormen, aldus de raad. Het aangevoerde geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen.

Voorts is in het kader van de voorgenomen ontwikkeling een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. In artikel 4, lid 4.4, van de planregels is met een voorwaardelijke verplichting de uitvoering en instandhouding van dit landschappelijk inpassingsplan geregeld. Het aangevoerde bevat geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de school hiermee voldoende landschappelijk wordt ingepast.

Het betoog faalt.

Alternatieve locaties

10. [appellant] betoogt dat er andere locaties in Dwingeloo beschikbaar zijn voor de brede school.

10.1. Dit betoog faalt. Voor de motivering van dit oordeel verwijst de Afdeling naar de overwegingen 5 tot en met 5.1 in voornoemde uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 maart 2015.

Verkeersveiligheid

11. [appellant] voert aan dat het plan leidt tot een aantasting van de verkeersveiligheid.

11.1. Dit betoog faalt. Voor de motivering van dit oordeel verwijst de Afdeling naar de overwegingen 6 tot en met 6.1 in voornoemde uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 maart 2015.

Woon- en leefklimaat

12. [appellant] betoogt dat de voorziene brede school zal leiden tot een aantasting van zijn woon- en leefklimaat. Daartoe voert hij aan dat de voorziene brede school geluidoverlast met zich zal brengen. Voorts voert hij aan dat zijn vrije uitzicht richting het Westeinde wordt beperkt door de voorziene brede school.

12.1. Dit betoog faalt. Voor de motivering van dit oordeel verwijst de Afdeling naar de overwegingen 7 tot en met 7.3 in voornoemde uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 maart 2015.

Overige aspecten

13. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.

14. Voor zover [appellant] aanvoert dat ten onrechte aan de voorziene brede school aan de Heuvelenweg het huisnummer 22a wordt toegekend, overweegt de Afdeling dat dit bezwaar geen betrekking heeft op het plan zelf. Deze grond dient derhalve buiten beschouwing te blijven.

Conclusie

15. Het beroep is ongegrond.

16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Boer, griffier.

w.g. Kramer w.g. Boer

lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2015

745.