Uitspraak 201409236/1/A4

Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Weert

Proceduresoort: Hoger beroep

Rechtsgebied: Algemene kamer - Hoger beroep - Omgevingsvergunning project strijd bestemmingsplan

201409236/1/A4.

Datum uitspraak: 27 mei 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Weert,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 7 oktober 2014 in zaak nr. 13/1471 in het geding tussen:

[wederpartij] en anderen

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 5 maart 2013 heeft het college aan Schutterij St. Sebastianus een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van twee schietbomen met kogelvangers aan de Rietstraat ongenummerd te Weert.

Bij besluit van 27 juni 2013 heeft het college de bij besluit van 5 maart 2013 verleende vergunning gewijzigd.

Bij uitspraak van 7 oktober 2014 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [wederpartij] en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 5 maart 2013 en het besluit van 27 juni 2013 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] en anderen hebben een verweerschrift ingediend.

Het college heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 april 2015, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M.J. Jans, ing. C.H.M. van de Water en J.M.M. Truijen, en [wederpartij] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen. Voorts is ter zitting Schutterij St. Sebastianus, vertegenwoordigd door mr. M. van Hoorne en P.G.W. Wijen, gehoord.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

2. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.

Ingevolge het eerste lid, aanhef en onder c, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.

Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de omgevingsvergunning slechts worden verleend:

1DEG met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking,

2DEG in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of

3DEG indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

3. Het bij besluit van 5 maart 2013, zoals gewijzigd bij besluit van 27 juni 2013, vergunde project bestaat uit de bouw van twee schietbomen met kogelvangers met bijbehorende oplegsteunen en funderingsplaten en de bouw van een derde funderingsplaat. Omdat ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Laar-Hushoven 2010' maximaal een schietboom op het perceel is toegestaan, is het project, voor zover dat bestaat uit het bouwen en gebruiken van meer dan een schietboom, in strijd met dat bestemmingsplan. Daarom heeft het college met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 3DEG, van de Wabo vergunning verleend voor het project.

4. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte het besluit van 5 maart 2013 heeft vernietigd. Daartoe voert het aan dat de rechtbank ten onrechte, in navolging van het deskundigenbericht van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening van 9 mei 2014, heeft overwogen dat de omgeving niet kan worden getypeerd als omgevingstype 'woonwijk/verkeer' als bedoeld in de Handreiking Limburgs traditioneel schieten van 19 mei 2009 (hierna: HLTS) en dat het achtergrondniveau van het omgevingsgeluid moet worden gemeten.

Voorts voert het college aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het geen correctiefactor van 55 dB(A) had mogen toepassen.

4.1. In het akoestisch rapport 'Akoestisch onderzoek schietlawaai (HLTS 2009)' van HBM B.V. van 29 oktober 2010 (hierna: het akoestisch rapport), dat onderdeel uitmaakt van de ruimtelijke onderbouwing van het project, is ervan uitgegaan dat de omgeving van het perceel kan worden getypeerd als omgevingstype 'woonwijk/verkeer' volgens de HLTS.

De rechtbank heeft aan de vernietiging van de besluiten van 5 maart 2013 en 27 juni 2013 onder meer ten grondslag gelegd dat het omgevingstype 'woonwijk/verkeer', waarvoor volgens de HLTS een geluidniveau van 50 dB(A) moet worden gehanteerd bij de berekening van de toetsingswaarde voor het geluid van een enkele knal (Lknal), niet passend is en het college, nu twijfel bestaat over het juiste omgevingstype, ten onrechte heeft nagelaten het niveau van het omgevingsgeluid vast te stellen op basis van geluidmetingen.

Verder heeft de rechtbank aan de vernietiging van de besluiten van 5 maart 2013 en 27 juni 2013 ten grondslag gelegd dat het college bij de berekening van de toetsingswaarde voor de Lknal ten onrechte de correctiefactor van 55 dB(A) voor bestaande inrichtingen, in plaats van de correctiefactor van 50 dB(A) voor nieuwe inrichtingen, heeft gehanteerd. Volgens de rechtbank mocht deze correctiefactor niet worden gehanteerd, omdat verdere geluidreductie mogelijk is door gebruik te maken van kogelvangers met een hogere demping waarbij de kogel in een absorberende laag wordt opgevangen.

4.2. Hoewel in het akoestisch rapport de resultaten van de berekende Lknal van het schieten op de twee schietbomen met kogelvangers zijn vergeleken met de toetsingswaarde volgens de HLTS, uitgaande van het omgevingstype 'woonwijk/verkeer', volgt uit het akoestisch rapport noch uit het besluit, dat de uitkomst van die vergelijking bepalend is geweest voor de motivering van het college dat het project niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening is. Aangezien bij die vergelijking een overschrijding van de toetsingswaarde wordt geconstateerd en op blz. 8 van het akoestisch rapport wordt geconcludeerd dat de toetsingswaarde slechts indicatief kan worden betrokken bij het beoordelen van het woon- en leefklimaat, moet ervan uit worden gegaan dat het college het al dan niet voldoen aan de op het omgevingstype 'woonwijk/verkeer' gebaseerde toetsingswaarde niet doorslaggevend heeft geacht bij zijn beoordeling dat het project niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening is. Ter zitting bij de Afdeling heeft het college bevestigd dat het dit niet doorslaggevend heeft geacht.

Aangezien de toetsing aan de toetsingswaarde volgens de HLTS niet doorslaggevend is geweest in de motivering van het college dat het project niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening is, bestond voor het college geen aanleiding om in het kader van die toetsing het niveau van het omgevingsgeluid te meten. Overigens verplicht de HLTS, waarbij in het akoestisch rapport is aangesloten, ook niet tot het meten van het achtergrondniveau. Volgens de HLTS kan in geval van onduidelijkheid over de gebiedstypering, of in geval van twijfel, het achtergrondniveau ook door meting worden vastgesteld, maar gaat de voorkeur uit naar het hanteren van de gebiedstypologieen zoals in de HLTS aangegeven.

Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, maken de omstandigheden dat de omgeving van het perceel in het akoestisch rapport is getypeerd als omgevingstype 'woonwijk/verkeer' en het college geen geluidmetingen heeft verricht ter vaststelling van het niveau van het omgevingsgeluid, niet dat het besluit van 5 maart 2013 in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb onzorgvuldig is voorbereid en niet op een deugdelijke motivering berust.

Het betoog slaagt in zoverre.

4.3. Reeds omdat niet in het besluit van 5 maart 2013, noch in het akoestisch rapport een correctiefactor van 55 dB(A) is gehanteerd bij de berekening van de toetsingswaarde voor de Lknal, heeft de rechtbank het toepassen van die correctiefactor ten onrechte ten grondslag gelegd aan de vernietiging van het besluit.

Het betoog slaagt ook in zoverre.

4.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling alsnog de overige bij de rechtbank aangevoerde beroepsgronden beoordelen, nu de rechtbank daaraan niet is toegekomen.

5. [wederpartij] en anderen hebben ter zitting hun beroepsgronden over het verloop van de procedure ingetrokken en toegelicht dat hun beroep nog slechts is gericht tegen de verleende omgevingsvergunning.

6. [wederpartij] en anderen voeren aan dat het akoestisch rapport niet deugdelijk is omdat de geluidbelasting daarin slechts is berekend en niet is gemeten op de gevel van de woning aan de Heugterbroekdijk 15. Volgens hen is ook de geluidemissie van de kogelvangers en buksen ten onrechte niet ter plaatse gemeten, maar is daarvoor ten onrechte uitgegaan van aan de HLTS ontleende algemene bronvermogens.

6.1. Blijkens de HLTS liggen aan de daarin vermelde bronvermogens van de verschillende kogelvangers en buksen drie akoestische onderzoeken van Witteveen+Bos ten grondslag. Met de enkele stelling dat de geluidbelasting ten onrechte niet ter plaatste is gemeten, hebben [wederpartij] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat de in de HLTS vermelde bronvermogens niet representatief zijn. Blijkens het akoestisch rapport is de Handleiding meten en rekenen industrielawaai 1999 gehanteerd voor de berekening van de geluidbelasting vanwege het schieten op de twee schietbomen met kogelvangers. De omstandigheid dat de geluidbelasting is berekend, terwijl deze volgens [wederpartij] en anderen had kunnen worden gemeten, maakt niet dat de berekende geluidbelasting niet representatief is. Nu [wederpartij] en anderen niet met concrete argumenten aannemelijk hebben gemaakt dat de resultaten van de uitgevoerde berekening onjuist zijn, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het akoestisch rapport niet deugdelijk is.

Het betoog faalt.

7. [wederpartij] en anderen voeren aan dat het college ten onrechte niet heeft gemotiveerd waarom de in tabel 2 van het akoestisch rapport geconstateerde overschrijding in de avondperiode van de toetsingswaarde volgens de HLTS, uitgaande van het omgevingstype 'woonwijk/verkeer', aanvaardbaar acht. Voorts voeren zij aan dat het college niet toereikend heeft gemotiveerd dat de omgeving ter plaatse kan worden aangemerkt als omgevingstype 'woonwijk/verkeer'.

7.1. In het besluit van 5 maart 2013 wordt voor de ruimtelijke onderbouwing van het project verwezen naar het akoestisch rapport. In het akoestisch rapport is de Lknal van het schieten op de twee schietbomen met kogelvangers op de nabij gelegen woningen berekend en vergeleken met de toetsingswaarde volgens de HLTS, uitgaande van het omgevingstype 'woonwijk/verkeer'. Die toetsingswaarde bedraagt 75 dB(A) in de dagperiode en 72 dB(A) in de avondperiode. Op blz. 8 van het akoestisch rapport wordt geconcludeerd dat de immissiewaarde op de omliggende woningen ten hoogste 73 dB(A) bedraagt bij gebruik van een gemodificeerde buks. Vervolgens wordt vermeld dat de toetsingswaarde uit de HLTS slechts indicatief kan worden betrokken bij het beoordelen van het woon- en leefklimaat. Voorts wordt vermeld dat in het kader van het woon- en leefklimaat ook de samenhang met andere relevante geluidbronnen moet worden betrokken, maar dat dat aspect buiten het kader van het onderzoek valt. Gelet hierop bevat het akoestisch rapport weliswaar een weergave van de berekende geluidbelasting en de toetsingswaarde volgens de HLTS, maar bevat het geen onderbouwing van een oordeel over de vraag of het project wel of niet in strijd komt met een goede ruimtelijke ordening. Aangezien in het besluit van 5 maart 2013 voor de ruimtelijke onderbouwing van het project slechts wordt verwezen naar het akoestisch rapport, heeft het college niet gemotiveerd dat het bouwen en gebruiken van een tweede schietboom met kogelvanger niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening is en bevat het besluit geen goede ruimtelijke onderbouwing. Gelet daarop is het besluit in strijd met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 3DEG, van de Wabo genomen.

Het betoog slaagt.

8. De conclusie is dat het besluit van 5 maart 2013, zoals gewijzigd bij besluit van 27 juni 2013, in strijd met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 3DEG, van de Wabo is genomen. De Afdeling ziet in het belang van een spoedige beeindiging van het geschil aanleiding het college op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak het gebrek in het besluit van 5 maart 2013, zoals gewijzigd bij besluit van 27 juni 2013, te herstellen.

Daartoe dient het college het besluit alsnog te voorzien van een ruimtelijke onderbouwing waarin het toereikend motiveert dat het project niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college in te gaan op de gevolgen van het project voor de woon- en leefomgeving ten opzichte van hetgeen op grond van het bestemmingsplan reeds mogelijk is. In zijn motivering dient het college uit te gaan van zijn ter zitting ingenomen standpunt dat de in het akoestisch rapport gehanteerde typering van de omgeving van het perceel als omgevingstype 'woonwijk/verkeer' volgens de HLTS, niet van belang is voor zijn besluit dat het project niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening is.

9. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt het college van burgemeester en wethouders van Weert op om binnen zes weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van overweging 8 het gebrek in het besluit van 5 maart 2013, zoals gewijzigd bij besluit van 27 juni 2013, te herstellen en de uitkomst aan de Afdeling en de andere partijen mee te delen.

Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

w.g. Drupsteen w.g. Kors

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2015

687.